Uitspraak 201903449/1/R3


Volledige tekst

201903449/1/R3.
Datum uitspraak: 22 april 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    Vereniging Natuur- en Landschapsbescherming Goeree-Overflakkee (hierna: NLGO), gevestigd te Middelharnis, gemeente Goeree-Overflakkee,

2.    [appellant sub 2A] en anderen, allen wonend te Ouddorp, gemeente Goeree-Overflakkee,

3.    [appellante sub 3A] en [appellant sub 3B], beiden wonend te Ouddorp, gemeente Goeree-Overflakkee,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Ouddorp Bad Oost" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben NLGO, [appellant sub 2A] en anderen en [appellante sub 3A] en [appellant sub 3B] beroep ingesteld.

Bij besluit van 12 december 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Ouddorp Bad Oost" opnieuw, gewijzigd, vastgesteld (hierna: het wijzigingsbesluit).

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Tegen het wijzigingsbesluit hebben NLGO, [appellant sub 2A] en anderen en [appellante sub 3A] en [appellant sub 3B] een zienswijze ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft Estate Invest Middelharnis II B.V. (hierna: Estate Invest) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De raad heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2020, waar NLGO, vertegenwoordigd door mr. E.H.A. Sandberg, advocaat te Rotterdam, [gemachtigden], [appellant sub 2A] en anderen, vertegenwoordigd door mr. J.C.K.W. Bartel, rechtsbijstandverlener te Den Haag, en [appellante sub 3A] en [appellant sub 3B], bij monde van [appellant sub 3B] en [gemachtigde], bijgestaan door mr. B. Vermeirssen, advocaat te Kattendijke, en de raad, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, en mr. B. de Kuijper, zijn verschenen. Voorts is Estate Invest, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, en [gemachtigde], ter zitting als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plangebied van het besluit van 28 maart 2019 ligt in het noordoosten van Ouddorp en bestaat, naast de strandopgang ten noorden van de Vrijheidsweg waaraan de bestemming "Groen" met de aanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied" is toegekend, uit drie deelgebieden. Deze deelgebieden worden ingesloten door de Oude Nieuwlandseweg in het zuiden en de Vrijheidsweg in het noorden. Aan het meest westelijk gelegen gebied (hierna: deelgebied A) is grotendeels de bestemming "Gemengd - 1" toegekend. In deelgebied A mogen maximaal 38 woningen en een hotel worden gerealiseerd. Ook maakt het plan hier onder meer detailhandel en lichte horeca mogelijk. Ten oosten van deelgebied A liggen de deelgebieden B en C. Aan deelgebied B is grotendeels de bestemming "Gemengd - 2" toegekend. Hier mogen twee woningen worden gerealiseerd. In het meest oostelijk gelegen gebied (deelgebied C), waaraan volledig de bestemming "Gemengd - 2" is toegekend, staan vijf recreatiewoningen. Deze woningen mogen op grond van het plan worden vervangen door woningen voor permanente bewoning. Estate Invest is voornemens invulling te geven aan deelgebied oost van Ouddorp Bad, aldus de plantoelichting.

Het wijzigingsbesluit voorziet in een aantal wijzigingen van het plan. De wijzigingen hebben met name betrekking op de inrichting van deelgebied A en komen, voor zover hier relevant, in hoofdlijnen op het volgende neer. Aan deelgebied A zijn aanduidingen toegekend waaraan specifieke gebruiksmogelijkheden zijn gekoppeld. Daardoor zijn de gebruiksmogelijkheden in dit deelgebied ten opzichte van het besluit van 28 maart 2019 beperkt. Ook zijn in dit deelgebied stroken opgenomen waaraan de bestemming "Groen" is toegekend. Verder is in de doeleindenomschrijving voor deelgebieden A, B en C het onderscheid tussen woning, recreatiewoning en tweede woning vervallen. In plaats daarvan is op deze gronden wonen toegestaan, waaronder volgens de definitiebepaling naast permanente bewoning ook het in deeltijd bewonen van de woning en het gebruik van de woning als recreatiewoning moet worden verstaan. Tot slot zijn voor deze deelgebieden de planregels over de landschappelijke inpassing en de parkeergelegenheid aangepast.

De strandopgang ten noorden van de Vrijheidsweg waaraan de bestemming "Groen" met de aanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied" is toegekend, maakt geen deel uit van het plangebied van het wijzigingsbesluit.

1.1.    NLGO, [appellant sub 2A] en anderen en [appellante sub 3A] en [appellant sub 3B] kunnen zich niet verenigen met het plan. Ter zitting heeft de Afdeling vastgesteld dat het beroep van NLGO is gericht tegen deelgebied B, deelgebied C en de strandopgang, het beroep van [appellant sub 2A] en anderen is gericht tegen deelgebied A en de strandopgang en het beroep van [appellante sub 3A] en [appellant sub 3B] is gericht tegen deelgebied A.

2.    De relevante regelgeving is weergegeven in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

ONTVANKELIJKHEID

Besluit van 28 maart 2019

Belanghebbendheid

4.    De raad stelt over het beroep van [appellant sub 2A] en anderen dat een aantal van hen geen belanghebbende is, omdat vanuit hun woningen op het recreatiepark geen zicht bestaat op het plangebied.

4.1.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - in dit geval een bestemmingsplan - toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit dient als correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft betrokkene geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen.

4.2.    Aan het plandeel ter plaatse van deelgebied A is grotendeels de bestemming "Gemengd - 1" toegekend. Ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder f en g, van de planregels bedraagt de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen op deze gronden 7 respectievelijk 11 m. Ingevolge artikel 10, lid 10.1, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van overschrijding van deze maten met maximaal 20%.

Aan het plandeel ter plaatse van de strandopgang is de bestemming "Groen" met de aanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied" toegekend. Ingevolge artikel 5, lid 5.3, van de planregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd het plan ter plaatse van de aanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied" te wijzigen ten behoeve van de bouw van een horecavoorziening in horecacategorie 1a of 1b (hierna: de wijzigingsbevoegdheid).

4.3.    De woningen van [appellant sub 2A] en anderen, waar deze appellanten al dan niet permanent verblijven, liggen verspreid op een recreatiepark ten zuiden van de Oude Nieuwlandseweg. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkelingen die in het plandeel ter plaatse van deelgebied A mogelijk worden gemaakt, zoals hiervoor beschreven onder 1 en 4.2, acht de Afdeling in beginsel niet uitgesloten dat vanaf het recreatiepark feitelijke gevolgen kunnen worden ondervonden van het besluit. De Afdeling stelt vast dat de woningen op het recreatiepark van [appellant sub 2A] en anderen, voor zover het betreft de woningen van [appellante sub 2B], [appellante sub 2C], [appellant sub 2D], [appellant sub 2E], [appellant sub 2F], [appellant sub 2G], [appellant sub 2H], [appellante sub 2I], [appellant sub 2J], [appellant sub 2K], [appellant sub 2L], [appellant sub 2M], [appellant sub 2N] en [appellant sub 2O], op een afstand van meer dan 100 m van deelgebied A liggen. Op deze afstand zijn de gevolgen van de ontwikkeling voor het woon- en leefklimaat naar het oordeel van de Afdeling zo gering dat moet worden gezegd dat gevolgen van enige betekenis ontbreken. Voor deze bewoners van het recreatiepark geldt dan ook dat zij in zoverre geen persoonlijk belang hebben dat rechtstreeks bij het besluit is betrokken. De omstandigheid dat de ingang van het recreatiepark zich bevindt aan de Oude Nieuwlandseweg en daarmee aan de kant van deelgebied A, zoals door [appellant sub 2A] en anderen ter zitting naar voren gebracht, doet hier niet aan af. Dat de bewoners van het recreatiepark langs dat plangebied komen wanneer zij het recreatiepark op- of afgaan en op dat moment geconfronteerd worden met de ontwikkelingen die daar mogelijk worden gemaakt, onderscheidt hen namelijk onvoldoende van anderen die, al dan niet via de Oude Nieuwlandseweg, langs dat plangebied komen. Een belang dat zich onvoldoende onderscheidt van de belangen van willekeurige anderen, is geen persoonlijk belang.

De afstand van de woningen van [appellant sub 2A] en anderen op het recreatiepark tot het plandeel ter plaatse van de strandopgang bedraagt ten minste 200 m. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkelingen die in dit plandeel bij recht en door middel van de wijzigingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt, acht de Afdeling deze afstand te groot om voor dit plandeel een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang aan te kunnen nemen. Weliswaar is voor de bouw van de horecavoorziening die met de wijzigingsbevoegdheid mogelijk wordt gemaakt niet een maximaal toegestane goot- en bouwhoogte opgenomen, maar deze omstandigheid geeft geen grond voor het oordeel dat [appellant sub 2A] en anderen gevolgen van enige betekenis zullen ondervinden van de ontwikkelingen in dit plandeel. Daarbij betrekt de Afdeling dat de omvang van het plangebied waarvoor de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen relatief beperkt is en met deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend lichte horeca is toegestaan.

4.4.    De conclusie is dat het beroep van [appellant sub 2A] en anderen tegen het besluit van 28 maart 2019,

- voor zover [appellante sub 2B], [appellante sub 2C], [appellant sub 2D], [appellant sub 2E], [appellant sub 2F], [appellant sub 2G], [appellant sub 2H], [appellante sub 2I], [appellant sub 2J], [appellant sub 2K], [appellant sub 2L], [appellant sub 2M], [appellant sub 2N] en [appellant sub 2O] zich daarin richten tegen het plandeel met de bestemming "Gemengd - 1" ter plaatse van deelgebied A, en

- voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Groen" en de aanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied" ter plaatse van de strandopgang, niet-ontvankelijk is.

Zienswijze

5.    Het ontwerpplan is volgens de kennisgeving vanaf 30 september 2015 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. De termijn waarbinnen over het ontwerpplan zienswijzen naar voren konden worden gebracht eindigde daarmee op 10 november 2015.

5.1.    Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Ook kan ingevolge deze bepalingen door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

- NLGO

6.    Het beroep van NLGO, voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Groen" en de aanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied" ter plaatse van de strandopgang, en het plandeel met de bestemming "Gemengd - 2" ter plaatse van deelgebied C, steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

6.1.    De Afdeling stelt vast dat de bouwmogelijkheden die met het gebruikmaken van de wijzigingsbevoegdheid gelden ter plaatse van de strandopgang, zijn verruimd ten opzichte van het ontwerpbesluit. NLGO is, gelet op de natuur- en landschapsontwikkeling, natuur- en landschapsbescherming en de natuur- en landschapsbeleving die zij blijkens haar statuten beoogt te beschermen, door het gewijzigde plan in zoverre in een nadeliger positie komen te verkeren dan wanneer het ontwerpplan ongewijzigd zou zijn vastgesteld. Hierom kan het NLGO redelijkerwijs niet worden verweten dat zij over dit plandeel geen zienswijze naar voren heeft gebracht.

Over deelgebied C stelt de Afdeling vast dat dit plandeel eerst bij besluit van 28 maart 2019 deel uitmaakt van het plangebied. Omdat deelgebied C géén deel uitmaakte van het plangebied van het ontwerpbesluit, kan NLGO redelijkerwijs niet worden verweten dat zij hierover geen zienswijze naar voren heeft gebracht.

6.2.    De conclusie is dat het niet naar voren brengen van zienswijzen over het plandeel met de bestemming "Groen" en de aanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied" ter plaatse van de strandopgang en het plandeel met de bestemming "Gemengd - 2" ter plaatse van deelgebied C door NLGO verschoonbaar is en dat haar beroep tegen het besluit van 28 maart 2019 ontvankelijk is.

- [appellant sub 2A] en anderen

7.    [appellant sub 2A] en anderen hebben geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht. Volgens hen is dit verschoonbaar omdat zij pas na afloop van de termijn om zienswijzen naar voren te brengen, het recht van erfpacht van de woningen hebben verkregen. Dit is niet weersproken.

De Afdeling stelt vast dat gelet hierop het belang van [appellant sub 2A] en anderen pas na afloop van de termijn voor het indienen van zienswijzen rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken is geraakt. Onder deze omstandigheid kan [appellant sub 2A] en anderen redelijkerwijs niet worden verweten dat zij geen zienswijzen over het ontwerpplan naar voren hebben gebracht.

7.1.    De conclusie is dat het niet naar voren brengen van een zienswijze door [appellant sub 2A] en anderen verschoonbaar is en dat hun beroep tegen het besluit van 28 maart 2019, voor zover zij - in navolging van wat hierover onder 4.3 en 4.4 is overwogen - belanghebbende zijn, ontvankelijk is.

- [appellante sub 3A] en [appellant sub 3B]

8.    [appellant sub 3B] heeft over het ontwerpplan geen zienswijze naar voren gebracht. In de omstandigheid dat het besluit van 28 maart 2019 afwijkt van het ontwerpplan, zoals door [appellant sub 3B] naar voren gebracht, is hiervoor naar het oordeel van de Afdeling geen rechtvaardiging gelegen. In het besluit van 28 maart 2019 zijn weliswaar wijzigingen aangebracht ten opzichte van het ontwerpplan, maar deze wijzigingen hebben niet tot gevolg dat [appellant sub 3B] in een nadeliger positie is komen te verkeren dan wanneer het ontwerpplan ongewijzigd zou zijn vastgesteld. Daarbij betrekt de Afdeling dat de ruime gebruiksmogelijkheden uit het ontwerpplan in het besluit van 28 maart 2019 zijn ingeperkt. Zo was in het ontwerpplan voor deelgebied A het maximaal toegestane aantal woningen en hotelkamers, anders dan in het vastgestelde plan, niet gemaximeerd. Ook bevatte het ontwerpplan voor deelgebied A geen maximaal toegestane bouwhoogte, geen maximaal toegestane vloeroppervlakte voor horeca en geen regeling over parkeerbehoefte. In het bij besluit van 28 maart 2019 vastgestelde plan zijn hiervoor alsnog bepalingen opgenomen.

8.1.    De conclusie is dat het beroep van [appellante sub 3A] en [appellant sub 3B] tegen het besluit van 28 maart 2019, voor zover dit is ingesteld door [appellant sub 3B], niet-ontvankelijk is.

Wijzigingsbesluit van 12 december 2019

9.    Het wijzigingsbesluit is een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb. Nu dat besluit niet geheel aan de beroepen van NLGO, [appellant sub 2A] en anderen en [appellante sub 3A] en [appellant sub 3B] tegen het besluit van 28 maart 2019 tegemoet komt, hebben zij belang bij dit besluit en hebben hun beroepen mede daarop betrekking.

9.1.    De omstandigheid dat het beroep van [appellant sub 2A] en anderen, voor zover ingesteld door [appellante sub 2B], [appellante sub 2C], [appellant sub 2D], [appellant sub 2E], [appellant sub 2F], [appellant sub 2G], [appellant sub 2H], [appellante sub 2I], [appellant sub 2J], [appellant sub 2K], [appellant sub 2L], [appellant sub 2M], [appellant sub 2N] en [appellant sub 2O], en het beroep van [appellante sub 3A] en [appellant sub 3B], voor zover ingesteld door [appellant sub 3B], tegen het besluit van 28 maart 2019 niet-ontvankelijk zijn verklaard, doet er niet aan af dat hun beroepen ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege tegen het wijzigingsbesluit zijn gericht. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 3 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX8931. De ratio van de regeling inzake het bezwaar of beroep van rechtswege brengt met zich dat niet-ontvankelijkheid van het oorspronkelijke rechtsmiddel niet de niet-ontvankelijkheid impliceert van het bezwaar of beroep van rechtswege. De ontvankelijkheid daarvan moet afzonderlijk worden beoordeeld. Een ontvankelijkheidsgebrek aan het beroep werkt slechts door voor zover het gebrek zich naar zijn aard ook tot het bezwaar of beroep van rechtswege uitstrekt.

- [appellant sub 2A] en anderen

10.    Voor het beroep van [appellant sub 2A] en anderen, voor zover ingesteld door [appellante sub 2B], [appellante sub 2C], [appellant sub 2D], [appellant sub 2E], [appellant sub 2F], [appellant sub 2G], [appellant sub 2H], [appellante sub 2I], [appellant sub 2J], [appellant sub 2K], [appellant sub 2L], [appellant sub 2M], [appellant sub 2N] en [appellant sub 2O], geldt dat het ontvankelijkheidsgebrek is gerelateerd aan het ontbreken van een persoonlijk belang bij het bestreden plandeel ter plaatse van deelgebied A.

De Afdeling stelt vast dat met het wijzigingsbesluit voor deelgebied A de maximaal toegestane bouw- en goothoogte van hoofdgebouwen niet is gewijzigd. Het wijzigingsbesluit voorziet voorts in vrijwel dezelfde gebruiksmogelijkheden, zij het dat deze, zoals hiervoor overwogen onder 1, enigszins zijn begrensd door het opnemen van aanduidingen in deelgebied A waaraan specifieke gebruiksmogelijkheden zijn gekoppeld. Om deze reden hebben [appellante sub 2B], [appellante sub 2C], [appellant sub 2D], [appellant sub 2E], [appellant sub 2F], [appellant sub 2G], [appellant sub 2H], [appellante sub 2I], [appellant sub 2J], [appellant sub 2K], [appellant sub 2L], [appellant sub 2M], [appellant sub 2N] en [appellant sub 2O] in zoverre evenmin een persoonlijk belang bij het wijzigingsbesluit.

10.1.    De conclusie is dat het beroep van rechtswege tegen het wijzigingsbesluit, voor zover dit is ingesteld door [appellante sub 2B], [appellante sub 2C], [appellant sub 2D], [appellant sub 2E], [appellant sub 2F], [appellant sub 2G], [appellant sub 2H], [appellante sub 2I], [appellant sub 2J], [appellant sub 2K], [appellant sub 2L], [appellant sub 2M], [appellant sub 2N] en [appellant sub 2O], niet-ontvankelijk is.

11.    Omdat de beroepen tegen het besluit van 28 maart 2019 en het wijzigingsbesluit, voor zover deze zijn ingesteld door [appellant sub 2A], [appellant sub 2P], [appellant sub 2Q], [appellante sub 2R], [appellant sub 2S], [appellant sub 2T] en [appellante sub 2U], wel ontvankelijk zijn, worden in de hierna volgende overwegingen onder [appellant sub 2A] en anderen uitsluitend deze personen verstaan.

- [appellante sub 3A] en [appellant sub 3B]

12.    Voor het beroep van [appellante sub 3A] en [appellant sub 3B], voor zover dit is ingesteld door [appellant sub 3B], geldt dat het ontvankelijkheidsgebrek uitsluitend is gerelateerd aan het inroepen van rechtsbescherming. Een dergelijk ontvankelijkheidsgebrek strekt zich naar zijn aard ook uit tot het beroep van rechtswege. Het van rechtswege ontstane beroep tegen het wijzigingsbesluit, voor zover dit is ingesteld door [appellant sub 3B], is gelet daarop eveneens niet-ontvankelijk.

12.1.    Voor zover [appellant sub 3B] betoogt dat haar in dit verband niet kan worden tegengeworpen dat zij tegen het besluit van 28 maart 2019 geen zienswijze naar voren heeft gebracht omdat de raad bij de voorbereiding van het wijzigingsbesluit ten onrechte de procedure van afdeling 3.4 van de Awb niet heeft gevolgd en daardoor haar ten aanzien van het wijzigingsbesluit de gelegenheid heeft onthouden om een zienswijze naar voren te brengen, volgt de Afdeling dit betoog niet.

Dit betoog miskent dat een besluit tot aanpassing van het plan kan worden genomen zonder dat afdeling 3.4 opnieuw behoeft te worden toegepast. Het moet dan wel gaan om aanpassingen die naar aard en omvang niet zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan wordt vastgesteld.

Met het wijzigingsbesluit is deels tegemoet gekomen aan de bezwaren van appellanten. De wijziging van het plan is naar het oordeel van de Afdeling naar aard en omvang niet zo groot dat moet worden geoordeeld dat een wezenlijk ander plan voorligt. Het wijzigingsbesluit borduurt immers voort op het eerdere plan en houdt een nadere verbijzondering hiervan in. Het wijzigingsbesluit voorziet in vrijwel dezelfde gebruiksmogelijkheden, zij het dat deze nader zijn begrensd door het opnemen van meer specifieke aanduidingen in deelgebied A.

12.2.    De conclusie is dat het beroep van rechtswege van [appellante sub 3A] en [appellant sub 3B] tegen het wijzigingsbesluit, voor zover dit is ingesteld door [appellant sub 3B], eveneens niet-ontvankelijk is.

13.    Omdat de beroepen tegen het besluit van 28 maart 2019 en het wijzigingsbesluit mede zijn ingesteld door [appellante sub 3A], en de beroepen voor zover deze door haar zijn ingesteld wel ontvankelijk zijn, wordt in de hierna volgende overwegingen uitsluitend [appellante sub 3A] genoemd.

OMVANG GEDING

Strandopgang

14.    De raad heeft over het plandeel ter plaatse van de strandopgang medegedeeld dat hij met het wijzigingsbesluit van 12 december 2019 heeft beoogd voor dit plandeel geen bestemmingsplan vast te stellen. Hij verzoekt de Afdeling dit plandeel in het besluit van 28 maart 2019 alsnog te vernietigen. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit van 28 maart 2019 heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het besluit van 28 maart 2019 in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb is vastgesteld.

Beroepsgrond gebiedsbescherming

15.    NLGO, [appellant sub 2A] en anderen en [appellante sub 3A] voeren over het wijzigingsbesluit aan dat de stikstofdepositie die het plan veroorzaakt zal leiden tot een aantasting van de natuurwaarden in het Natura 2000-gebied Duinen Goeree & Kwade Hoek. Volgens hen heeft de raad voor de vaststelling van het plan ten onrechte verwezen naar het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS).

- Artikel 1.6a Chw

16.    De raad stelt dat NLGO, [appellant sub 2A] en anderen en [appellante sub 3A] deze beroepsgrond niet tegen het besluit van 28 maart 2019 naar voren hebben gebracht. Volgens de raad staat artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) daarom eraan in de weg dat zij de grond dat de raad gezien de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, ten onrechte heeft verwezen naar het PAS alsnog, buiten de beroepstermijn van het besluit van 28 maart 2019 en tegen het wijzigingsbesluit naar voren brengen. Hiervoor acht de raad van belang dat het wijzigingsbesluit ten opzichte van het besluit van 28 maart 2019 voor het aspect natuur geen wijziging inhoudt.

16.1.    Ter zitting hebben appellanten aangevoerd dat artikel 1.6a van de Chw aan hen niet kan worden tegengeworpen, omdat het besluit van 28 maart 2019 en de kennisgeving van dit besluit volgens hen niet in overeenstemming zijn met artikel 11 van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (hierna: Besluit uitvoering Chw).

16.2.    Ingevolge artikel 11 van het Besluit uitvoering Chw wordt, indien afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw op een besluit van toepassing is, dit bij het besluit en bij de bekendmaking of mededeling van het besluit vermeld.

In het besluit van 28 maart 2019 is de toepasselijkheid van de Chw niet vermeld. In de kennisgeving van dit besluit (Staatscourant van 9 april 2019, nr. 20181) is weliswaar vermeld dat op dit besluit de Chw van toepassing is en dat dit onder meer betekent dat bijzondere procedurele bepalingen van toepassing zijn op de beroepsprocedure, maar wat deze procedurele bepalingen inhouden, staat in de kennisgeving niet.

16.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 31 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY1743, onder 6.4, zijn de vermelding van de toepasselijkheid van de Chw in het besluit en de vermelding daarvan in de bekendmaking of mededeling van het besluit, cumulatieve vereisten. De raad kan daarom niet volstaan met een vermelding van de toepasselijkheid van de Chw in uitsluitend de kennisgeving. Daarnaast kan de raad in de kennisgeving niet volstaan met een vermelding dat op het besluit de Chw van toepassing is en dat dit onder meer betekent dat bijzondere procedurele bepalingen van toepassing zijn, zonder daarbij hetgeen is opgenomen in artikel 11, tweede lid, onder a, b en c, van het Besluit uitvoering Chw te vermelden (vergelijk de uitspraak van 4 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2046, onder 2.2).

16.4.    Omdat de Chw afwijkt van het stelsel neergelegd in de artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb, kan bij een dergelijke schending van artikel 11 van het Besluit uitvoering Chw een belanghebbende in beginsel niet worden tegengeworpen dat hij de gronden van het beroep niet binnen de beroepstermijn heeft aangevoerd. Dit is slechts anders indien aannemelijk is dat de belanghebbende anderszins wist of kon weten dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen gronden kunnen worden aangevoerd. In dit geval is dat niet aannemelijk worden. Dat in de kennisgeving wel is vermeld dat op het besluit de Chw van toepassing is en dat dit onder meer betekent dat bijzondere procedurele bepalingen van toepassing zijn, zoals ter zitting door de raad naar voren gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Hieruit hoefden appellanten naar het oordeel van de Afdeling niet af te leiden dat het beroepschrift tegen het besluit van 28 maart 2019 alle gronden van het beroep moet bevatten en dat de in artikel 6:6 van de Awb neergelegde herstelmogelijkheid in deze zaak niet bestond. Ook de omstandigheid dat appellanten door professionele rechtsbijstandverleners worden bijgestaan, maakt niet dat zij ondanks de tekortschietende rechtsmiddelenverwijzing hadden moeten begrijpen dat de herstelmogelijkheid van artikel 6:6 van de Awb niet van toepassing was (vergelijk de uitspraak van 4 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2046, onder 2.2). Omdat de Chw er in dit geval niet aan in de weg staat dat de beroepsgrond over de gebiedsbescherming in dit stadium van de procedure nog naar voren zou worden gebracht in het beroep tegen het besluit van 28 maart 2019, dat van rechtswege is gericht tegen het wijzigingsbesluit, kan de Chw er alleen al hierom ook niet aan in de weg staan dat deze beroepsgrond, binnen de beroepstermijn tegen het wijzigingsbesluit, tegen het wijzigingsbesluit naar voren wordt gebracht.

Overigens merkt de Afdeling over het wijzigingsbesluit op dat zowel in het wijzigingsbesluit zelf als in de kennisgeving daarvan (Staatscourant van 27 december 2019, nr. 71293) de toepasselijkheid van de Chw niet is vermeld.

- Relativiteit

17.    Voorts heeft de raad ter zitting gesteld dat voor [appellant sub 2A] en anderen en voor [appellante sub 3A] geldt dat artikel 8:69a van de Awb op dit punt aan een vernietiging van het door hen bestreden plandeel ter plaatse van deelgebied A in de weg staat.

17.1.    De bepalingen in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1412, volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.

Bij de beantwoording van de vraag of een dergelijke verwevenheid kan worden aangenomen, moet onder meer rekening worden gehouden met de situering van de woning van de betrokkene, al dan niet tussen overige bebouwing, met de afstand tussen de woning van betrokkene en het natuurgebied, met hetgeen aanwezig is in het gebied tussen de woning en het Natura 2000-gebied en met het al dan niet bestaande, geheel of gedeeltelijke directe zicht vanuit de woning op het gebied. Indien het Natura 2000-gebied deel uitmaakt van de directe woonomgeving van betrokkene, is in beginsel sprake van verwevenheid als hiervoor bedoeld.

17.2.    Naar het oordeel van de Afdeling maakt het Natura 2000-gebied Duinen Goeree & Kwade Hoek deel uit van de directe woonomgeving van [appellante sub 3A]. Daarvoor acht de Afdeling van belang dat de woning van [appellante sub 3A] op ongeveer 180 m van het Natura 2000-gebied ligt en het gebied tussen de woning en het Natura 2000-gebied een grotendeels open gebied is waar geen bebouwing aanwezig is. Het belang van [appellante sub 3A] bij het behoud van een goede kwaliteit van haar directe woonomgeving is gelet hierop zo verweven met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van haar belangen. Artikel 8:69a van de Awb staat dan ook niet aan vernietiging van het plan vanwege strijd met de Wnb in de weg.

18.    Omdat in ieder geval voor [appellante sub 3A] de in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitseis niet in de weg staat aan een beoordeling van wat zij heeft aangevoerd over de gebiedsbescherming en de beroepen van [appellante sub 3A] en [appellant sub 2A] en anderen zich beide richten tegen het plandeel ter plaatse van deelgebied A, ziet de Afdeling thans geen aanleiding om voor [appellant sub 2A] en anderen op het relativiteitsvereiste in te gaan. De Afdeling gaat hierna voor NLGO en voor [appellante sub 3A] over tot een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgrond over de toename van stikstofdepositie.

INHOUDELIJKE BEOORDELING GEBIEDSBESCHERMING

19.    In de plantoelichting staat dat uit onderzoek en de daarbij horende AERIUS-berekeningen blijkt dat het project Ouddorp Bad Oost in zowel de gebruiksfase als in de aanlegfase resulteert in een toename van stikstofdepositie van meer dan 0,05 mol/ha/j op stikstofgevoelige habitats en leefgebieden in Natura 2000-gebied Duinen Goeree & Kwade Hoek. Omdat er in de gebruiksfase sprake is van een toename aan stikstofdepositie van meer dan 1,00 mol/ha/j als gevolg van het project, is een vergunning van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk, aldus de plantoelichting.

Bij beschikking van 2 februari 2017 is op grond van het PAS de door Estate Invest gevraagde ontwikkelingsruimte toebedeeld. Omdat het project aanspraak maakt op de depositieruimte in het kader van het PAS, is volgens de plantoelichting uitgesloten dat het project leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied.

19.1.    De Afdeling heeft prejudiciële vragen gesteld over het PAS in zaken over vergunningen voor veehouderijen. Het Hof van Justitie heeft de gestelde vragen over het PAS beantwoord bij arrest van 7 november 2018, ECLI:EU:C:2018:882. De Afdeling heeft in die zaken vervolgens op 29 mei 2019 uitspraak gedaan (ECLI:NL:RVS:2019:1603). In die uitspraak heeft de Afdeling vastgesteld dat met de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet de zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden die in het PAS zijn opgenomen niet zullen worden aangetast. Dit heeft onder meer tot gevolg dat het niet meer mogelijk is om in een vergunning op grond van de Wnb ontwikkelingsruimte toe te delen (rechtsoverweging 32.6 en 34.2).

19.2.    Voor een bestemmingsplan als het onderhavige zijn tevens de volgende overwegingen van de uitspraak van 29 mei 2019 van belang:

"35. Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend worden vastgesteld als op grond van een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied niet zal aantasten (artikel 19j, tweede en derde lid, van de Nbw 1998/ artikel 2.7, eerste lid en 2.8, derde lid van de Wnb).

Een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling die ten opzichte van de feitelijk aanwezige, planologisch legale situatie ten tijde van de vaststelling van het plan leidt tot een toename van stikstofdepositie op overbelaste stikstofgevoelige natuurwaarden in een Natura 2000-gebied, is een plan dat significante gevolgen kan hebben en dat passend beoordeeld moet worden.

De vaststelling van het bestemmingsplan is niet één van de besluiten die genoemd zijn in artikel 19km van de Nbw 1998 of artikel 2.7 van het Bnb, zodat het PAS-beoordelingskader niet van toepassing is. Dit neemt niet weg dat verschillende bevoegde bestuursorganen geen individuele passende beoordeling voor een bestemmingsplan hebben gemaakt, maar voor het aspect stikstof hebben verwezen naar de passende beoordeling die ten grondslag is gelegd aan het PAS. Het kan daarbij onder meer gaan om bestemmingsplannen waarin een concrete ontwikkeling is geregeld of waarin uitbreidingsmogelijkheden zijn geboden die de drempel- of grenswaarde niet overschrijden (zie ABRvS 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3530, r.o. 4.9).

35.1. De conclusie in deze uitspraak dat de passende beoordeling die ten grondslag ligt aan het PAS niet voldoet aan de eisen die het Hof daaraan stelt kan gevolgen hebben voor de hiervoor bedoelde bestemmingsplannen waarvan de beroepsprocedure nog niet is afgerond en waarin op dit punt beroepsgronden naar voren zijn gebracht door degene die zich op deze bepalingen kan beroepen. De raad kan/kon bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet verwijzen naar de passende beoordeling die ten grondslag ligt aan het PAS. De raad heeft in die gevallen het bestemmingsplan of het plandeel dat in de ruimtelijke ontwikkeling voorziet, vastgesteld in strijd met artikel 19j, derde lid, van de Nbw 1998 of artikel 2.8, derde lid, van de Wnb."

19.3.    Gelet op wat hiervoor onder 19 is overwogen, moet worden geconcludeerd dat de in het plan voorziene ontwikkeling leidt tot een toename van stikstofdepositie. Daarmee staat in beginsel vast dat het plan significante gevolgen kán hebben voor een Natura 2000-gebied. Op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wnb moet daarom voor het plan een passende beoordeling worden gemaakt. Dit is niet gebeurd. De verleende beschikking als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb van 2 februari 2017 (hierna: de Wnb-vergunning) doet hier niet aan af. Los van de vraag of in de planregels is gewaarborgd dat sprake is van een zogenoemde één-op-één-inpassing van het in de Wnb-vergunning vergunde gebruik, zoals is vereist om toepassing te kunnen geven aan artikel 2.8, tweede lid, van de Wnb, is in dit geval met de vergunning eenmalig ontwikkelingsruimte toegedeeld die in het PAS is gereserveerd. Zoals eerder overwogen in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, onder 36, kan geen toepassing worden gegeven aan artikel 2.8, tweede lid, van de Wnb als het plan een herhaling of voortzetting is van een project waarvoor een Wnb-vergunning is verleend op basis van het PAS-beoordelingskader. De conclusie dat op grond van de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet verzekerd is dat de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden niet worden aangetast, betekent dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat een passende beoordeling voor het plan nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren omtrent de significante gevolgen van dat plan.

Het betoog slaagt.

CONCLUSIE

20.    De beroepen van NLGO en [appellante sub 3A] tegen het besluit van 28 maart 2019 zijn gegrond. Dit geldt ook voor hun beroep van rechtswege tegen het wijzigingsbesluit, gelet op de samenhang daarvan met het besluit van 28 maart 2019. Het besluit van 28 maart 2019 en het wijzigingsbesluit moeten wegens strijd met artikel 2.7, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 2.8, eerste en derde lid, van de Wnb, geheel worden vernietigd.

21.    Gelet op de aard van het gebrek is het beroep van [appellant sub 2A] en anderen tegen het besluit van 28 maart 2019 eveneens gegrond. Dit geldt ook voor hun beroep van rechtswege tegen het wijzigingsbesluit, gelet op de samenhang daarvan met het besluit van 28 maart 2019. Omdat deze besluiten al naar aanleiding van de beroepsgronden over gebiedsbescherming van NLGO en van [appellante sub 3A] zijn vernietigd, laat de Afdeling de vraag of artikel 8:69a van de Awb voor [appellant sub 2A] en anderen aan bespreking van deze beroepsgrond in de weg staat buiten bespreking.

22.    Hetgeen verder in de beroepen is aangevoerd, laat de Afdeling tevens buiten inhoudelijke bespreking. Hierbij betrekt de Afdeling dat in het geval de raad de ruimtelijke ontwikkeling waarin het thans voorliggende plan en het wijzigingsbesluit voorzien wil doorzetten, daarvoor eerst een passende beoordeling moet worden gemaakt, die mogelijk tot heroverweging of aanpassing van het plan zal leiden. Omdat op voorhand niet duidelijk is of de behandeling van de overige beroepsgronden tegen het thans voorliggende plan en het wijzigingsbesluit van belang is voor een eventueel vervolgbesluit, ziet de Afdeling daarvan af. Omdat niet is uitgesloten dat er een plan komt met een andere inhoud en niet valt te overzien hoeveel tijdbeslag gemoeid zal zijn met het opstellen van een passende beoordeling acht de Afdeling afdoening met toepassing van artikel 8:51a van de Awb, waarom de raad en Estate Invest hebben verzocht, niet aangewezen.

23.    Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

24.    De raad dient ten aanzien van NLGO, [appellant sub 2A] en anderen en [appellante sub 3A] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

24.1.    Het verzoek van [appellant sub 2A] en anderen om vergoeding van de kosten die zouden zijn gemaakt ter verkrijging van uittreksels uit een openbaar register, komt niet voor inwilliging in aanmerking nu [appellant sub 2A] en anderen deze uittreksels niet hebben overgelegd.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart ten aanzien van het besluit van de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee van 28 maart 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Ouddorp Bad Oost"

a. het beroep van [appellant sub 2A] en anderen,

- voor zover [appellante sub 2B], [appellante sub 2C], [appellant sub 2D], [appellant sub 2E], [appellant sub 2F], [appellant sub 2G], [appellant sub 2H], [appellante sub 2I], [appellant sub 2J], [appellant sub 2K], [appellant sub 2L], [appellant sub 2M], [appellant sub 2N] en [appellant sub 2O] zich daarin richten tegen het plandeel met de bestemming "Gemengd - 1" ter plaatse van deelgebied A, en

- voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Groen" en de aanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied" ter plaatse van de strandopgang, en

b. het beroep van [appellante sub 3A] en [appellant sub 3B], voor zover ingesteld door [appellant sub 3B], niet-ontvankelijk;

II.    verklaart ten aanzien van het besluit van de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee van 12 december 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Ouddorp Bad Oost"

a. het beroep van [appellant sub 2A] en anderen,

- voor zover [appellante sub 2B], [appellante sub 2C], [appellant sub 2D], [appellant sub 2E], [appellant sub 2F], [appellant sub 2G], [appellant sub 2H], [appellante sub 2I], [appellant sub 2J], [appellant sub 2K], [appellant sub 2L], [appellant sub 2M], [appellant sub 2N] en [appellant sub 2O] zich daarin richten tegen het plandeel met de bestemming "Gemengd - 1" ter plaatse van deelgebied A, en

b. het beroep van [appellante sub 3A] en [appellant sub 3B], voor zover ingesteld door [appellant sub 3B], niet-ontvankelijk;

III.    verklaart ten aanzien van het besluit van de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee van 28 maart 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Ouddorp Bad Oost" en het besluit van de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee van 12 december 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Ouddorp Bad Oost",

a. de beroepen van Vereniging Natuur- en Landschapsbescherming Goeree-Overflakkee,

b. de beroepen van [appellant sub 2A] en anderen voor het overige, en

c. de beroepen van [appellante sub 3A], gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee van 28 maart 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Ouddorp Bad Oost" en het besluit van de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee van 12 december 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Ouddorp Bad Oost";

V.    draagt de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat hetgeen hiervoor is vermeld onder IV wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VI.    veroordeelt de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten ten aanzien van:

a. Vereniging Natuur- en Landschapsbescherming Goeree-Overflakkee, tot een bedrag van € 1.312,50 (zegge: dertienhonderdtwaalf euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

b. [appellant sub 2A] en anderen, voor zover ontvankelijk, tot een bedrag van € 1.312,50 (zegge: dertienhonderdtwaalf euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

c. [appellante sub 3A], tot een bedrag van € 1.312,50 (zegge: dertienhonderdtwaalf euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.    gelast dat de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt, ten bedrage van:

a. € 345,00 (zegge: driehonderdvijfenveertig euro) voor Vereniging Natuur- en Landschapsbescherming Goeree-Overflakkee,

b. € 174,00 (zegge: honderdvierenzeventig euro) voor [appellant sub 2A] en anderen, voor zover ontvankelijk, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, en

c. € 174,00 (zegge: honderdvierenzeventig euro) voor [appellante sub 3A].

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. D.A.C. Slump en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2020

159-896.

BIJLAGE

Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 1:2

1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

[…].

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 3:11

1. Het bestuursorgaan legt het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.

[…].

Artikel 6:5

1. Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

[…]

d. de gronden van het bezwaar of beroep.

[…].

Artikel 6:6

Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:

a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of

[…]

mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

Artikel 6:13

Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.

Artikel 6:19

1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

[…].

Artikel 8:1

Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.

Artikel 8:6

1. Het beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.

[…].

Artikel 8:51a

1. De bestuursrechter kan het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De vorige volzin vindt geen toepassing, indien belanghebbenden die niet als partij aan het geding deelnemen daardoor onevenredig kunnen worden benadeeld.

2. De bestuursrechter bepaalt de termijn waarbinnen het bestuursorgaan het gebrek kan herstellen. Hij kan deze termijn verlengen.

Artikel 8:69a

De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Besluit ruimtelijke ordening

Artikel 1.2.3

1. Een visie, plan, besluit en verordening als bedoeld in artikel 1.2.1, eerste lid, in voorkomend geval met de daarbij behorende toelichting of onderbouwing, worden elektronisch vastgesteld. Van een zodanig elektronisch document wordt tevens een papieren versie gemaakt.

2. Indien de inhoud van een elektronisch document als bedoeld in het eerste lid tot een andere uitleg aanleiding geeft dan de papieren versie, is het eerstgenoemde document beslissend.

Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet

Artikel 11

1. Indien afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de wet op een besluit van toepassing is, wordt dit bij het besluit en bij de bekendmaking of mededeling van het besluit vermeld.

2. Indien tegen het besluit beroep openstaat, wordt bij het besluit en bij de bekendmaking van het besluit voorts vermeld dat:

a. de beroepsgronden in het beroepschrift worden opgenomen;

b. het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, en

c. deze na afloop van de beroepstermijn niet meer kunnen worden aangevuld.

Crisis- en herstelwet

Artikel 1.6a

Na afloop van de termijn voor het instellen van beroep kunnen geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.

Wet natuurbescherming

Artikel 2.7, eerste lid

1. Een bestuursorgaan stelt een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, uitsluitend vast indien is voldaan aan artikel 2.8, met uitzondering van het negende lid.

Artikel 2.8

1. Voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of een project als bedoeld in artikel 2.7, derde lid, onderdeel a, maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning, een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.

2. In afwijking van het eerste lid hoeft geen passende beoordeling te worden gemaakt, ingeval het plan of het project een herhaling of voortzetting is van een ander plan, onderscheidenlijk project, of deel uitmaakt van een ander plan, voor zover voor dat andere plan of project een passende beoordeling is gemaakt en een nieuwe passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren over de significante gevolgen van dat plan of project.

3. Het bestuursorgaan stelt het plan uitsluitend vast, en gedeputeerde staten verlenen voor het project, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend een vergunning, indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.

[…].

Planregels

Besluit 28 maart 2019

Artikel 3, lid 3.1

De voor Gemengd - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. woningen;

b. recreatiewoningen;

c. tweede woningen;

d. aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;

e. recreatie in de vorm van dagrecreatieve voorzieningen en verblijfsrecreatieve voorzieningen;

f. detailhandel gericht op recreatie;

g. dienstverlening gericht op recreatie;

h. bedrijven gericht op ontspanning;

i. horecabedrijven uit categorie 1a (detailhandelsfunctie verwante horeca) en 1b van de Staat van Horeca-activiteiten, opgenomen in bijlage 1 van deze regels;

j. bed and breakfast;

k. hotel;

l. ondergeschikte detailhandel;

m. ondergeschikte horeca;

n. wegen;

o. parkeervoorzieningen in het openbare gebied;

p. groen;

q. water;

r. speelvoorzieningen

s. nutsvoorzieningen;

t. straatmeubilair;

met de daarbij behorende:

erven en tuinen;

v. toegangswegen- en paden;

w. parkeervoorzieningen op eigen terrein.

Artikel 3, lid 3.2.1

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Ten aanzien van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

[…]

f. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 7 m;

g. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 11 m;

h. binnen de bestemming mogen maximaal 88 (recreatie)woningen en/of hotelkamers worden gebouwd, waarvan maximaal 38 (recreatie)woningen;

[…].

Artikel 4, lid 4.1

De voor Gemengd - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. woningen;

b. recreatiewoningen;

c. tweede woningen;

[…].

Artikel 5

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. groen, water, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden en ontsluitingswegen;

b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;

b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;

c. de bouwhoogte van palen en masten bedraagt ten hoogste 7 m;

d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

5.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' te wijzigen ten behoeve van de bouw van een horecavoorziening in horecacategorie 1a of 1b.

Artikel 10, lid 10.1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van overschrijding van maten (niet zijnde woningaantallen) met maximaal 20%.

Wijzigingsbesluit

Artikel 1, lid 1.39

Wonen

het (al dan niet in deeltijd) bewonen van een woning. Hieronder wordt tevens begrepen het gebruik van een woning als recreatiewoning.

Artikel 3, lid 3.1

De voor Gemengd - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen;

b. aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;

c. wegen;

d. parkeervoorzieningen;

e. groen;

f. water;

g. speelvoorzieningen

h. nutsvoorzieningen;

i. straatmeubilair;

met de daarbij behorende:

j. erven en tuinen;

k. toegangswegen- en paden;

ter plaatse van de aanduiding 'hotel' uitsluitend:

l. hotel;

m. detailhandel;

n. horecabedrijven uit categorie 1a (detailhandelsfunctie verwante horeca) en 1b van de Staat van Horeca-activiteiten, opgenomen in bijlage 1 van deze regels;

o. de onder c, d, e, f, g, h, i, j en k genoemde functies

ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' uitsluitend:

p. de onder d, e, f, h en i genoemde functies

ter plaatse van de aanduiding 'fietsenstalling' uitsluitend:

q. een fietsenstalling;

r. de onder e, f en i genoemde functies;

ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - zandwallen' uitsluitend:

s. zandwallen.

Artikel 3, lid 3.2.1

Ten aanzien van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

[…]

f. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 7 m;

g. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 11 m;

h. binnen de bestemming mogen maximaal 38 woningen worden gebouwd;

i. ter plaatse van de aanduiding 'hotel' mogen maximaal 50 hotelkamers worden gerealiseerd

[…].

Artikel 4, lid 4.1

De voor Gemengd - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen;

b. aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;

[…].