Uitspraak 201110156/1/R4 en 201102331/1/R4


Volledige tekst

201110156/1/R4 en 201102331/1/R4.
Datum uitspraak: 3 oktober 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellante sub 1], wonend te Boskoop,
2. de stichting Stichting Red de Polder, gevestigd te Boskoop, en de stichting Stichting Groene Hart, gevestigd te Woerden (hierna: de stichtingen),
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Green Center Vastgoed B.V., gevestigd te Boskoop,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Proba B.V., gevestigd te Boskoop,
5. [appellanten sub 5], wonend te Boskoop,
6. [appellante sub 6], gevestigd te [plaats],
7. [appellanten sub 7], wonend te Boskoop,
8. [appellanten sub 8], wonend te Boskoop,
9. [appellante sub 9] en anderen, gevestigd te Boskoop;

en

de raad van de gemeente Boskoop,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2010, heeft de raad het bestemmingsplan "Module 3 oostelijke rondweg Boskoop, traject: Parallelle Wijkdijk (Spoelwijkerlaan-gemeentegrens)" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en de stichtingen beroep ingesteld. Deze beroepen zijn geregistreerd onder zaak no. 201102331/1/R4.

Bij besluit van 30 juni 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben Green Center Vastgoed B.V., Proba B.V., [appellanten sub 5], [appellante sub 6], [appellanten sub 7], [appellanten sub 8] en [appellante sub 9] en anderen beroep ingesteld. Deze beroepen zijn geregistreerd onder zaak no. 201110156/1/R4.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De stichtingen en [appellanten sub 8] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 30 juli 2012, waar zijn verschenen de stichtingen, in de persoon van [voorzitter] van Stichting Groene Hart, bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, Proba B.V., vertegenwoordigd door S.G.M. Boersen, [appellanten sub 5], vertegenwoordigd door drs. S.A.N. Geerling, werkzaam bij SRK rechtsbijstand, [appellante sub 6], vertegenwoordigd door haar [eigenaar], [appellanten sub 8], in de persoon van [appellant sub 8 A] en bijgestaan door mr. R.C.A. Snabel, [appellante sub 9] en anderen, in de persoon van [appellant sub 9 B], bijgestaan door mr. L.C.J. Dekkers en mr. C.J.R. van Binsbergen, beiden advocaat te Alphen aan Den Rijn, en ing. C.S. Mook, en de raad, vertegenwoordigd door F. Strijfland, A. Bosselaar, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. M.G.J. Maas-Cooymans, advocaat te Rotterdam en C. Faartjes, planoloog. Als partij is gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. J. Booij.

Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nadere stukken in het geding gebracht.

Overwegingen

De plannen

1. Het plan "Module 3 oostelijke rondweg Boskoop, traject: Parallelle Wijkdijk (Spoelwijkerlaan-gemeentegrens)" voorziet in een tracé van de Spoelwijkerlaan tot aan de gemeentegrens met Bodegraven-Reeuwijk, parallel lopend aan de bestaande Wijkdijk. Dit tracé betreft module 3, deel I, van een nieuwe oostelijke rondweg die zal dienen als ontsluiting van de in de zogenoemde Greenport in Boskoop gelegen boomkwekerijen.

Het plan "Buitengebied" voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het grondgebied van de gemeente Boskoop met uitzondering van de woongebieden en de dorpskern van Boskoop. In dit plan is het plan dat op 9 december 2010 is vastgesteld, ongewijzigd als plandeel opgenomen.

1.1. Ingevolge artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) brengt het aanhangig zijn van bezwaar of beroep tegen een besluit geen verandering in een los van het bezwaar of beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit.

Ingevolge het tweede lid doet het bestuursorgaan dat overgaat tot intrekking of wijziging van het bestreden besluit, daarvan onverwijld mededeling aan het orgaan waarbij het bezwaar of beroep aanhangig is.

Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt, indien een bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18 van de Awb, het bezwaar of beroep geacht mede gericht te zijn tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.

1.2. Het besluit van 30 juni 2011 wordt aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 6:18 van de Awb, nu dat besluit mede op het plangebied betrekking heeft waarop ook het besluit van 9 december 2010 ziet. Gelet op artikel 6:18, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb worden de beroepen van [appellante sub 1] en de stichtingen geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 30 juni 2011, nu dat besluit niet geheel aan hun beroepen tegemoet komt.

Intrekking

2. [appellanten sub 5] hebben ter zitting de beroepsgrond, dat het toestaan van kassen voor sierteelt niet overeenstemt met de Staat van bedrijfsactiviteiten, ingetrokken.

Ontvankelijkheid

3. De raad betoogt dat het beroep van [appellante sub 1] tegen het plan "Module 3 oostelijke rondweg Boskoop, traject: Parallelle Wijkdijk (Spoelwijkerlaan-gemeentegrens)" niet-ontvankelijk is, omdat [appellante sub 1] geen zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpplan.

3.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad. [appellante sub 1] heeft geen zienswijze ingediend tegen het ontwerpplan van het bij besluit van 9 december 2010 vastgestelde plan.

Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor.

Het beroep van [appellante sub 1] tegen het plan "Module 3 oostelijke rondweg Boskoop, traject: Parallelle Wijkdijk (Spoelwijkerlaan-gemeentegrens)" is niet-ontvankelijk.

3.2. De omstandigheid dat het beroep tegen het besluit van 9 december 2010 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, doet er niet aan af dat ingevolge het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege een beroep tegen het besluit van 30 juni 2011 is gericht. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2011 in zaak nr. 201007400/1/V2 (pdf, 1.1 MB). De ratio van de regeling inzake het bezwaar of beroep van rechtswege brengt met zich dat niet-ontvankelijkheid van het oorspronkelijke rechtsmiddel niet de niet-ontvankelijkheid impliceert van het bezwaar of beroep van rechtswege. De ontvankelijkheid daarvan moet afzonderlijk worden beoordeeld. Een ontvankelijkheidsgebrek aan het beroep werkt slechts door voor zover het gebrek zich naar zijn aard ook tot het bezwaar of beroep van rechtswege uitstrekt. Daarvan is in dit geval sprake, nu het ontvankelijkheidsgebrek uitsluitend is gerelateerd aan het inroepen van rechtsbescherming. Het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 30 juni 2011 is derhalve eveneens niet-ontvankelijk.

4. De raad stelt dat Stichting Red de Polder geen belanghebbende is bij het besluit van 9 december 2010 wegens het ontbreken van feitelijke werkzaamheden, anders dan werkzaamheden gericht op het voeren van juridische procedures.

4.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit als het aan de orde zijnde.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.

4.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de statuten van Stichting Red de Polder heeft zij tot doel:

- het bestaande veenweidenlandschap van de Middelburgse en Tempel Polders te Boskoop te behouden en zo mogelijk uit te breiden;

- het tegengaan van grootschalige economische activiteit die het huidige karakter van de polders aantast;

- het behouden en stimuleren van de grote ecologische waarde van de polders;

- het behouden en stimuleren van de grote recreatieve waarde van de polders voor de Boskoopse bevolking;

- het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.

Ingevolge het tweede lid tracht de Stichting dit doel onder meer te bereiken door het op gang brengen en houden van een bewustwordingsproces bij de Boskoopse bevolking met betrekking tot de unieke kwaliteiten van de polders en door haar zienswijze onder de aandacht te brengen van de (lokale) overheden, alsmede het voeren van (juridische) procedures.

4.3. Ter zitting heeft Stichting Red de Polder toegelicht dat zij niet actief informatie verstrekt aan derden over de polders waarvoor zij zich inzet en dat de feitelijke werkzaamheden bestaan uit het voeren van overleg met andere organisaties zoals Stichting Groene Hart, het inspreken op raadsvergaderingen teneinde de besluitvorming ten aanzien van de polders te beïnvloeden en het voeren van juridische procedures. Daarnaast verstrekt Stichting Red de Polder via haar website informatie over haar werkzaamheden.

4.4. Stichting Red de Polder heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij naast het voeren van juridische procedures andere feitelijke werkzaamheden verricht. Het inspreken op raadsvergaderingen teneinde de besluitvorming ten aanzien van de polders te beïnvloeden, kan niet los worden gezien van deze procedures of de voorbereiding daarvan. Stichting Red de Polder heeft voorts haar stelling dat zij overleg voert met andere organisaties zoals Stichting Groene Hart niet onderbouwd met bijvoorbeeld notulen. Nu niet is gebleken dat Stichting Red de Polder feitelijke werkzaamheden verricht waaruit blijkt dat zij een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt, kan zij niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb en kan zij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, geen beroep instellen. Het beroep is niet-ontvankelijk, voor zover dat is ingesteld namens Stichting Red de Polder.

4.5. Het bij besluit van 9 december 2010 vastgestelde plan is ongewijzigd overgenomen in het op 30 juni 2011 vastgestelde plan. Niet is gebleken dat Stichting Red de Polder ten tijde van het ontstaan van het beroep van rechtswege tegen het besluit van 30 juni 2011 feitelijke werkzaamheden verrichtte waaruit blijkt dat zij een rechtstreeks bij dat besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt. Gelet daarop is het beroep van Stichting Red de Polder, voor zover het geacht wordt mede te zijn gericht tegen het besluit van 30 juni 2011, eveneens niet-ontvankelijk.

5. De raad betoogt dat het beroep van [appellanten sub 7] tegen het besluit van 30 juni 2011 niet ontvankelijk is, omdat zij geen zienswijze tegen het ontwerpplan hebben ingediend.

5.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad. [appellanten sub 7] hebben geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad.

Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door [appellanten sub 7] gestelde omstandigheid dat zij pas na de bekendmaking van het vaststellingsbesluit geconstateerd hebben dat de bedrijfsruimte op het perceel [locatie 1] als bedrijfswoning is bestemd.

Het beroep van [appellanten sub 7] is niet-ontvankelijk.

6. De raad stelt dat het beroep van [appellante sub 9] en anderen niet-ontvankelijk is, voor zover dat is ingesteld namens [appellante sub 9] en [appellant sub 9 B] omdat zij geen zienswijze hebben ingediend. [belanghebbende] stelt dat het beroep van [appellante sub 9] en anderen niet-ontvankelijk is, voor zover dat is ingesteld namens [appellant sub 9 A] omdat hij geen belanghebbende is bij het plandeel met de bestemming "Wonen" wat betreft het perceel [locatie 2] te Boskoop.

6.1. Op 22 maart 2011 hebben [appellant sub 9 C] en [appellant sub 9 D] een zienswijze ingediend. Het beroep is ingesteld namens [appellant sub 9 A], [appellante sub 9] h.o.d.n. [appellant sub 9 C] en [appellant sub 9 B] mede h.o.d.n. [appellant sub 9 D].

6.2. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel van [appellante sub 9] blijkt dat zij onder andere [appellant sub 9 C] als handelsnaam voert. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel van [appellant sub 9 B] blijkt dat zij onder andere [appellant sub 9 D] als handelsnaam voert. Nu de zienswijzen zijn ingediend onder de handelsnamen, die gevoerd worden door de besloten vennootschappen, die het beroep hebben ingesteld, zijn de zienswijzen en beroepen door dezelfde rechtspersonen ingediend. De Afdeling ziet derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat het beroep van [appellante sub 9] en anderen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, voor zover dat is ingesteld namens [appellant sub 9] en [appellant sub 9 B]

[appellant sub 9 A] kan, als eigenaar van de aan [locatie 2] grenzende gronden, worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, bij het besluit tot vaststelling van het plandeel dat ziet op het perceel [locatie 2]. De Afdeling ziet derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat het beroep van [appellante sub 9] en anderen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, voor zover dat is ingesteld namens [appellant sub 9 A].

Het beroep van Stichting Groene Hart

7. Stichting Groene Hart betwist het nut en de noodzaak van de aanleg van het in het plan voorziene gedeelte van het tracé van de rondweg Boskoop. De weg heeft geen zelfstandige functie en kan alleen in samenhang met de overige onderdelen van de nieuwe oostelijke rondweg een reële functie vervullen. Volgens haar is niet verzekerd dat de overige onderdelen van de weg worden aangelegd. Daarnaast betoogt zij dat de ontsluiting voor de sierteelt over dit deel van het tracé niet noodzakelijk is, omdat de sierteeltbedrijven over andere wegen ontsluiten en het enige bedrijf dat van dit deel van de ontsluitingsroute gebruik zal maken in 2012 verplaatst wordt. Stichting Groene Hart stelt dat de rondweg geen oplossing biedt voor het vrachtverkeer door het centrum van Boskoop omdat dit verkeer nog steeds de route via de Hefbrug over de Gouwe zal nemen.

7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit onderzoeken is gebleken dat de oostelijke rondweg de meest optimale variant is voor de ontsluiting van de Greenport Boskoop. Het in het plan voorziene tracé is volgens de raad een onontbeerlijke schakel in het realiseren van deze rondweg. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat met het in het plan opgenomen tracé weliswaar een beperkt aantal sierteeltbedrijven wordt ontsloten en dat met de rondweg het knelpunt bij de Hefbrug niet wordt opgelost, maar dat door middel van het gehele tracé van de oostelijke rondweg het (vracht)verkeer naar de N207 om de kern van Boskoop kan worden geleid. Voor het oplossen van het knelpunt bij de Hefbrug zullen andere aanvullende oplossingen worden onderzocht.

7.2. In de plantoelichting staat dat de boomkwekerijen in de Greenport Boskoop veel en zwaar vrachtverkeer genereren, dat in de regio tot veel opstoppingen en verkeersonveilige situaties leidt. In het rapport "Oostelijke rondweg Boskoop, ruimtelijke onderbouwing-verkeer" van 8 februari 2010, opgesteld door Arcadis, staat dat de huidige wegen in het studiegebied niet meer geschikt zijn om het (vracht)verkeer te verwerken. Zo hebben de meeste wegen een (te) smal profiel en veel erfaansluitingen. Vooral in de spitsuren doen zich grote problemen voor ten aanzien van de bereikbaarheid en de verkeersveiligheid omdat er dan veel doorgaand (fiets)verkeer van de wegen in het gebied gebruik maakt. Een snelle afwikkeling van het goederenvervoer is echter van groot belang voor het functioneren van de Greenport. Gelet daarop heeft de gebiedscommissie het voornemen de infrastructuur in Boskoop en Reeuwijk te verbeteren om de positie van het gebied als Greenport te handhaven en te versterken, de kernen te ontlasten en de verkeersveiligheid te verbeteren. Om de doorstroming van het vrachtverkeer ten behoeve van de boomkwekerijen in Boskoop te bevorderen is er voor gekozen een adequate ontsluitingsroute te realiseren. In de verkeersstudie "Verkeer en vervoer in de herinrichtingsgebieden Boskoop en Reeuwijk, variantenstudie" van november 1998 en het "Verkeersonderzoek Boskoop-Reeuwijk, variantenanalyse vergroot studiegebied" van 21 december 1999, opgesteld door de Dienst Landelijk Gebied in samenwerking met Arcadis Heidemij Advies, is een groot aantal varianten onderzocht voor een wegtracé dat een oplossing kan bieden voor de geconstateerde knelpunten. Op grond van deze studies heeft het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) gekozen voor de oostelijke rondweg. Deze keuze is vastgelegd in het in juli 2005 vastgestelde plan Infrastructuur Boskoop-Reeuwijk en is door de raad onder meer overgenomen in het structuurplan Boskoop 2015 van september 2005.

7.3. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de rondweg in fases wordt ontwikkeld. De rondweg bestaat uit 4 modules. De eerste twee delen van de oostelijke rondweg (module 1 en 2) zijn reeds gerealiseerd. Het voorliggende plan voorziet in het aansluitende gedeelte tot aan de gemeentegrens met Bodegraven-Reeuwijk, dit betreft module 3, deel I. Het bestemmingsplan voor deel II is inmiddels door de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk vastgesteld, het plan voor deel III is in maart 2012 vastgesteld door de raad van de gemeente Boskoop. Tegen de plannen die module 3, deel II en deel III mogelijk maken hebben de stichtingen geen beroep ingesteld. Het plan dat voorziet in module 4 is in ontwerp ter inzage gelegd.

De gemeente Boskoop en de gemeente Bodegraven-Reeuwijk hebben een vaststellingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de aanleg van de rondweg. De gronden benodigd voor de aanleg van module 3 en 4 zijn grotendeels aangekocht.

7.4. Stichting Groene Hart heeft niet aannemelijk gemaakt, bijvoorbeeld door het overleggen van een deskundigenrapport, dat de onderzoeken naar de verschillende wegvarianten onjuistheden bevatten. Gelet op die onderzoeken ziet de Afdeling in hetgeen Stichting Groene Hart heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid het nut en de noodzaak van het voorliggende tracé aanwezig heeft kunnen achten. De omstandigheid dat met de oostelijke rondweg nog niet alle knelpunten met betrekking tot het vrachtverkeer in Boskoop zijn opgelost, doet daar niet aan af. Gelet op hetgeen is vermeld onder 7.3. heeft de raad aannemelijk gemaakt dat de overige delen van het tracé van de oostelijke rondweg zullen worden gerealiseerd. Het betoog faalt.

8. Stichting Groene Hart vreest voor negatieve effecten vanwege het tracé op de gunstige staat van instandhouding van de populatie smienten in het nabijgelegen Natura 2000-gebied Broekvelden, Vettenbroek en Polder Stein (hierna: het Natura 2000-gebied). Volgens Stichting Groene Hart is het onvoldoende zeker dat deze effecten zullen uitblijven, nu geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) is aangevraagd.

8.1. De raad stelt dat uit het rapport "Beoordeling beschermde soorten inpassingsgebied rondweg Boskoop / Reeuwijk-dorp" van Bureau Waardenburg van 28 februari 2006 (hierna: rapport beoordeling beschermde diersoorten) blijkt dat hooguit 0,1% van de smientenpopulatie beïnvloed wordt. Om die reden zijn significant verstorende effecten op de populatie smienten uitgesloten, aldus de raad.

8.2. De Afdeling begrijpt het betoog van Stichting Groene Hart aldus, dat zij aanvoert dat de raad ten onrechte geen passende beoordeling als bedoeld in artikel 19j, tweede lid, van de Nbw 1998 heeft verricht, nu significant verstorende effecten op de smient niet zijn uitgesloten.

Ingevolge artikel 19j, eerste lid, van de Nbw 1998, voor zover thans van belang, houdt een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit tot vaststelling van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, ongeacht de beperkingen die terzake in het wettelijk voorschrift waarop het berust, zijn gesteld, rekening met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied. Uit het tweede lid blijkt, voor zover thans van belang, dat het bestuursorgaan voor plannen die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling maakt van de gevolgen voor het gebied, waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling.

8.3. Het Natura 2000-gebied ligt op 4 kilometer afstand van het plangebied. In het ontwerpbesluit tot aanwijzing van het Natura 2000-gebied staat dat voor de smient (A050) de instandhoudingsdoelstelling behoud van omvang en kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 7.500 vogels (seizoensgemiddelde) is. In de toelichting hierop staat dat handhaving van de huidige situatie voldoende is, omdat de landelijke staat van instandhouding gunstig is.

In het rapport beoordeling beschermde diersoorten staat dat de kwalificerende soort smient een duidelijke relatie onderhoudt met het plangebied. Smienten pleisteren overdag in de open graspolders tussen Boskoop en Reeuwijk, rusten overdag langs watergangen in de polders en foerageren 's nachts op de aangrenzende graslanden. De ontsluitingsweg zal een verstorend effect hebben op de foeragerende en rustende smienten. Het effect wordt geschat op minder dan 0,1% van de in het Natura 2000-gebied aanwezige smienten. Stichting Groene Hart heeft geen concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de juistheid van deze conclusie.

8.4. Bezien in het licht van de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000-gebied met betrekking tot de smient heeft de raad het effect van 0,1% niet significant hoeven achten. De raad heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om een passende beoordeling op te stellen. Het betoog faalt.

9. Stichting Groene Hart vreest voorts voor een verlies aan broedbiotoop van weidevogels in de omgeving van het tracé. Onder verwijzing naar het provinciale compensatiebeleid betoogt zij dat de voorgenomen compensatie van 4 hectare onvoldoende is.

9.1. De raad stelt dat de mogelijke nadelige effecten voor flora en fauna vanwege de aanleg van het in dit plan voorziene tracé nog niet op zullen treden, nu de verkeersarme situatie behouden blijft totdat de gehele rondweg is gerealiseerd. Om deze reden, zo stelt de raad, is compensatie nog niet nodig. Voorts acht de raad 4 hectare aan compensatie voldoende, onder verwijzing naar het rapport "Berekening natuurcompensatieopgave oostelijke rondweg Boskoop" van 28 oktober 2009, opgesteld door Bureau Waardenburg (hierna: het natuurcompensatierapport).

9.2. Het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland heeft op 12 september 1997 beleidsuitgangspunten vastgesteld, inhoudende dat als een besluit wordt genomen over een activiteit die schade veroorzaakt aan landschaps- of natuurwaarden in door de beleidsregel aangewezen gebieden, tegelijk een besluit moet worden genomen over de compensatie en de financiering van de compensatie. De raad heeft ter zitting aangegeven het compensatiebeginsel toe te passen in die zin dat compensatie moet hebben plaatsgevonden op het moment dat de weg in gebruik wordt genomen.

9.3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan is de raad niet aan provinciaal beleid gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. Niet in geschil is dat op grond van het compensatiebeginsel compensatie nodig is voor het verlies aan broedbiotoop vanwege de aanleg van de oostelijke rondweg, waaronder het in dit plan voorziene tracé. Partijen verschillen evenwel van mening over de benodigde omvang van deze compensatie. In het natuurcompensatierapport is uiteengezet dat het verlies aan broedbiotoop vanwege de aanleg van de oostelijke rondweg dient te worden gecompenseerd met 4 hectare optimaal gesitueerd, ingericht en beheerd weidevogelgebied. Stichting Groene Hart heeft niet met een deskundigenrapport of andere objectief verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat deze conclusie niet kan worden gevolgd. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met de voorgestane compensatie voldoende rekening is gehouden met het provinciale beleid. Het betoog faalt.

10. Stichting Groene Hart betoogt voorts dat de wegverlichting door de verhoogde ligging van de weg extra negatieve effecten voor de weidevogels veroorzaakt. Om die reden hadden volgens haar regels in het bestemmingsplan opgenomen moeten worden die ertoe strekken de lichtuitstraling op nabijgelegen weilanden te beperken. In dit verband wijst zij op het natuurcompensatierapport waarin is aanbevolen de wegverlichting tot een minimum te beperken.

10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat er voldoende rekening is gehouden met de verhoogde ligging van de Parallelle Wijkdijk.

10.2. In de effectberekening in het natuurcompensatierapport is rekening gehouden met de mogelijke effecten van lichtuitstraling voor vogels. Deze effecten zijn meegenomen in de berekening van de compensatie-oppervlakte. In het rapport wordt aanbevolen de verlichting tot een minimum te beperken en verlichting te gebruiken die zoveel mogelijk alleen het wegvak verlicht. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de aanbevelingen bij de uitvoering worden meegenomen. Uit het rapport blijkt niet dat het opvolgen van deze aanbevelingen noodzakelijk wordt geacht ter bescherming van de weidevogels. Gelet hierop heeft de raad geen aanleiding hoeven zien om nadere beperkingen ten aanzien van de uitstraling van de lichtmasten in het plan op te nemen. Het betoog faalt.

11. Stichting Groene Hart vreest dat als gevolg van de aanleg van het in het plan voorziene deel van de oostelijke rondweg landschapswaarden zullen worden aangetast. In dit verband wijst zij onder meer op de ligging van het plangebied in het nationale landschap het Groene Hart en betoogt zij dat het beleid ten aanzien van dit nationale landschap zich verzet tegen de aanleg van de weg.

11.1. De raad stelt dat het bestemmingsplan voldoet aan de in de Nota Ruimte gestelde landschappelijke criteria van het Groene Hart. Het gekozen tracé sluit aan bij het landschap nu het zo veel mogelijk het bestaande slotenpatroon volgt en beplanting en bebouwing niet is toegestaan.

11.2. Het beleid voor de nationale landschappen heeft als uitgangspunt dat deze gebieden zich sociaal-economisch voldoende moeten kunnen ontwikkelen, terwijl de bijzondere kwaliteiten van het gebied worden benut of versterkt. Stichting Groene Hart heeft haar stelling dat het beleid ten aanzien van dit nationale landschap zich verzet tegen de aanleg van de weg niet onderbouwd. Gelet daarop, alsmede op hetgeen de raad op dit punt heeft gesteld, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het beleid ten aanzien van het nationale landschap het Groene Hart niet in de weg staat aan het plan in zoverre.

12. In hetgeen Stichting Groene Hart heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

13. Nu het beroep van Stichting Groene Hart tegen het besluit van 30 juni 2011 ongegrond wordt verklaard, heeft Stichting Groene Hart geen belang meer bij een beoordeling van haar beroep tegen het besluit van 9 december 2010 aangezien dit besluit door de inwerkingtreding van het besluit van 30 juni 2011 is vervallen. Het beroep van Stichting Groene Hart tegen het besluit van 9 december 2010 is derhalve niet-ontvankelijk.

Het beroep van Green Center Vastgoed B.V.

14. Green Center Vastgoed B.V. heeft zich in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is de raad ingegaan op deze zienswijze, met uitzondering van de stelling van Green Center Vastgoed BV dat zij kritisch is over de uitbreiding van de horecabestemming op het naastgelegen perceel.

Green Center Vastgoed B.V. heeft geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Green Center Vastgoed B.V. heeft de stelling dat zij kritisch is over de uitbreiding van de horecabestemming op het naastgelegen perceel noch in de zienswijze, noch in het beroep onderbouwd.

14.1. In hetgeen Green Center Vastgoed B.V. heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

Het beroep van Proba B.V.

15. Proba B.V. betoogt dat de bestaande bebouwing en het bestaande gebruik op het perceel Rijneveld 153 te Boskoop niet overeenkomstig de bestaande situatie zijn bestemd, terwijl dit in de beantwoording van de zienswijze is toegezegd.

15.1. De raad erkent dat de toezegging in de nota van zienswijzen niet is vertaald naar de verbeelding. Dit zal alsnog gebeuren in het veegplan "Boskoop Buitengebied". Ter zitting heeft de raad toegelicht dat is geconstateerd dat de bebouwing op het perceel wederom niet correct is weergeven in het voorontwerp van dit veegplan. De raad heeft toegezegd dat in overleg met Proba B.V. de bestaande bebouwing en het bestaande gebruik op het perceel Rijneveld 153 te Boskoop in het veegplan alsnog als zodanig zullen worden bestemd.

15.2. In de nota van zienswijzen staat dat het plan ter plaatse van Rijneveld 153 wordt aangepast, voor zover de bouwvlakken niet overeenstemmen met de aanwezige bedrijfsbebouwing en dat het plan in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie. In het vaststellingsbesluit staat dat de raad heeft besloten het plan vast te stellen conform de wijzigingen in de nota van zienswijzen. Niet in geschil is dat de verbeelding niet is aangepast. De verbeelding stemt derhalve in zoverre niet overeen met het besluit tot vaststelling. Het bestreden besluit en het plan zijn in onderlinge samenhang in zoverre vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, voor zover het betreft het bouwvlak op het perceel Rijneveld 153 te Boskoop.

Het beroep van [appellanten sub 5]

16. [appellanten sub 5] richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "grondgebonden veehouderij" voor zover betrekking hebbende op de gronden gelegen achter hun woning aan de Spoelwijkerlaan 2 te Boskoop en voor zover deze bestemming de vestiging van sierteeltbedrijven ter plaatse mogelijk maakt. Zij betogen dat de Spoelwijkerlaan en de Rijneveld niet geschikt zijn om het verkeer ten behoeve van sierteeltbedrijven te kunnen verwerken. Daarnaast stellen zij dat de desbetreffende gronden buiten de contouren van het concentratiegebied voor boom- en sierteelt liggen, zoals weergeven op kaart 2 van de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland (hierna: de Verordening).

16.1. Op de gronden achter de woning van Van Engelehoven en [appellant sub 5 B] rust de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "grondgebonden veehouderij".

16.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a en b, van de planregels zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor:

a. het uitoefenen van sierteeltbedrijven, zoals bedoeld in artikel 1 lid 8 sub b, met dien verstande dat uitbreiding van niet-grondgebonden sierteeltbedrijven mogelijk is indien er bij de uitbreiding sprake is van zelfvoorzienendheid in de watervoorziening;

b. ter plaatse van de aanduiding "grondgebonden veehouderij": tevens het uitoefenen van een grondgebonden veehouderijbedrijf zoals bedoeld in artikel 1 lid 8 sub a.

16.3. In de plantoelichting staat in paragraaf 7.8 dat de Spoelwijkerlaan in het wegencategoriseringsplan van de gemeente Boskoop gecategoriseerd is als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/h. De Rijneveld is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50 km/h. Voorts staat in de plantoelichting dat ter verbetering van de verkeersontsluiting van de kernen Boskoop-Oost, Reeuwijk-Dorp, Tempel en Waddinxveen, reeds geruime tijd plannen bestaan voor de aanleg van een Rondweg. Vooral het sluipverkeer in combinatie met het zware vrachtverkeer op de smalle wegen zorgt voor stagnatie en onveilige situaties.

16.4. De raad is in de beantwoording van de zienswijze van [appellanten sub 5] noch in het verweerschrift ingegaan op het betoog van [appellanten sub 5] dat de Spoelwijkerlaan en de Rijneveld niet geschikt zijn om het verkeer ten behoeve van sierteeltbedrijven te kunnen verwerken. Ter zitting heeft de raad erkend dat de verkeersaantrekkende werking van nieuwvestiging van sierteeltbedrijven en de gevolgen daarvan voor de Spoelwijkerlaan en de Rijneveld niet zijn onderzocht. Gelet op de in de plantoelichting vermelde verkeersproblematiek bestond daartoe naar het oordeel van de Afdeling wel aanleiding. Het bestreden besluit berust in zoverre niet op een deugdelijke motivering.

Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "grondgebonden veehouderij", zoals weergegeven op de aan deze uitspraak gehechte kaart.

Gelet op het voorgaande behoeven de overige tegen dit plandeel gerichte beroepsgronden geen bespreking meer.

Het beroep van [appellante sub 6]

17. [appellante sub 6] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-opslag en kantoor t.b.v. kleding", voor zover betrekking hebbend op het perceel [locatie 3] te Boskoop. Allereerst betoogt zij dat de raad haar in de gelegenheid had moeten stellen te reageren op de zienswijze van [bedrijf A] naar aanleiding waarvan de raad dat plandeel gewijzigd heeft vastgesteld.

17.1. Dienaangaande overweegt de Afdeling dat is voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de kennisgeving van de terinzagelegging van het vastgestelde plan. In de Wro, noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van een tegen een ontwerp van een bestemmingsplan ingekomen zienswijze. Het betoog faalt.

18. [appellante sub 6] betoogt dat het vier keer per jaar toestaan van verkoop van kleding op het perceel [locatie 3] de centrumfunctie van Boskoop ontwricht en in strijd is met het doel van het bestemmingsplan "Boskoop-Dorp" om de vestiging van detailhandel in het centrum van Boskoop te bewerkstelligen. [appellante sub 6] wijst erop dat het college in eerdere besluitvorming het standpunt heeft ingenomen dat het bieden van ruimere verkoopmogelijkheden in afwijking van het vorige plan niet mogelijk is binnen de beleidsregels. Ten slotte betoogt [appellante sub 6] dat de raad zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de verkoop een beperkt ruimtelijk effect heeft. Zij stelt dat de verkoop tot parkeeroverlast zal leiden.

18.1. De raad stelt dat de verkoop van kleding op vier momenten per jaar niet een zodanige invloed heeft op het centrumgebied dat dit tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau zal leiden. De ruimtelijke effecten van de incidentele verkoop op vier momenten per jaar zijn volgens de raad beperkt. De raad stelt dat in het verleden ook verkoop van kleding heeft plaatsgevonden en dat nimmer is gebleken dat dit tot parkeeroverlast heeft geleid. Op het perceel zijn 12 parkeerplaatsen aanwezig en langs de Boskoopseweg kan geparkeerd worden.

18.2. Het perceel [locatie 3] heeft de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-opslag en kantoor t.b.v. kleding". Ingevolge artikel 5 van de planregels zijn, voor zover hier van belang, de voor "Bedrijf" aangewezen gronden - onder verwijzing naar de Staat van Bedrijfsactiviteiten - bestemd voor:

a. bedrijven vallende onder de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Ingevolge lid 5.4, onder h, is ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-opslag en kantoor t.b.v. kleding" vier keer per jaar verkoop van kleding aan particulieren toegestaan.

18.3. Voor zover [appellante sub 6] zich beroept op besluiten of mededelingen van het college, overweegt de Afdeling dat de raad niet aan de mededelingen van het college, wat daar ook van zij, gebonden is. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij het college, maar bij de raad.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 juni 2009 in zaak nr. 200808122/1/R3) komt voor de vraag of sprake is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau geen doorslaggevende betekenis toe aan de vraag of sprake is van overaanbod in het verzorgingsgebied en mogelijke sluiting van bestaande detailhandelsvestigingen, maar is het doorslaggevende criterium of voor de inwoners van een bepaald gebied een voldoende voorzieningenniveau behouden blijft in die zin dat zij op een aanvaardbare afstand van hun woonplaats hun geregelde inkopen kunnen doen.

Gelet hierop is in het kader van een bestemmingsplanprocedure de vraag of sprake is van een overaanbod en de eventueel daarmee samenhangende invloed op de concurrentiepositie van de betrokken ondernemers, niet van belang voor het antwoord op de vraag of het plan leidt tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau.

Het plan maakt vier dagen per jaar verkoop van kleding aan particulieren mogelijk. [appellante sub 6] heeft niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van deze mogelijkheid een dusdanig groot deel van het bestaande aanbod van kledingwinkels in Boskoop zal verdwijnen dat voor een relevant gedeelte van het verzorgingsgebied van de kledingbranche wezenlijke beperkingen zullen ontstaan in de mogelijkheid voor inwoners om op een aanvaardbare afstand inkopen te kunnen doen. Gezien het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het vier maal per jaar mogelijk maken van kledingverkoop aan particulieren op het perceel [locatie 3] niet zal leiden tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau.

Gelet op de parkeermogelijkheden op en in de directe omgeving van het perceel [locatie 3], op de beperkte verkoopmomenten en op het feit dat de verkoop in het verleden reeds tweemaal per jaar was toegestaan en niet tot parkeer- of verkeersproblemen heeft geleid, heeft de raad in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat de ruimtelijke effecten beperkt zijn en niet in de weg staan aan het mogelijk maken van verkoop van kleding gedurende vier dagen per jaar.

19. In hetgeen [appellante sub 6] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep is ongegrond.

Het beroep van [appellanten sub 8]

20. [appellanten sub 8] richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Horeca", voor zover betrekking hebbend op de gronden gelegen tussen de Alphenseweg en de Gouwe kadastraal bekend als […] en […]. [appellanten sub 8] stellen dat het plandeel onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd omdat de raad ten tijde van de vaststelling van het plan onvoldoende inzicht had in de inhoud en de gevolgen van de toegekende bestemming aan het plandeel en onvoldoende onderzoek is verricht naar hinder vanwege extra verkeersbewegingen, parkeren, geluid en licht. De belangen van omwonenden zijn onvoldoende betrokken bij de vaststelling van het plandeel. Het plandeel is volgens hen daarnaast in strijd met het beleid dat horecabedrijven in het buitengebied niet gewenst en niet mogelijk zijn.

20.1. De raad heeft ter zitting erkend dat bij de vaststelling van het plan onvoldoende onderzoek is gedaan naar de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plandeel met de bestemming "Horeca" waartegen het beroep van [appellanten sub 8] zich richt. De raad stelt dat in het kader van de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het horecabedrijf op deze locatie alsnog onderzoek is verricht naar de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het horecabedrijf.

20.2. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit plandeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het beroep van [appellanten sub 8] is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Horeca", voor zover betrekking hebbende op de gronden gelegen tussen de Alphenseweg en de Gouwe kadastraal bekend als […] en […].

20.3. De Afdeling ziet geen aanleiding gevolg te geven aan het verzoek van de raad om met toepassing van het bepaalde in artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State de raad het gebrek te laten herstellen, nu de raad ter zitting heeft toegelicht dat reeds een veegplan wordt voorbereid waarin het voorliggende plan op onderdelen wordt herzien. In deze herziening kan het plandeel worden meegenomen.

Het beroep van [appellante sub 9] en anderen

21. [appellante sub 9] en anderen betogen dat de raad ten onrechte de bestemming "Wonen" heeft toegekend aan het perceel [locatie 2], aangezien niet is voldaan aan de door de raad gestelde beleidscriteria voor het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. Daarnaast stellen zij dat de bestemming "Wonen" op het perceel beperkingen geeft voor de achtergelegen bedrijfspercelen [locatie 4 en 5]. Ten slotte stellen zij dat de woning nog steeds als bedrijfswoning kan worden betrokken bij het bedrijf op de percelen [locatie 4 en 5]. Door het bestemmen van de bedrijfswoning als burgerwoning is het volgens hen onmogelijk een bedrijfswoning bij het bedrijf op de gronden [locatie 4 en 5] te verkrijgen.

21.1. In de plantoelichting is het beleid opgenomen omtrent het omzetten van voormalige agrarische bedrijfswoningen naar burgerwoningen. Dit beleid is in mei 2008 door de raad vastgesteld in het beleidsplan "Woningen buitengebied" (hierna: het beleidsplan). De aanleiding voor het beleidsplan is de wens om de leidende rol van de regio Boskoop in de sierteeltsector te behouden en de concurrentie de baas te blijven. Vooral vanwege het ruimtegebrek in de regio Boskoop is een goede ruimtelijke inpassing van groot belang. Hiervoor is schaalvergroting en herstructurering van de sierteeltbedrijven noodzakelijk. Woningen in het sierteeltgebied kunnen daarbij voor belemmeringen zorgen. Een toenemend aantal bedrijfswoningen is in de loop der jaren overbodig geworden door schaalvergroting en reconstructie. De bedrijven werken momenteel toe naar een grootte van ongeveer 3 à 4 ha om rendabel te blijven. De beperkte mogelijkheden tot het wijzigen van de bestemming van een agrarische woning in burgerwoning vormen een belemmering voor de schaalvergroting en herstructurering. Stoppende kwekers zijn meestal niet bereid hun bedrijf te verkopen als niet wordt meegewerkt aan de bestemmingswijziging van de bedrijfswoning naar burgerwoning. Voormalige sierteeltpercelen blijven hierdoor ongebruikt liggen of worden voor andere doeleinden gebruikt. Deze situatie leidt tot een belemmering voor schaalvergroting. Het beleidsplan heeft daarom als uitgangspunt dat het beperken van het aantal burgerwoningen in het sierteeltgebied een van de voorwaarden is om tot een optimalisering van de sierteeltsector te komen. Om de noodzakelijke herstructurering doorgang te kunnen laten vinden, is in het beleidsplan een beoordelingskader opgesteld voor aanvragen voor bestemmingswijziging van agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning, bestaande uit zeven criteria waaraan voldaan moet worden. Zo dient, voor zover thans van belang, (1) schaalvergroting, reconstructie of in enigerlei vorm een positieve uitwerking op de sierteelt plaats te vinden, die mede door de wijziging mogelijk wordt gemaakt. Aan deze voorwaarde wordt ook voldaan als in het verleden schaalvergroting of reconstructie heeft plaatsgevonden. Voorts (2) is de agrarische functie van de bedrijfswoning niet langer noodzakelijk. Hierbij moet per (te reconstrueren) bedrijf één agrarische bedrijfswoning blijven bestaan.

21.2. Tot 14 juni 2001 waren [belanghebbende] en [appellant sub 9 B] de directeuren en aandeelhouders van [appellant sub 9 B]. [appellant sub 9 B] was enig aandeelhouder van [bedrijf B] en van [appellant sub 9 C]. In deze twee werkmaatschappijen werden een handelskwekerij en een bomenkwekerij uitgeoefend. Op 14 juni 2001 heeft [belanghebbende] zijn aandelen in [appellant sub 9 B] overgedragen en is hij afgetreden als directeur. [appellant sub 9 A] is eigenaar geworden van de gronden waar de kwekerijen worden geëxploiteerd en is enig aandeelhouder en directeur van [appellant sub 9 B] geworden. De beide bedrijven zijn als zodanig voortgezet.

21.3. De raad stelt dat gepoogd is partijen tot overeenstemming te laten komen, maar dat dit niet is geslaagd. Mede gelet daarop stelt de raad dat een agrarische bestemming voor het perceel [locatie 2] niet reëel is. Voorts is voldaan aan de criteria die het beleidsplan stelt voor het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. Aan het eerste en het tweede criterium is volgens de raad voldaan omdat [appellant sub 9 A] enig aandeelhouder en directeur werd van [appellant sub 9 B] en daarmee indirect tevens van beide werkmaatschappijen. Hierdoor heeft volgens de raad een reconstructie plaatsgevonden als bedoeld in het beleidsplan, nu daaronder ook bestuurlijke reconstructie dient te worden verstaan.

21.4. De enkele wijziging van de aandeelhouders en bestuurders van [appellant sub 9 B], waardoor dezelfde natuurlijke persoon als aandeelhouder en bestuurder zeggenschap heeft gekregen over de beide dochtervennootschappen waarin de kwekerijbedrijven worden geëxploiteerd, brengt niet mee dat de beide bestaande bedrijven fuseren tot één bedrijf. De werkmaatschappijen zijn als zodanig blijven bestaan en de bedrijfsvoering is niet gewijzigd. Van schaalvergroting is derhalve geen sprake. Ook het enkele feit dat de eigendom van de gronden in één hand is gekomen, leidt niet tot de conclusie dat schaalvergroting in de zin van het beleidsplan heeft plaatsgevonden.

Gelet op de inhoud en strekking van het beleidsplan, waaronder begrepen de aanleiding en het uitgangspunt daarvan zoals weergegeven onder 21.1, volgt de Afdeling de raad niet in diens standpunt dat de in het criterium genoemde reconstructie tevens ziet op een wijziging in de eigendom en zeggenschap van een holding zoals in dit geval. Van een positieve invloed op de sierteelt in een andere vorm is evenmin gebleken. De Afdeling is dan ook van oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat is voldaan aan het eerste criterium.

Evenmin is voldaan aan het tweede criterium nu ook na het uittreden van [belanghebbende] twee bedrijven resteren, terwijl bij het bedrijf dat wordt gevoerd op het perceel [locatie 4 en 5] thans geen bedrijfswoning aanwezig is. De woning op het perceel [locatie 2] was in het verleden in gebruik als bedrijfswoning bij dat bedrijf en de raad heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze woning in de toekomst niet weer als zodanig zou kunnen gaan fungeren.

Gelet op het vorenstaande berust het bestreden besluit in zoverre niet op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel [locatie 2] te Boskoop. Gelet daarop behoeven de overige tegen dit plandeel gerichte beroepsgronden geen bespreking meer.

Proceskostenveroordeling

22. De raad dient ten aanzien van [appellanten sub 5], [appellanten sub 8] en [appellante sub 9] en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van Proba B.V. is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van Stichting Red de Polder, Stichting Groene Hart, [appellante sub 1], Green Center Vastgoed B.V, [appellante sub 6] en [appellanten sub 7] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen van [appellante sub 1], de stichting Stichting Red de Polder en de stichting Stichting Groene Hart tegen het besluit van 9 december 2010 niet-ontvankelijk;

II. verklaart de beroepen van [appellante sub 1], de stichting Stichting Red de Polder en [appellanten sub 7] tegen het besluit van 30 juni 2011 niet-ontvankelijk;

III. verklaart de beroepen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Proba B.V., [appellanten sub 5], [appellanten sub 8] en [appellante sub 9] en anderen gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Boskoop van 30 juni 2011, wat betreft:

a. het bouwvlak op het perceel Rijneveld 153 te Boskoop,

b. het plandeel met de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "grondgebonden veehouderij", zoals weergegeven op de aan deze uitspraak gehechte kaart,

c. het plandeel met de bestemming "Horeca", voor zover betrekking hebbend op de gronden gelegen tussen de Alphenseweg en de Gouwe, kadastraal bekend als […] en […],

d. het plandeel met de bestemming "Wonen", voor zover

betrekking hebbend op het perceel [locatie 2] te Boskoop;

V. verklaart de beroepen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Green Center Vastgoed B.V. en [appellante sub 6], alsmede het beroep van de stichting Stichting Groene Hart gericht tegen het besluit van 30 juni 2011, ongegrond;

VI. veroordeelt de raad van de gemeente Boskoop tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor [appellanten sub 5], met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, tot een bedrag van € 454,32 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro en tweeëndertig cent), waarvan € 437,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor [appellanten sub 8], met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, en tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor [appellante sub 9] en anderen, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

VII. gelast dat de raad van de gemeente Boskoop aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Proba B.V., € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellanten sub 5], met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro), voor [appellanten sub 8], met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, en € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro), voor [appellante sub 9] en anderen, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. J.G.C. Wiebenga, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van staat.

w.g. Wiebenga w.g. Gerkema
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2012

472-725.