Uitspraak 201804397/1/R3


Volledige tekst

201804397/1/R3.
Datum uitspraak: 12 februari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te Lekkerkerk, gemeente Krimpenerwaard,

2.    [appellante sub 2], wonend te [woonplaats],

3.    [appellant sub 3], wonend te Lekkerkerk, gemeente Krimpenerwaard,

4.    [appellante sub 4], gevestigd te Krimpen aan de Lek, gemeente Krimpenerwaard, en anderen,

5.    LTO Noord, gevestigd te Zwolle,

en

de raad van de gemeente Krimpenerwaard,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk gebied, voormalige gemeente Nederlek" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellante sub 2], [appellant sub 3], [appellante sub 4] en anderen en LTO Noord beroep ingesteld.

[appellant sub 1], [appellante sub 4] en anderen en [appellante sub 2] hebben nadere stukken ingediend.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 november 2019, waar [appellant sub 1], [appellante sub 2], [appellant sub 3], [appellante sub 4] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. E. Dans, advocaat te Rotterdam en mr. A.D. Bouwman-van Blarkom, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    De raad acht het wenselijk het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" uit 2010 te herzien. Sinds de inwerkingtreding zijn er volgens de raad verschillende ontwikkelingen geweest die dat nodig maken. Zo heeft de uitspraak van de Afdeling van 18 april 2012 op bepaalde onderdelen consequenties voor de planregels en -verbeelding. Daarnaast zijn er in de praktijk nog andere tekortkomingen in de regels en verbeelding geconstateerd. Ten slotte zijn er nieuwe beleidsinzichten, al dan niet voortvloeiend uit recente wet- en regelgeving, die in het bestemmingsplan verwerkt moeten worden, aldus de raad.

2.    [appellant sub 1] heeft een agrarisch bedrijf aan de [locatie 1] te Lekkerkerk. Hij vindt het opgenomen bouwvlak incourant, omdat het niet rechthoekig is, dicht rond de bestaande gebouwen ligt en te klein is.

[appellante sub 2] is eigenaar van een boot. Het plan maakt volgens haar ten onrechte geen aanlegsteiger mogelijk voor deze boot in de Bakkerskil tegenover [locatie 2] te Lekkerkerk.

[appellant sub 3] heeft een agrarisch bedrijf aan de [locatie 3] te Lekkerkerk. Hij vindt de toegekende aanduiding "bijgebouwen" te beperkend voor zijn activiteiten.

[appellante sub 4] en anderen achten de mogelijkheden voor bedrijfsvoering aan de [locaties 4] te Krimpen aan de Lek te gering, voor zover het gaat om het maximaal toegestane brutovloeroppervlak en de aard van de detailhandelsmogelijkheden. Daarnaast hadden de gronden tussen de [locatie 5] en de dijk volgens hen een bedrijfsbestemming moeten krijgen in plaats van een recreatieve bestemming.

LTO Noord vindt de bouwvlakken die bij wijzigingsbevoegdheid maximaal zijn toegestaan binnen de agrarische bestemmingen en de binnen die bestemmingen toegestane maatvoering te gering.

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

4.    De van belang zijnde planregels zijn opgenomen in de aangehechte bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Het beroep van [appellant sub 1]

5.    [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met het bouwblok van de gronden aan de [locatie 1] te Lekkerkerk.

[appellant sub 1] betoogt dat het opgenomen bouwvlak incourant is en ten onrechte enkel de gebouwen betreft. Volgens hem dient een modern en functioneler bouwvlak te worden gecreëerd. Hij wenst een rechthoekig bouwvlak van 0,8 ha, zoals aangeduid in een bijlage bij zijn beroepschrift en zijn nadere memorie van 22 januari 2019. Dat is volgens [appellant sub 1] nodig voor een professionele inrichting van het bedrijf. Op een hedendaags bouwvlak moet volgens [appellant sub 1] ruimte zijn voor alle vormen van bouwwerken, erfverharding, afwatering en kolken, plus verharding of sleufsilo's voor ruwvoer opslag. Het bouwvlak dient volgens hem het volledige bedrijfsterrein inclusief bestrating (waaronder de erfverharding en bestrating die nodig is om de schuren in en uit te rijden), ontwatering (inclusief opvang van mogelijke perssappen) en overige inrichting te omvatten. In de huidige situatie is volgens [appellant sub 1] geen verharde straat naar de ingang van de westelijk gelegen stal mogelijk en kunnen de wintervoorraden voer niet worden opgeslagen binnen het bouwvlak.

Voorts biedt het bouwvlak volgens [appellant sub 1] onvoldoende mogelijkheden om te voldoen aan - toekomstige - eisen omtrent een beter dierenwelzijn en een ecologisch verantwoorde bedrijfsvoering. Daarbij wijst hij op een wettelijke verplichting tot opslaan van dierlijke meststoffen, het toepassen van duurzame vormen van energieopwekking via vergisting of het werken met een schone en vuile route op het bedrijf om insleep van dierziekte te voorkomen.

[appellant sub 1] wijst er tevens op dat de Agrarische beoordelingscommissie op 4 december 2018, naar aanleiding van een aanvraag om wijziging van zijn bedrijf, heeft geadviseerd om voor een praktische en doelmatige bedrijfsvoering het bouwvlak kavelbreed te verlengen tot de huidige uiterste achterlijn.

Voor zover de raad stelt dat ook in het voorheen geldende plan de contouren van de bebouwing zijn gevolgd, merkt [appellant sub 1] op dat dit niet het geval is bij het leeuwendeel van de agrarische bedrijven in de voormalige gemeente Nederlek, zodat hij in dit opzicht is benadeeld.

5.1.    De raad stelt primair dat [appellant sub 1] geen procesbelang meer heeft en het beroep daarom niet-ontvankelijk is. De raad voert aan dat [appellant sub 1] op 24 oktober 2018 een omgevingsvergunningaanvraag heeft ingediend voor het aanpassen en uitbreiden van de bestaande ligboxenstal. Deze aanvraag is ingewilligd bij besluit van 22 maart 2019.

5.2.    Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het procesbelang ontbreekt, omdat hem niet duidelijk is welke ontwikkelingen [appellant sub 1] concreet wenst naast de vergunde aanpassing en uitbreiding van de ligboxenstal. De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 1] blijkens het beroepschrift opkomt tegen de omvang van het bouwvlak. [appellant sub 1] heeft toegelicht dat de omgevingsvergunning hem niet de mogelijkheden biedt die hij voor een modern bedrijf nodig heeft. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 1] onvoldoende belang heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit.

5.3.    De raad stelt verder dat sprake is van een "conserverend" bestemmingsplan. Dat betekent dat in beginsel alleen bestaande (vergunde) rechten meegenomen worden in de planvorming en er geen nieuwe ontwikkelingen als bestemmingen worden opgenomen in het plan. In het onderhavige geval zijn de contouren van de destijds bestaande bebouwing gevolgd en opgenomen in het plan. Er was ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geen sprake van een voldoende concreet initiatief ten aanzien van de beoogde uitbreiding van de bebouwing dat tijdig aan de raad kenbaar was gemaakt. Indien [appellant sub 1] een groter bouwblok wenst, kan hij daartoe een afzonderlijk verzoek indienen bij de raad of een verzoek bij het college van burgemeester en wethouders om toepassing van de daarvoor opgenomen wijzigingsbevoegdheid (artikel 3, lid 33.8, van de planregels). Het beleid gericht op een beter dierenwelzijn en een ecologisch verantwoorde bedrijfsvoering komt volgens de raad in deze afwijkingsmogelijkheden terug.

5.4.    In het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.

5.5.    De raad heeft in redelijkheid het uitgangspunt kunnen hanteren om in beginsel alleen vergunde rechten mee te nemen in de planvorming. Voorts heeft de raad er in redelijkheid van kunnen afzien om in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken. Ten tijde van de vaststelling van het plan was er geen concreet initiatief van [appellant sub 1] op grond waarvan de raad een ruimtelijke afweging kon maken. [appellant sub 1] heeft toegelicht dat hij zijn handen al vol had aan de aanvraag van de omgevingsvergunning. Wat daarvan zij, ten tijde van het voorbereiden en het nemen van het bestreden besluit beschikte de raad niet over een concreet initiatief van [appellant sub 1] waarmee hij rekening kon houden. Het aangevoerde geeft daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid voor de omvang van het toegekende bouwvlak heeft kunnen kiezen. Het vorenstaande laat onverlet dat [appellant sub 1] een verzoek kan indienen om toepassing van de wijzigingsbevoegdheid van artikel 3, lid 33.8, van de planregels.

Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat hij een groter bouwvlak nodig heeft om erfbestrating te kunnen aanleggen, heeft de raad ter zitting bevestigd dat het bestemmingsplan er niet aan in de weg staat om deze buiten het bouwvlak aan te leggen. In dit verband wijst de Afdeling erop dat op grond van artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder p, van de planregels binnen de bestemming "Agrarisch met waarden" wegen en paden zijn toegestaan.

Voor zover [appellant sub 1] stelt dat bij andere agrarische bedrijven een ruimer, niet tot de contouren van de bestaande bebouwing beperkt bouwvlak, is opgenomen en de raad daarom in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, heeft [appellant sub 1] dit niet toegelicht met concrete voorbeelden van vergelijkbare gevallen.

Het betoog faalt.

5.6.    Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.

5.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Het beroep van [appellante sub 2]

Inleiding

6.    [appellante sub 2] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Water", voor zover schuin tegenover het perceel [locatie 2] te Krimpen aan den Lek geen aanduiding "aanlegsteiger" is toegekend.

Ontvankelijkheid

7.    De raad stelt primair dat [appellante sub 2] geen procesbelang meer heeft en dat het beroep daarom niet-ontvankelijk is. De raad voert aan dat het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 5 augustus 2019 aan [appellante sub 2] (alsnog) een omgevingsvergunning voor bouwen en afwijken van het bestemmingsplan heeft verleend voor de door haar beoogde aanleg van een steiger.

7.1.    Ter zitting heeft de raad toegelicht dat [appellante sub 2] inmiddels een steiger mag aanleggen, omdat zij een omgevingsvergunning heeft. Volgens de raad heeft de aanduiding "aanlegsteiger" in het bestemmingsplan, die [appellante sub 2] nastreeft met haar beroep, voor haar daarom geen meerwaarde. Dat over de omgevingsvergunning nog bezwaarprocedures van omwonenden lopen, maakt het vorenstaande volgens de raad niet anders, omdat die bezwaren ook bij gegrondverklaring van het beroep over het bestemmingsplan zullen moeten worden behandeld. Nog daargelaten of de aanduiding "aanlegsteiger" voor [appellante sub 2] niet meer mogelijkheden zou bieden dan de haar verleende omgevingsvergunning, overweegt de Afdeling dat deze omgevingsvergunning nog niet onherroepelijk is en een bestemmingsplan voor herhaalde toepassing vatbaar is. Al hierom ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat [appellante sub 2] onvoldoende belang heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit.

Ontbreken aanduiding "aanlegsteiger"

8.    [appellante sub 2] betoogt dat het plan ten onrechte is vastgesteld zonder dat het tot een persoonlijk onderhoud met de wethouder is gekomen, ondanks een verzoek daartoe van de raad aan de wethouder, vele verzoeken van haar kant en een mondelinge toezegging van de wethouder.

Verder was er volgens haar door de onverwacht snelle vaststelling van het bestemmingsplan geen gelegenheid om bij het definitieve plan alsnog de aanduiding "aanlegsteiger" toe te kennen aan bedoelde gronden. Volgens [appellante sub 2] is de raad onjuist voorgelicht en heeft hij zijn controlerende taak niet goed kunnen uitvoeren.

[appellante sub 2] betoogt dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Landelijk gebied Nederlek" op 25 mei 2010 een omissie is begaan door het niet opnemen van de aanduiding "aanlegsteiger" aan de betrokken gronden. Deze omissie dient volgens haar bij het bestreden plan te worden hersteld. [appellante sub 2] wijst erop dat uit de beleidsnotitie "Aanlegsteigers en woonboten in de Bakkerskil", waarnaar in de toelichting van dat bestemmingsplan "Landelijk gebied Nederlek" wordt verwezen, volgt dat na de afronding van de dijkversterkingwerkzaamheden, de steigers, boothuizen en woonboten weer terugkeren en reeds lang bestaande situaties waarop niet meer redelijkerwijs kan worden gehandhaafd, onder voorwaarden worden vergund. Voorts wijst zij erop dat in Bijlage 4 ("Ambtshalve wijzigingen Voorontwerp naar Ontwerp") bij de voorschriften van het bestemmingsplan "Landelijk gebied Nederlek" staat vermeld: "Ligplaatsen van de woonboten aanpassen en aanduiding opnemen voor alle aanlegsteigers". De locatie schuin tegenover [locatie 2] is volgens [appellante sub 2] vanaf 1968 een steigerlocatie. Daartoe wijst zij op een stuk van de gemeente van 28 december 1998. In procedures bij de Rechtbank en de Afdeling heeft het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard (voormalig Nederlek) volgens haar ten onrechte gesteld dat de steiger tegenover [locatie 2] een uitbreiding is. Verder stelt zij dat C.W. Veerhoek, oud-burgemeester van de gemeente Nederlek, jegens haar een toezegging heeft gedaan op 6 november 2006.

[appellante sub 2] betoogt verder dat in strijd wordt gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, doordat wel - en in strijd met de beleidsnotitie "Aanlegsteigers en woonboten in de Bakkerskil" - een aanduiding "woonschepenlighaven" respectievelijk "aanlegsteiger" is toegekend voor de locaties tegenover Molendijk 102 en 166.

Op grond van het vorenstaande verzoekt [appellante sub 2] om in het bestreden plan alsnog de aanduiding "aanlegsteiger" te laten opnemen tegenover [locatie 2] te Krimpen aan de Lek, dan wel de raad daartoe een gedegen inventarisatie en onafhankelijk onderzoek uit te laten voeren.

8.1.    De raad stelt dat hij terecht geen aanleiding heeft gezien om in het bestemmingsplan een aanduiding voor een steiger tegenover [locatie 2] op te nemen, aangezien hiervoor geen omgevingsvergunning was verleend. De Afdeling heeft al in drie uitspraken geoordeeld dat [appellante sub 2] geen recht heeft op een eigen steiger en dat het college van burgemeester en wethouders daaraan terecht geen medewerking heeft verleend, wegens strijd met gemeentelijk beleid. [appellante sub 2] heeft in 2015 opnieuw een vergunningaanvraag voor de realisatie van een steiger ingediend. Het college van burgemeester en wethouders heeft deze aanvraag afgewezen, omdat [appellante sub 2] niet bereid was om een planschadeovereenkomst te ondertekenen. Dit klemt temeer nu het innemen van een ligplaats voor een woonark een plaatsgebonden en permanent karakter heeft en het uitzicht op het water kan belemmeren, ten gevolge waarvan huiseigenaren planschade kunnen lijden. In alle andere gevallen waarin het plan voorziet zijn de aanduidingen vergund, zodat die gevallen niet vergelijkbaar zijn, aldus de raad.

8.2.    Voor zover [appellante sub 2] betoogt dat de voorbereiding van het plan onzorgvuldig is geweest, omdat ondanks verzoeken en toezeggingen niet met haar is overlegd, onjuiste voorlichting aan en te snelle besluitvorming door de raad heeft plaatsgevonden, overweegt de Afdeling dat zij deze stellingen niet met concrete gegevens heeft onderbouwd.

8.3.    Voor zover [appellante sub 2] meent dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Landelijk gebied Nederlek" op 25 mei 2010 een omissie is begaan, overweegt de Afdeling dat dit plan onherroepelijk is en in deze procedure niet alsnog ter discussie kan worden gesteld.

8.4.    De Afdeling overweegt dat de raad in redelijkheid voor het uitgangspunt heeft kunnen kiezen om alleen vergunde aanlegsteigers in het plan op te nemen.

[appellante sub 2] beroept zich op de beleidsnotitie "Aanlegsteigers en woonboten in de Bakkerskil" van de gemeente Nederlek van december 2006. De beleidsnotitie bevat randvoorwaarden en toetsingscriteria voor de behandeling van vergunningaanvragen. [appellante sub 2] betoogt dat uit de beleidsnotitie volgt dat reeds lang bestaande situaties waarop niet meer redelijkerwijs kan worden gehandhaafd, onder voorwaarden worden vergund. De Afdeling leidt hieruit af dat [appellante sub 2] zich op het standpunt stelt dat de aanduiding had moeten worden toegekend, omdat de steiger volgens haar wel vergunbaar was.

Over de weigering van het college om een omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van een loopbrug en steiger in de Bakkerskil tegenover [locatie 2] te Krimpen aan de Lek heeft [appellante sub 2] eerder drie procedures bij de Afdeling gevoerd, die niet tot het door haar gewenste resultaat hebben geleid. (Zie de uitspraken van de Afdeling van 3 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL1823, 15 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV5123, en 12 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2591.) Bedoelde uitspraken zijn onherroepelijk en kunnen in deze procedure niet ter discussie worden gesteld.

Verder overweegt de Afdeling dat op grond van artikel 28 van de Wet algemene regels herindeling de beleidsnotitie "Aanlegsteigers en woonboten in de Bakkerskil" per 1 januari 2017 van rechtswege is vervallen.

De Afdeling stelt vast dat ten tijde van de vaststelling van het plan een duidelijk verschil van inzicht bestond tussen [appellante sub 2] en het college van burgemeester en wethouders over de vergunbaarheid van de aanlegsteiger, zoals deze toen was aangevraagd. Hierdoor bestond er op dat moment nog geen zicht op vergunningverlening. [appellante sub 2] heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat de aanduiding "aanlegsteiger" in het plan zou worden opgenomen of dat haar op basis van haar aanvraag van 24 november 2015 een omgevingsvergunning voor de aanlegsteiger zou worden verleend. Voorts is niet aannemelijk geworden dat aan andere door [appellante sub 2] genoemde locaties wel een aanduiding "aanlegsteiger" of "woonschepenligplaats" is toegekend, zonder dat daarvoor een vergunning was verleend. Er is dan ook geen sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel.

Gelet op het vorenstaande geeft wat [appellante sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in strijd met het recht de aanduiding "aanlegsteiger" niet heeft toegekend op de betrokken locatie.

Het betoog faalt.

Afvalwater woonboten

9.    [appellante sub 2] betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in een oplossing die voorkomt dat woonboten hun afvalwater op de rivier lozen, ook al ligt de riolering verder dan 40 m. Deze lozingen zijn nadelig voor het milieu en de gezondheid van zwemmende kinderen. Zij wijst erop dat de pleziervaart vuilwatertanks aan boord moet hebben. Volgens haar moet de raad met alternatieven komen voor dit probleem.

9.1.    De raad stelt dat het realiseren van een aansluiting op het riool en het lozen van water onderwerpen zijn die niet in het bestemmingsplan geregeld kunnen worden.

9.2.    De Afdeling overweegt dat in paragraaf 4.10 van de plantoelichting aandacht is besteed aan de waterhuishouding. De exacte wijze waarop de waterhuishouding bij de uitvoering van het bestemmingsplan wordt vormgegeven, heeft geen betrekking op het bestemmingsplan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.

Het betoog faalt.

Zienswijze herhaald en ingelast

10.    [appellante sub 2] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellante sub 2] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Conclusie

11.    Het beroep van [appellante sub 2] is ongegrond.

12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Het beroep van [appellant sub 3]

13.    Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

14.    [appellant sub 3] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming de bestemming "Agrarisch met waarden" en de aanduiding "bijgebouwen", voor het perceel [locatie 3] te Lekkerkerk.

[appellant sub 3] betoogt dat de bouwaanduiding te beperkend is voor zijn bedrijfsactiviteiten, het houden van schapen. Nu geen bouwvlak is opgenomen maar een bouwaanduiding, vreest hij vast te lopen in de regels van het plan. Zo staat in de bouwregels vermeld dat bedrijfsgebouwen gebouwd worden binnen het bouwvlak. Daarnaast moeten gras/kuilbalen worden geplaatst binnen het bouwvlak. Verder zijn er problemen voor de mestopslag en de bereikbaarheid van het gebouw. [appellant sub 3] voert aan dat een bouwvlak dient te worden opgenomen, zodanig dat de agrarische activiteiten volgens de regels uitgevoerd kunnen worden.

14.1.    De raad stelt dat het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 18 augustus 2015 een omgevingsvergunning heeft verleend voor de bouw en het gebruik van een schapenstal ter plaatse. Deze bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn als zodanig bestemd in onderhavig bestemmingsplan. Het gerealiseerde bedrijfsgebouw mag immers worden gebruikt voor de mogelijkheden, zoals vermeld in artikel 5, lid 5.1, van de planregels, waaronder gebruik ten behoeve van grondgebonden agrarische bedrijven, zoals een schapenstal. Gelet op de actuele feitelijke situatie is het niet mogelijk een volwaardig agrarisch bedrijf te exploiteren op dit perceel en [appellant sub 3] beoogt dat ook niet, aldus de raad. Verdere verstening en intensivering van het gebruik van het landelijk gebied dient tegengegaan te worden en wordt dan ook niet met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt.

14.2.    Bij besluit van 18 augustus 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard een omgevingsvergunning verleend voor de bouw en het gebruik van een agrarisch bedrijfsgebouw (schapenstal) op het betrokken perceel. In de overwegingen van dit besluit staat onder meer: "In eerste instantie is afgesproken met de herziening van het bestemmingsplan Landelijk Gebied een bouwvlak op te nemen in ruil voor het slopen van de huidige opstallen. Uiteindelijk is ingestemd met het voorstel om niet te wachten op het bestemmingsplan maar een projectafwijkingsprocedure, zoals omschreven in artikel 2.12, 1e lid onder a onder 3e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op te starten om het bouwplan mogelijk te maken". De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij hetgeen met deze vergunning mogelijk wordt gemaakt, als zodanig heeft willen bestemmen in het bestreden plan. Naar het oordeel van de Afdeling is de raad in deze bedoeling echter niet geslaagd. Binnen de bestemming "Agrarisch met waarden" is geen bouwvlak toegekend, maar een aanduiding "bijgebouwen". Weliswaar zijn op grond van artikel 5, lid 5.2, van de planregels ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" bedrijfsgebouwen toegestaan, zodat het agrarische bedrijfsgebouw (de schapenstal) als zodanig is bestemd. Op grond van artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder c, van de planregels is opslag binnen de bestemming "Agrarisch met waarden" echter uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en ten dienste van het agrarisch bedrijf. Nu er binnen de bestemming "Agrarisch met waarden" geen bouwvlak is toegekend, lijkt hieruit te volgen dat opslag binnen deze bestemming op het perceel niet is toegestaan. De raad heeft evenwel toegelicht dat binnen het hiervoor bedoelde agrarische bedrijfsgebouw ook opslag mogelijk is. Verder is niet duidelijk in hoeverre de raad buiten dit gebouw opslag heeft willen toestaan. Gelet hierop is het bestreden besluit in zoverre, in strijd met artikel 3:2 van de Awb, niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

Het betoog slaagt.

15.    Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 20 weken na verzending van deze tussenuitspraak alsnog:

- met inachtneming van wat is overwogen onder 14.2 voor het perceel [locatie 3] te Lekkerkerk een planregeling vast te stellen die binnen de bestemming "Agrarisch met waarden" in elk geval voorziet in bouw- en gebruiksmogelijkheden in overeenstemming met de omgevingsvergunning van 18 augustus 2015;

- de Afdeling en [appellant sub 3] de uitkomst mee te delen en het gewijzigde of nieuwe besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen. Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van het gewijzigde of nieuwe besluit niet opnieuw te worden toegepast.

16.    In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Het beroep van [appellante sub 4] en anderen

Ontvankelijkheid

17.    De raad stelt dat het beroep van [appellante sub 4] mede is ingediend namens [gemachtigde B], Idejo Keuken & Bad, Keukenoutlet.com en Riyolux. Het is volgens de raad niet duidelijk welke (rechts)personen Idejo Keuken & Bad, Keukenoutlet.com en Riyolux zijn, of [appellante sub 4] bevoegd was om namens dezen beroep in te stellen, noch of zij rechtstreeks in hun belangen worden geraakt. Voor zover de raad bekend is geen van hen eigenaar van percelen aan de [locaties 6] te Krimpen aan den Lek.

17.1.    Blijkens het beroepschrift is het beroep ingesteld door [gemachtigde B], [appellante sub 4], Idejo Keuken & Bad, Keukenoutlet.com en Riyolux. Het beroepschrift is ondertekend door [gemachtigde B]. [appellante sub 4] heeft blijkens het dossier [gemachtigde A] als directeur. [gemachtigde A] heeft [gemachtigde B] gemachtigd om op te treden namens [appellante sub 4] Blijkens het verhandelde ter zitting is [appellante sub 4] eigenaar van gronden in het plangebied. Ook [gemachtigde B] is blijkens het verhandelde ter zitting eigenaar van gronden in het plangebied. Gezien het vorenstaande dienen in elk geval [appellante sub 4] en [gemachtigde B] als beroepsgerechtigde en belanghebbende te worden aangemerkt. De raad heeft ter zitting erkend dat reeds hierom het beroepschrift inhoudelijk dient te worden behandeld.

Gronden ten zuidwesten van de [locatie 5]

18.    [appellante sub 4] en anderen kunnen zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Recreatie - Dagrecreatie" toegekend aan gronden ten zuidwesten van de [locatie 5] te Krimpen aan de Lek (tussen [locatie 5] en de dijk).

Zij betogen dat zij al tientallen jaren worden tegengewerkt door het gemeentebestuur van de voormalige gemeente Krimpen aan de Lek en van de gemeente Krimpenerwaard.

[appellante sub 4] en anderen betogen dat de ongeveer 4.500 m2 grond gelegen ten zuidwesten van [locatie 5] (tussen [locatie 5] en de dijk) in het plan ten onrechte een recreatieve bestemming heeft gehouden en niet in ere is hersteld als bestemming "Bedrijf". De recreatieve bestemming is volgens hen in het verleden per abuis toegekend. Sindsdien proberen zij de gronden weer bij hun bedrijventerrein te krijgen. De raad heeft volgens hen ten onrechte slechts bekeken of een bestemmingswijziging nu gewenst is, en niet onderzocht waar het ooit mis is gegaan. In dit verband hebben zij een groot aantal stukken over de voorgeschiedenis vanaf het jaar 1957 ingezonden. Voorts wijzen zij erop dat de eigenaar van het perceel (provincie Zuid Holland / Groenalliantie) met hen in overleg wil over verkoop, op voorwaarde dat de bestemming "Bedrijf" wordt. Deze bestemmingswijziging leidt volgens hen tot verbetering van hun terreinen, de verkeersveiligheid en de recreatie om hen heen.

18.1.    De raad stelt dat sprake is van een conserverend bestemmingsplan waarbij in beginsel alleen bestaande (vergunde) rechten meegenomen zijn en geen nieuwe ontwikkelingen als bestemmingen worden opgenomen. Er was ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geen voldoende concreet initiatief dat tijdig aan de raad kenbaar was gemaakt, aldus de raad. Het perceel is niet in eigendom is van [appellante sub 4] en anderen, maar van de publiekrechtelijke rechtspersoon Groenalliantie Midden-Holland en omstreken. Uit de door [appellante sub 4] en anderen overgelegde stukken blijkt niet dat deze partij bereid is het perceel aan hen over te dragen. Voorts is niet duidelijk op welke locatie zij welke bebouwing en welke bedrijvigheid wensen te realiseren. Het is verder onzeker of realisatie van een bedrijventerrein ruimtelijk aanvaardbaar is. Gelet op de naastgelegen woningen aan de Lekdijk Noord is op basis van de bedrijvenlijst "Bedrijven en Milieuzonering" uit de VNG brochure een bedrijfsbestemming niet aan de orde. [appellante sub 4] en anderen hebben geen onderzoeken op het gebied van geluid, verkeer, stikstofuitstoot, enzovoort aangeleverd waaruit volgt dat de beoogde ontwikkeling desondanks ruimtelijk aanvaardbaar is, aldus de raad. De verwijzing naar gesprekken en correspondentie over onderhavige ontwikkeling medio jaren ’70/’80 maakt het voorgaande niet anders, omdat geen sprake van een concreet initiatief waarvan voldoende duidelijk is dat de huidige eigenaar daaraan wenst mee te werken en waarvan de ruimtelijke aanvaardbaarheid voldoende inzichtelijk is gemaakt, aldus de raad.

18.2.    Aan de gronden ten zuidwesten van de [locatie 5] te Krimpen aan de Lek (tussen [locatie 5] en de dijk) is de bestemming "Recreatie - Dagrecreatie" toegekend.

18.3.    In het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.

18.4.    Nog afgezien van het feit dat [appellante sub 4] en anderen ten tijde van de vaststelling van het plan geen eigenaar van de betrokken gronden waren, overweegt de Afdeling dat [appellante sub 4] en anderen geen voldoende concreet initiatief kenbaar hebben gemaakt voor de gronden ten zuidwesten van [locatie 5]. In dit verband is vereist dat de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het initiatief ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens kan worden beoordeeld. De raad acht de toekenning van de bestemming "Bedrijf" voor deze gronden in het licht van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering op voorhand niet zonder meer mogelijk, gelet op de nabijheid van woningen. Om dit daadwerkelijk te kunnen beoordelen is een eerste vereiste dat duidelijk is welke aard en omvang het beoogde gebruik zal hebben. Een concrete omschrijving daarvan hebben [appellante sub 4] en anderen niet aan de raad kenbaar gemaakt. De enkele, in het stuk van 16 januari 2018 opgenomen schets ter verduidelijking van de wens om parkeerplaatsen en een draaicirkel te maken, is in dit kader niet voldoende. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad met dit initiatief rekening had moeten houden.

Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft mogen kiezen voor de recreatieve bestemming overeenkomstig het geldende bestemmingsplan. Hetgeen [appellante sub 4] en anderen, onder verwijzing naar documenten hebben aangevoerd over het verleden en een toen geldende bedrijfsbestemming, leidt niet tot een ander oordeel.

Het betoog faalt.

Gronden aan de [locaties 4]

19.    [appellante sub 4] en anderen kunnen zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en de maatvoeringsaanduiding "bvo (m2) = 5000", voor zover toegekend aan de gronden aan de [locaties 4] te Krimpen aan de Lek.

[appellante sub 4] en anderen betogen dat ter plaatse van deze gronden met de bestemming "Bedrijf" overal detailhandel in alle vormen mogelijk had moeten worden gemaakt. Nu is binnen de bestemming "Bedrijf" een beperkt aantal vierkante meters opgenomen als volumineuze detailhandel, zodat er zowel qua oppervlakte, als qua aard van de goederen beperkingen zijn, waardoor zij huurders mis kunnen lopen. Daarbij wijzen zij erop dat detailhandel ter plaatse van de bedoelde gronden met de bestemming "Bedrijf" alleen beperkt is toegestaan, terwijl in alle wijken van het dorp thuiswinkels, printshops, fotowinkels, internetshops, zonnebankstudio’s en kappers verschijnen.

[appellante sub 4] en anderen betogen dat binnen de bestemming "Bedrijf" ten onrechte ook kantoren, overige dienstruimten enzovoort worden meegeteld in de met de aanduiding "bvo (m2) = 5000" toegestane bruto vloeroppervlakte. Dit gaat af van de oppervlakte detailhandel, terwijl in het voorontwerp al 5.000 m2 brutovloeroppervlak (hierna: bvo) volumineuze detailhandel is toegezegd. In hun zienswijzen hebben zij aangegeven dat dit 6.250 m2 bvo of 5.000 m2 netto vloeroppervlakte detailhandel dient te zijn Ter plekke van het bedrijventerrein dient volgens hen daarom in elk geval te worden voorzien in 5.000 m2 netto dan wel 6.250 m2 bruto vloeroppervlakte detailhandel.

19.1.    De raad stelt dat grootschalige/volumineuze detailhandelslocaties in strijd zijn met de ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan van kracht zijnde Verordening ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland (hierna: Verordening ruimte 2014). Bestaande detailhandel op de desbetreffende gronden kan worden gehandhaafd. Om deze reden is er op de verbeelding van het plan een maximum bvo aan vloeroppervlakte van 5.000 m2 opgenomen, wat de al bestaande oppervlakte is en overeenkomt met het maximum uit het voorheen geldende bestemmingsplan.

19.2.    De wens van [appellante sub 4] en anderen dat binnen de bestemming "Bedrijf" van de gronden aan de [locaties 4] ook andere dan volumineuze detailhandel wordt toegestaan, voor de gehele oppervlakte van deze bestemming, verdraagt zich niet met artikel 2.1.4, eerste lid, van de Verordening ruimte 2014 en valt evenmin onder de uitzonderingen van artikel 2.1.4, derde lid, van de Verordening ruimte 2014.

Uitbreiding van het bestaande oppervlak aan volumineuze detailhandel stuit af op artikel 2.1.4, derde lid, onder a, sub iii, van de Verordening ruimte 2014, omdat het bedrijventerrein geen bedrijventerrein is met PDV-locatie als aangeduid op ‘Kaart 2 Detailhandel’ bij de Verordening ruimte 2014.

Voor zover [appellante sub 4] en anderen betogen dat in het voorontwerp al 5.000 m2 bvo voor specifiek volumineuze detailhandel is toegezegd, overweegt de Afdeling dat het binnen de beleidsruimte van de raad valt om een besluit vast te stellen met een andere inhoud dan het voorontwerp.

Het betoog faalt.

Conclusie

20.    Het beroep van [appellante sub 4] en anderen is ongegrond.

20.1.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Het beroep van LTO Noord

21.    LTO Noord kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Agrarisch", voor zover daarbinnen bij wijzigingsbevoegdheid een bouwvlak van ten hoogste 1 hectare mogelijk wordt gemaakt, en het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden", voor zover daarbinnen bij wijzigingsbevoegdheid een bouwvlak van ten hoogste 1,5 hectare wordt mogelijk gemaakt, alsmede voor zover het de maatvoering binnen deze plandelen betreft.

LTO Noord betoogt dat het plan in zoverre voorziet in onvoldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor de agrarische sector, om te kunnen voldoen aan de huidige eisen van de maatschappij. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de aanleg van zonnepanelen, meer ruimte per vee-eenheid bij het herbouwen van stallen en meer ruimte rond gebouwen voor brandveiligheid en landschappelijke inpassing. Deze opgaven zijn volgens LTO Noord onmogelijk uit te voeren op een bouwvlak van 1 hectare bij de bestemming "Agrarisch" en 1,5 hectare bij de bestemming "Agrarisch met waarden". Daarnaast zijn agrariërs volgens LTO Noord genoodzaakt om te ontwikkelen in grootte of breedte om financieel draaiende te blijven. Volgens haar is daarom vergroting van de bouwvlakken en de maatvoering noodzakelijk. LTO Noord voert aan dat het provinciaal beleid daarvoor ook richtlijnen geeft. Wanneer nevenactiviteiten worden uitgevoerd moet vergroting tot maximaal 2,5 hectare onder voorwaarden mogelijk gemaakt worden. In ieder geval dienen, om oneerlijke concurrentie te voorkomen, de bouwvlakken binnen de bestemming "Agrarisch" en de bestemming "Agrarisch met waarden" aan elkaar te worden gelijkgesteld, aldus LTO Noord.

21.1.    De raad stelt dat het gemeentebestuur agrarische bouwvlakken van 1 ha aan de linten en 1,5 ha daarbuiten als maximum hanteert. De raad ziet geen noodzaak voor verruiming van het beleid. Het provinciale beleid staat het gemeenteraden toe om bouwpercelen van maximaal 2 ha op te nemen in bestemmingsplannen, maar verplicht daar niet toe.

De raad merkt verder op dat het plan conserverend van aard is. De bestaande rechten zijn hierin zo mogelijk opgenomen. Er waren ten tijde van de vaststelling van het plan geen voldoende concrete initiatieven van leden van LTO Noord tot uitbreiding van bebouwing die tijdig aan de raad kenbaar zijn gemaakt. Wanneer leden van LTO Noord grotere bouwvlakken en of andere afwijkende maatvoering wensen, kunnen zij daartoe een afzonderlijk verzoek indienen bij de raad of het college van burgemeester en wethouders. Die plannen zullen dan beoordeeld worden op ruimtelijke aanvaardbaarheid.

Voorts merkt de raad op dat in de toelichting op het (niet meer geldende) artikel 4 van de Verordening ruimte 2014 staat dat het oprichten van agrarische bebouwing alleen mogelijk is indien deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van een volwaardige agrarische bedrijven. In de praktijk wordt uitgegaan van bouwpercelen van 1 ha. In gebieden waar schaalvergroting plaatsvindt is soms een groter perceel nodig, maar een zodanig perceel mag niet groter zijn dan 2 ha. Ook volgens het destijds geldende provinciale beleid is een bouwperceel van 1 ha voldoende voor volwaardige agrarische bedrijven, aldus de raad.

21.2.    Op p. 81 van de plantoelichting is vermeld:

"Teneinde bedrijfsvergroting van volwaardige agrarische bedrijven mogelijk te maken is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het vergroten van bouwvlakken tot 1 hectare in de linten (bestemming Agrarisch) en 1,5 hectare in open agrarisch gebied (bestemming Agrarisch met Waarden). In de linten is er gezien milieuregelgeving weinig (gewenste) ruimte voor uitbreiding van de agrarische bedrijven, vandaar een beperkte uitbreiding naar 1 ha. Daarnaast geeft de Verkenning Landbouwstructuur Krimpenerwaard van DLG aan dat de meeste melkveebedrijven tot 2025 uit de voeten kunnen met een bouwvlak van deze omvang. Met deze wijzigingsbevoegdheid kan tevens de begrenzing van het bouwvlak worden verschoven indien nodig."

21.3.    Gelet op het voorgaande heeft de raad zijn keuze voor maximering van de bouwvlakken zoals vastgelegd in de planregels, voldoende onderbouwd. De Verordening ruimte 2014 verplicht de raad niet om de daarin vermelde maximale maten voor bouwvlakken op te nemen in het plan.

Voor zover LTO Noord zich niet kan verenigen met de maatvoering binnen de plandelen met de bestemmingen "Agrarisch met waarden"  en "Agrarisch", heeft zij dit betoog niet nader onderbouwd.

Het betoog faalt.

22.    Het beroep van LTO Noord is ongegrond.

23.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellante sub 2], [appellante sub 4] en anderen en LTO Noord ongegrond;

II.    draagt de raad van de gemeente Krimpenerwaard op:

- om binnen 20 weken na de verzending van deze uitspraak, met inachtneming van wat is overwogen onder 14.2 en 15. de daar omschreven gebreken in het besluit van de raad van de gemeente Krimpenerwaard van 24 april 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Landelijk gebied, voormalige gemeente Nederlek" te herstellen, en

- de Afdeling en [appellant sub 3] de uitkomst mede te delen en het gewijzigde of nieuwe besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.

w.g. Uylenburg    w.g. Kuipers
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2020

271.

BIJLAGE

Het beroep van [appellant sub 1]

Aan de gronden aan de [locatie 1] te Lekkerkerk is de bestemming "Agrarisch met waarden" toegekend. Aan een deel van het perceel is ook de aanduiding "bouwvlak" toegekend.

Artikel 5, lid 5.1, van de planregels luidt:

"De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. grondgebonden agrarische bedrijven;

alsmede voor:

[…]

p. wegen en paden,

[…]."

Lid 5.2 luidt:

"a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

1. Bedrijfsgebouwen

• bedrijfsgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat deze worden gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning; Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen tevens bedrijfsgebouwen worden gebouwd;

[…]

b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd binnen het bouwvlak;

[…]

8. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak, geldt de regel dat de bouwhoogte niet meer dan 1,5 m mag bedragen, met dien verstande dat:

• de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel niet meer dan 2 m mag bedragen en op gronden voor de voorgevel niet meer dan 1 m mag bedragen;

[…]

• de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 5 m2.

[…]"

Artikel 3, lid 33.8, luidt:

"Het college van burgemeester en wethouders kan het plan wijzigen ten behoeve van vergroting van bouwvlakken van volwaardige grondgebonden agrarische bedrijven ter plaatse van de bestemming Agrarisch met waarden tot ten hoogste 1,5 ha, mits wordt voldaan aan de voorwaarde dat door de onderneming aangetoond wordt dat de vergroting noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch opzicht. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een agrarisch deskundige."

Het beroep van [appellante sub 2]

Aan de gronden tegenover het perceel [locatie 2] te Krimpen aan den Lek is de bestemming "Water" toegekend. Hier is niet de aanduiding "aanlegsteiger" toegekend.

Artikel 18, lid 18.1, van de planregels luidt:

"De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. water en oeverstroken;

b. waterberging;

c. waterhuishoudkundige voorzieningen;

d. A-watergangen;

e. scheepvaartverkeer met de daarbij behorende voorzieningen, niet zijnde boothuizen;

f. gemaal, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gemaal';

g. wonen in woonboten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats';

h. bestaande botenhuizen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - botenhuis' ;

i. aanlegsteigers, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'aanlegsteiger';

j. extensief dagrecreatief medegebruik,

met de daarbij behorende:

k. bouwwerken."

Het beroep van [appellant sub 3]

Aan het perceel [locatie 3] te Lekkerkerk zijn de bestemmingen "Agrarisch met waarden" met daarbinnen de aanduiding "bijgebouwen", alsmede de bestemming "Wonen" met daarbinnen een bouwvlak toegekend.

Artikel 5, lid 5.1, van de planregels luidt:

"De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. grondgebonden agrarische bedrijven;

alsmede voor:

[…]

c. opslag, uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van het agrarisch bedrijf;

[…]

p. wegen en paden,

met de daarbij behorende:

q. erven;

r. bouwwerken."

Lid 5.2 luidt:

"a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

1. Bedrijfsgebouwen

• bedrijfsgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat deze worden gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning; Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen tevens bedrijfsgebouwen worden gebouwd;

[…]".

Het beroep van [appellante sub 4] en anderen

Aan de gronden aan de [locaties 4] te Krimpen aan de Lek is de bestemming "Bedrijf" alsmede de maatvoeringsaanduiding "bvo (m2) = 5000" toegekend.

Artikel 6, lid 6.1, van de planregels luidt:

"De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. bedrijven van categorie 1 en 2 zoals genoemd in de bij deze regels behorende Bijlage 4 'Staat van Bedrijfsactiviteiten';

alsmede voor:

b. bedrijven van categorie 1 zoals genoemd in de bij deze regels behorende Bijlage 4 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 1';

c. bedrijven van categorie 1, 2, en 3 zoals genoemd in de bij deze regels behorende Bijlage 4 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';

d. detailhandel in volumineuze goederen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' tot een oppervlak van ten hoogstens het oppervlak zoals is aangegeven op de verbeelding;

e. bedrijven zoals per adres aangegeven in de bij deze regels behorende Bijlage 5 'Lijst overzicht bedrijven';

f. ondergeschikte detailhandel;

[…]."

Artikel 2.1.4 van de Verordening ruimte 2014 luidt:

"Lid 1 Detailhandel binnen de centra

Een bestemmingsplan voorziet uitsluitend in nieuwe detailhandel op gronden:

a. binnen of direct aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie in de centra van steden, dorpen en wijken;

b. binnen een nieuwe wijkgebonden winkelconcentratie in een nieuwe woonwijk;

c. binnen een nieuwe goed bereikbare en centraal gelegen winkelconcentratie als gevolg van herallocatie.

[…]

Lid 3 Uitzonderingen buiten de centra

Het eerste lid is niet van toepassing op een bestemmingsplan dat voorziet in de volgende nieuwe detailhandel:

a. detailhandel in goederen die qua aard of omvang van de aangeboden goederen niet of niet goed inpasbaar is in de centra:

i. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;

ii. detailhandel in volumineuze goederen;

iii. meubelbedrijven met een omvang van minimaal 1.000 m2 bruto vloeroppervlak, inclusief in ondergeschikte mate een assortiment woninginrichting en stoffering, alsmede detailhandel in de volumineuze woongoederen: keukens, badkamers, vloeren, zonwering en jacuzzi’s, voor zover de ontwikkeling plaatsvindt binnen de bedrijventerreinen met PDV-locaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘Kaart 2 Detailhandel’;

iv. tuincentra met een omvang van minimaal 1.000 m2 bruto vloeroppervlak;

v. bouwmarkten met een omvang van minimaal 1.000 m2 bruto vloeroppervlak;

[…]."

Het beroep van LTO Noord

Artikel 3, lid 33.7, van de planregels luidt:

"Het college van burgemeester en wethouders kan het plan wijzigen ten behoeve van vergroting van bouwvlakken van volwaardige grondgebonden agrarische bedrijven tot ten hoogste 1 ha, mits wordt voldaan aan de voorwaarde dat door de onderneming aangetoond wordt dat de vergroting noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch opzicht. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een agrarisch deskundige."

Lid 33.8 luidt:

"Het college van burgemeester en wethouders kan het plan wijzigen ten behoeve van vergroting van bouwvlakken van volwaardige grondgebonden agrarische bedrijven ter plaatse van de bestemming Agrarisch met waarden tot ten hoogste 1,5 ha, mits wordt voldaan aan de voorwaarde dat door de onderneming aangetoond wordt dat de vergroting noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch opzicht. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een agrarisch deskundige."

Artikel 2.3.1 van de Verordening ruimte 2014 luidt:

"Lid 1 Algemene regels agrarische bedrijven

Een bestemmingsplan voor agrarische gronden voldoet aan de volgende voorwaarden:

a. nieuwe agrarische bebouwing, uitgezonderd kassen en schuilgelegenheden voor vee, wordt geconcentreerd binnen een bouwperceel van maximaal 2 hectare;

b. in afwijking van onderdeel a, kan bij samenvoeging van twee akkerbouwbedrijven de omvang van het agrarisch bouwperceel worden vergroot tot de op het moment van samenvoeging bestaande maximaal mogelijke planologische omvang van beide bouwpercelen gezamenlijk, mits het achter te laten bouwperceel wordt gesaneerd;

[…]

Lid 3 Verbredingsactiviteiten

Een bestemmingsplan voor agrarische gronden kan onder de volgende voorwaarden voorzien in verbredingsactiviteiten bij agrarische bedrijven, waaronder zorg, recreatie, energieopwekking door middel van biomassavergisting en de verkoop van producten uit eigen teelt:

a. het oprichten van bebouwing of het aanbrengen van verharding voor de verbredingsactiviteit is in beperkte mate mogelijk binnen het agrarisch bouwperceel, dat hiervoor in afwijking van het eerste lid, onder a en b, zo nodig vergroot kan worden met ten hoogste 0,5 hectare;

b. de agrarische functie blijft de hoofdfunctie van het bedrijf, en

c. de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven wordt niet belemmerd."