Uitspraak 201807200/1/R2


Volledige tekst

201807200/1/R2.

Datum uitspraak: 18 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellanten sub 1] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Udenhout, gemeente Tilburg,

2.    [appellant sub 2], wonend te Udenhout, gemeente Tilburg,

3.    [appellant sub 3], wonend te Udenhout, gemeente Tilburg,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Tilburg,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied De Zandleij 2012, 1e herziening (Camping Duinhoeve)" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1], [appellant sub 2], en Recreatiepark Duinhoeve B.V. hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2019, waar [appellanten sub 1], bijgestaan door mr. H.P.J.G. Berkers, rechtsbijstandverlener te ’s-Hertogenbosch, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. M.J.C. Mol, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.E.J.F. Cratsborn-Janssen en ing. D. Kraaij, zijn verschenen.

Daarnaast is ter zitting Recreatiepark Duinhoeve B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. B.F.J. Bollen, advocaat te Tilburg, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan maakt een herindeling en uitbreiding van Recreatiepark Duinhoeve, een camping, aan de Oude Bosschebaan 4 in Udenhout mogelijk door een vergroting van de oppervlakte aan de oostzijde en aan de zuidwestzijde van het plangebied. Aan het gehele plangebied is de bestemming "Recreatie" toegekend. Het plangebied wordt begrensd door Nationaal Park de Loonse en Drunense Duinen aan de noordzijde, de Oude Bosschebaan aan de oostzijde en de Schoorstraat aan de zuidwestzijde.

[appellant sub 1] woont op het perceel [locatie A]. De woning op het perceel ligt op ongeveer 12 m afstand van het plangebied. [appellant sub 1] vreest voor een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat als gevolg van het plan.

[appellant sub 2] woont en exploiteert een veehouderijbedrijf op het perceel [locatie B]. De woning op het perceel ligt op ongeveer 12 m afstand van het plangebied. De bedrijfsbebouwing ligt op ongeveer 26 m afstand van het plangebied. [appellant sub 2] vreest voor een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat als gevolg van het plan. Daarnaast stelt [appellant sub 2] dat hij door het plan onevenredig wordt beperkt in de uitbreidingsmogelijkheden voor zijn bedrijf.

[appellant sub 3] woont en exploiteert een aspergebedrijf op het perceel [locatie C]. Dit perceel ligt ten westen van het plangebied. Het perceel ligt op ongeveer 21 m afstand van het plangebied. [appellant sub 3] stelt dat hij als gevolg van het plan onevenredig wordt beperkt in de gebruiks- en uitbreidingsmogelijkheden voor zijn bedrijf.

2.    De relevante planregels en wettelijke regels, die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Beroep [appellant sub 1]

Uitbreiding van het aantal standplaatsen

4.    [appellant sub 1] betoogt dat het plan ten opzichte van voorgaand bestemmingsplan "Buitengebied De Zandleij 2012" ten onrechte voorziet in uitbreiding van het aantal standplaatsen of verblijfseenheden. Hij stelt hiertoe dat het plan ten onrechte voorziet in maximaal 350 recreatieve nachtverblijven of kampeermiddelen en in maximaal 26 stacaravans op 4.000 m². [appellant sub 1] wijst er op dat in het bestemmingsplan "Buitengebied De Zandleij 2012" veel minder standplaatsen voor kampeermiddelen en verblijfseenheden, zoals bijvoorbeeld stacaravans, waren toegestaan. Weliswaar kende het plan uit 2012 ten aanzien van verblijfseenheden geen getalsmatig maximum, maar uit de planvoorschriften volgt wel degelijk anderszins een maximering daarvan. Het is dan ook volgens [appellant sub 1] onjuist dat de raad voor de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het voorliggende plan, waartoe onder meer een beoordeling behoort van een aanvaardbare geluidsbelasting en een veilige verkeerssituatie, als uitgangspunt neemt dat het aantal standplaatsen niet toeneemt.

4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet voorziet in een uitbreiding van het aantal standplaatsen en is vastgesteld in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening. De raad stelt hiertoe dat ter plaatse van Recreatiepark Duinhoeve reeds sinds 2005 een camping met 350 kampeermiddelen, waaronder mede begrepen plaatsen voor stacaravans, bestaat en ook is toegestaan. Hiervoor zijn reeds in 1993 en 2001 de benodigde vergunningen verleend. Met het voorliggende plan is beoogd om het vergunde en bestaande aantal standplaatsen vast te leggen. Het plan voorziet slechts in een uitbreiding van de gronden en een herindeling van Recreatiepark Duinhoeve. De uitbreiding betreft een vergroting van de oppervlakte, die gebruikt wordt voor verblijfsrecreatie om ruimere standplaatsen te kunnen realiseren, en een uitbreiding van het bebouwd oppervlak ten behoeve van nieuwe centrale gemeenschappelijke voorzieningen. Beoogd is om de camping op te waarderen, zodat meer kwaliteit aan bezoekers kan worden geboden. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat het bij dit plan toegestane aantal standplaatsen, waarbij is uitgegaan van het bestaande aantal, ruimtelijk aanvaardbaar is.

4.2.    Aan het plangebied is de bestemming "Recreatie" toegekend.

Uit artikel 3, lid 3.1.1, van de planregels volgt dat de voor "Recreatie" aangewezen gronden bestemd zijn voor recreatieve verblijfsvoorzieningen en dat ter plaatse maximaal 350 recreatieve nachtverblijven of kampeermiddelen zijn toegestaan alsook bijbehorende en ondergeschikte gemeenschappelijke voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen, beheergebouwen, parkeerplekken en speelvelden.

Uit artikel 1, lid 1.36, van de planregels volgt dat onder een "kampeermiddel" dient te worden begrepen een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan of een huifkar.

Uit lid 1.52 volgt dat onder een "recreatief nachtverblijf" dient te worden begrepen een verblijf voor recreatieve overnachting voor personen die elders hun hoofdverblijf hebben, zoals stacaravan, trekkershut, pipowagen, safarihut, blokhut en recreatiewoning, niet zijnde een kampeermiddel.

4.3.    Bij besluit van 19 juni 1993 is een Hinderwetvergunning verleend voor maximaal 300 kampeermiddelen (tenten, tentwagens, kampeerauto's, en toer-/stacaravans) op het kampeerterrein.

Bij besluit van 29 juni 2001 is, op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wet op de Openluchtrecreatie, een vergunning verleend voor maximaal 350 kampeermiddelen (tenten en toercaravans op seizoensplaatsen, tenten en toercaravans op toeristische plaatsen en stacaravans).

4.4.    In het bestemmingsplan "Buitengebied De Zandleij 2012" was aan het recreatiepark de bestemming "Recreatie" toegekend.

De bestemmingsomschrijving voor de bestemming "Recreatie" was opgenomen in artikel 12 van de planregels.

Artikel 12, lid 12.5.1, aanhef en onder d, van de planregels luidde:

"Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming wordt in elk geval gerekend:

d. het ter plaatse van de aanduidingen "verblijfsgebied" en "verblijfsrecreatie" in totaal (opgeteld) aanbieden van meer dan 80 staanplaatsen voor kampeermiddelen (zoals tenten, kampeerauto's en toercaravans)."

4.5.    De Afdeling stelt vast dat in het ter plaatse voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied De Zandleij 2012" voor het recreatiepark het aantal standplaatsen van 350 niet was vastgelegd. Het ter plaatse van de aanduidingen "verblijfsgebied" en "verblijfsrecreatie" aanbieden van meer dan 80 staanplaatsen voor kampeermiddelen was zelfs uitdrukkelijk aangemerkt als strijdig gebruik van de gronden met de bestemming "Recreatie".

Het voorliggende plan voorziet in maximaal 350 recreatieve nachtverblijven of kampeermiddelen.

Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling kunnen in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

De raad stelt dat in artikel 3, lid 3.1.1, aanhef en onder a, van de planregels van het voorliggende plan, het bestaande en vergunde aantal standplaatsen is vastgelegd. Uit deze bepaling volgt dat binnen de bestemming "Recreatie" maximaal 350 recreatieve nachtverblijven of kampeermiddelen zijn toegestaan. De raad heeft toegelicht dat het bestaande en vergunde aantal standplaatsen abusievelijk niet was opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied De Zandleij 2012" en dat is beoogd om deze omissie bij het voorliggende plan te herstellen. Met het plan is niet beoogd om het bestaande en vergunde aantal standplaatsen uit te breiden.

De raad stelt zich op het standpunt dat het bij het voorliggende plan toegestane aantal standplaatsen ruimtelijk aanvaardbaar is. De raad heeft in dit verband aangegeven dat het plan een uitbreiding en herindeling van Recreatiepark Duinhoeve betreft. De uitbreiding betreft een vergroting van de oppervlakte, die gebruikt wordt voor verblijfsrecreatie om ruimere standplaatsen te kunnen realiseren, en een uitbreiding van het te bebouwen oppervlak ten behoeve van nieuwe centrale gemeenschappelijke voorzieningen. De camping is reeds gevestigd op deze locatie en voorziet in 350 kampeerplaatsen, waaronder mede begrepen plaatsen voor stacaravans. De raad wijst erop dat niet is beoogd het aantal bestaande en legale standplaatsen op de camping uit te breiden. Beoogd is om de camping op te waarderen, zodat meer kwaliteit aan bezoekers kan worden geboden.

Het standpunt van de raad dat het bij dit plan toegestane aantal standplaatsen ruimtelijk aanvaardbaar is, acht de Afdeling onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende deugdelijk onderbouwd. Hiertoe overweegt de Afdeling dat de raad bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het voorliggende plan niet zonder meer het uitgangspunt heeft kunnen hanteren dat planologisch niet meer of anders mogelijk wordt gemaakt dan het vorige plan reeds toestond. Daarbij is van belang dat het vorige plan weliswaar niet een getalsmatig maximum aantal voor recreatieve nachtverblijven kende, maar wel zodanige planvoorschriften dat niet op voorhand vaststaat dat een aantal van 350 standplaatsen was toegestaan. Verder is van belang dat het voorliggende plan, anders dan vorige plan, een invulling van een standplaats mogelijk maakt met hetzij een kampeermiddel, hetzij een recreatief nachtverblijf. Dit betekent dat ook een invulling mogelijk is met 350 recreatieve nachtverblijven, waaronder wordt begrepen stacaravans, trekkershutten, pipowagens, safarihutten, blokhutten, en recreatiewoningen. De raad heeft de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling, die verder gaat dan hetgeen planologisch was toegestaan, ten onrechte niet onderzocht. Dat eerder voor het gebruik van kampeermiddelen vergunningen zijn afgegeven op grond van de Hinderwet en de Wet openluchtrecreatie maakt dit niet anders.

Het betoog slaagt.

4.6.    Voor zover [appellant sub 1] beoogt te betogen dat het plan toestaat dat, naast de maximaal 350 recreatieve nachtverblijven of kampeermiddelen, ook nog 26 stacaravans binnen een oppervlak van 4.000 m², mogen worden geplaatst, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft er terecht op gewezen dat uit artikel 3, lid 3.2.3, aanhef en onder d, van de planregels volgt dat onder dit te bebouwen oppervlak niet mede wordt begrepen een oppervlak voor het plaatsen van stacaravans. Het onder d genoemde oppervlak van 4.000 m² heeft betrekking op gebouwen ten dienste van de camping, zoals bijvoorbeeld gebouwen voor sanitaire en gemeenschappelijke voorzieningen. Hierbij neemt de Afdeling mede in aanmerking dat artikel 3, lid 3.2.3, aanhef en onder d, moet worden gelezen in samenhang met hetgeen daarvoor onder b en c is bepaald. Verder heeft lid 3.2.3 betrekking op bouwregels voor gebouwen. De bouwregels voor stacaravans, zijnde recreatieve nachtverblijven, zijn opgenomen in lid 3.2.5.

Het betoog faalt.

Geluid

5.    [appellant sub 1] betoogt dat het plan leidt tot een onaanvaardbare toename van geluidhinder ter plaatse van zijn woning als gevolg van de uitbreiding van het aantal standplaatsen of verblijfseenheden. Hij voert aan dat er bij het in opdracht van de raad uitgevoerde akoestisch onderzoek ten onrechte vanuit is gegaan dat het plangebied ligt in een zogenoemd gemengd gebied. Ter onderbouwing van dit betoog heeft hij het rapport "2nd opinion akoestische onderbouwing gemeente Buren" (lees: "2nd opinion akoestische onderbouwing gemeente Tilburg") van 23 oktober 2018 van het Geluidburo overgelegd (hierna: tegenrapport akoestisch onderzoek).

In het tegenrapport akoestisch onderzoek staat dat het plangebied moet worden aangemerkt als een rustig buitengebied en dat voor het beoordelen van geluidhinder als gevolg van het plan moet worden uitgegaan van de bijbehorende geluidwaarden. Het tegenrapport akoestisch onderzoek vermeldt dat het plangebied in de omgeving van een stiltegebied ligt, waarvoor in de kern een geluidwaarde van 35 dB(A) en aan de rand een geluidwaarde van 40 dB(A) gelden. Deze geluidwaarden worden als gevolg van het plan overschreden, zo staat in het tegenrapport akoestisch onderzoek.

[appellant sub 1] betoogt verder dat in het in opdracht van de raad verrichte geluidsonderzoek ten onrechte niet is uitgegaan van een representatieve bedrijfssituatie. [appellant sub 1] stelt in dit verband dat in de praktijk de nachtrust later begint dan om 23.00 uur. Voorts is volgens [appellant sub 1] in het in opdracht van de raad verrichte geluidsonderzoek ten onrechte ervan uitgegaan dat per standplaats één pratend persoon en één spelend kind representatief is voor stemgeluid.

5.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet voorziet in uitbreiding van het aantal standplaatsen of verblijfseenheden en dat daarom in zoverre ook geen sprake is van een onaanvaardbare toename van geluidhinder als gevolg van uitbreiding van het aantal standplaatsen of verblijfseenheden. De raad stelt dat uit akoestisch onderzoek dat is uitgevoerd bij de voorbereiding van het plan weliswaar blijkt dat in sommige gevallen de geluidwaarden zullen worden overschreden, maar dat naar aanleiding van een maatregelenstudie in het plan is vastgelegd dat er geluidwerende voorzieningen zullen worden geplaatst bij de woning op het perceel [locatie A] van [appellant sub 1] en [locatie B] van [appellant sub 2]. Verder stelt de raad dat, gelet op deze geluidwerende voorzieningen en in aanmerking genomen dat het aantal standplaatsen niet toeneemt, de geluidssituatie bij deze woningen per saldo juist zal verbeteren.

5.2.    In artikel 3, lid 3.2.2, van de planregels staat dat ter plaatse van de bouwaanduiding "geluidwerende voorziening" een geluidwerende voorziening met een minimale hoogte van 3 meter aanwezig moet zijn, met dien verstande dat de geluidwerende voorziening ter plaatse van het parkeerterrein minimaal 21 meter lang is en dat de geluidwerende voorziening nabij de [locatie A] minimaal 25 meter lang is.

Het parkeerterrein ligt in de nabijheid van het perceel [locatie B] van [appellant sub 2]. Het perceel [locatie A] is het perceel van [appellant sub 1].

5.3.    De brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009 (hierna: VNG-brochure) kent twee omgevingstypen, te weten omgevingstype 'rustige woonwijk en rustig buitengebied' en omgevingstype 'gemengd gebied'.

Over omgevingstype 'rustige woonwijk en rustig buitengebied' staat in de VNG-brochure:

"Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied."

Over omgevingstype 'gemengd gebied' staat in de VNG-brochure:

"Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend."

Indien de omgeving is aan te merken als gemengd gebied, kunnen de richtafstanden volgens de VNG-brochure met één afstandstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat van omliggende woningen.

5.4.    Bij de voorbereiding van het plan heeft de raad een akoestisch onderzoek laten uitvoeren. De resultaten hiervan zijn opgenomen in het rapport "Akoestisch onderzoek recreatiepark Duinhoeve te Udenhout in de gemeente Tilburg" (hierna: rapport akoestisch onderzoek) van 14 september 2016, opgesteld door bureau Econsultancy, dat als bijlage 3 bij de plantoelichting is gevoegd.

Voorts is, naar aanleiding van het door [appellant sub 1] overgelegde tegenrapport akoestisch onderzoek, een aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn opgenomen in het aanvullend akoestisch rapport van 5 november 2018, opgesteld door bureau Econsultancy.

De raad heeft voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting als gevolg van het plan bij de omliggende woningen verwezen naar de VNG-brochure. In het rapport akoestisch onderzoek (paragraaf 2.1) is de omgeving van het plangebied aangemerkt als het omgevingstype 'gemengd gebied'. Omdat de omgeving is aangemerkt als gemengd gebied, zijn onder verwijzing naar de VNG-brochure de richtafstanden met één afstandstap verlaagd.

Ook in het aanvullend akoestisch rapport is de omgeving van het plangebied aangemerkt als het omgevingstype 'gemengd gebied'.

In het akoestisch rapport is aangesloten bij de in het Activiteitenbesluit milieubeheer neergelegde geluidniveaus. Ingevolge artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode. Het maximale geluidniveau mag niet meer bedragen dan 70, 65 en 60 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode.

Uit de rekenresultaten van het akoestisch onderzoek blijkt onder meer dat in een aantal situaties voor de bestaande woningen op het perceel [locatie A] van [appellant sub 1] en het perceel [locatie B] van [appellant sub 2] niet wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden voor geluid.

5.5.    Naar aanleiding van de berekende overschrijdingen heeft de raad een maatregelenstudie laten uitvoeren. De resultaten hiervan zijn opgenomen in het rapport "Maatregelenstudie Recreatiepark Duinhoeve te Udenhout" (hierna: het rapport maatregelenstudie) van 5 januari 2017, opgesteld door Econsultancy, dat als bijlage 4 bij de plantoelichting is gevoegd.

Dit rapport vermeldt dat als geluidreducerende maatregel ter plaatse van de woning op het perceel [locatie A] en ter plaatse van de woning op het perceel [locatie B] een scherm van 3 meter hoog kan worden geplaatst.

5.6.    Het plan maakt met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - geluidwerende voorzieningen" binnen de bestemming "Recreatie" een geluidscherm mogelijk ter hoogte van de woning van [appellant sub 1] en de woning van [appellant sub 2]. Op grond van artikel 3, lid 3.2, onder 3.2.2, van de planregels moet ter plaatse van de bouwaanduiding "specifieke bouwaanduiding - geluidwerende voorzieningen" een geluidwerende voorziening met een minimale hoogte van 3 meter aanwezig zijn, met dien verstande dat de geluidwerende voorziening nabij de [locatie A] minimaal 25 meter lang is en de geluidwerende voorziening bij het parkeerterrein nabij de [locatie B], minimaal 21 m lang is. Deze geluidschermen zijn reeds gerealiseerd.

5.7.    Bij het akoestisch onderzoek is er vanuit gegaan dat de omgeving van het plangebied moet worden aangemerkt als het omgevingstype 'gemengd gebied', als bedoeld in de VNG-brochure. De Afdeling stelt vast dat het recreatiepark in een open en landelijke omgeving ligt. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door Nationaal Park de Loonse en Drunense Duinen, dat deels bestaat uit een stiltegebied. Aan de oostzijde bevinden zich twee boerderijwoningen en een agrarisch bedrijf. Aan de noordwestzijde van het recreatiepark bevindt zich een horecagelegenheid. Aan de zuidwestzijde liggen een agrarische woning en een aspergeteeltbedrijf. Lintbebouwing doet zich in de omgeving van het recreatiepark niet voor. De Afdeling overweegt dat, gelet op deze omstandigheden, de raad onvoldoende heeft onderbouwd op grond waarvan bij het akoestisch onderzoek mocht worden uitgegaan van een gemengd gebied met een matige tot sterke functiemenging.

Bij het akoestisch onderzoek is verder voor de berekening van de geluidbelasting uitgegaan van een bezettingsgraad van 2 personen per standplaats in het midden- en laagseizoen en een bezettingsgraad van 3,5 personen per standplaats in het hoogseizoen. Uit de website van het recreatiepark is af te leiden dat het recreatiepark voorziet in een ruim aantal chalets, lodges en vakantiehuizen voor 4, 5, 6 8 en 10 personen. Nu een groot deel van de accommodaties geschikt is voor meer dan 2 tot 3,5 personen, staat naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende vast of bij het akoestisch onderzoek is uitgegaan van een representatieve bedrijfssituatie en een gemiddelde bezettingsgraad.

De betogen slagen.

Verkeer

6.    [appellant sub 1] betoogt dat het plan door de uitbreiding van het aantal standplaatsen of verblijfseenheden en de daarmee gepaard gaande verkeersaantrekkende werking, leidt tot onveiligheid van de verkeerssituatie en een onaanvaardbare toename van parkeeroverlast, met name bij drukke aankomstmomenten. [appellant sub 1] voert in dit verband aan dat de raad bij de voorbereiding van het plan ten onrechte geen rekening heeft gehouden met deze omstandigheden.

6.1.    Bij de voorbereiding van het plan is de raad in het kader van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de beoogde uitbreiding ingegaan op het aspect verkeer. De raad heeft zich in de plantoelichting, paragraaf 4.5.1, op het standpunt gesteld dat, omdat het plan niet voorziet in een toename van het aantal verblijfseenheden, als gevolg van het plan de verkeersdruk op de drukste momenten ook niet zal toenemen.

Gelet op hetgeen onder 4.5 van deze uitspraak is overwogen, overweegt de Afdeling dat de raad er bij de vaststelling van het plan niet zonder meer vanuit heeft kunnen gaan dat ten opzichte van het vorige plan geen sprake is van een uitbreiding van het aantal standplaatsen.

De Afdeling stelt voorts vast dat het standpunt van de raad over het aspect verkeer bij de planvaststelling niet is onderbouwd aan de hand van een verkeersonderzoek. Eerst na de planvaststelling heeft de raad de verkeerssituatie onderzocht, ter zake waarvan in augustus 2019 het rapport verkeerssituatie "Oude Bosschebaan rond Duinhoeve Udenhout" (hierna: het verkeersrapport) is opgesteld. In het verkeersrapport is volstaan met het in beeld brengen van de bestaande verkeerssituatie rond het recreatiepark aan de hand van observaties van het verkeer en de rijsnelheden. Niet is gebleken dat er bijvoorbeeld aan de hand van berekeningen is ingegaan op de als gevolg van het plan en de daarin toegestane uitbreiding van het aantal standplaatsen te verwachten verkeer- en parkeersituatie. Deze aspecten zijn ten onrechte niet meegewogen bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan. Gelet op deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en niet deugdelijk is gemotiveerd.

Het betoog slaagt.

6.2.    Paragraaf 4.5 van de plantoelichting vermeldt over het aspect parkeren dat in het gemeentelijk parkeerbeleid geen parkeernormen zijn opgenomen voor een camping. Verwezen wordt naar de parkeernormen van het CROW voor de 'Hoofdgroep horeca en (verblijfs)recreatie', die als bijlage 2 bij de planregels is opgenomen. Volgens de CROW-parkeernormen geldt voor een camping een minimale parkeernorm van 1,1 tot 1,3 parkeerplaats per standplaats. In de plantoelichting staat dat de raad 1,1 parkeerplaats per standplaats als uitgangspunt heeft genomen. Volgens de CROW-parkeernormen geldt voor een bungalowpark een minimale parkeernorm van 2,0 tot 2,2 parkeerplaatsen per bungalow.

In de plantoelichting staat dat, gelet op deze CROW-parkeernormen, in de planregels is vastgelegd dat er per standplaats voor een recreatief nachtverblijf minimaal één parkeerplaats op de camping dient te zijn en dat er bij een bungalow of vakantiehuisje twee parkeerplaatsen nabij de standplaats moeten zijn. Volgens de raad kunnen deze parkeerplaatsen, gelet op de ruime standplaatsen, worden gerealiseerd bij de standplaats zelf. Hiermee wordt, zo stelt de raad, het parkeren voor gasten, die op de camping verblijven, op het eigen terrein van de camping opgelost. Het bezoekersparkeren voor gasten die niet op de camping verblijven, kan plaatsvinden op de centrale parkeerplaats met circa 55 parkeerplaatsen. De raad stelt dat aldus op het eigen terrein van de camping in de als gevolg van het plan benodigde parkeerplaatsen kan worden voorzien.

6.3.    De Afdeling overweegt dat uit de plantoelichting volgt dat de raad heeft beoogd om, gelet op de CROW-parkeernormen, in het plan vast te leggen dat er per standplaats voor een recreatief nachtverblijf minimaal één parkeerplaats op de camping dient te zijn en dat er bij een bungalow of vakantiehuisje twee parkeerplaatsen nabij de standplaats moeten zijn.

De Afdeling stelt vast dat dit niet is gebeurd. In artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder a, van de planregels staat slechts dat ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's op het onbebouwde terrein nabij de verblijfsrecreatieve voorzieningen in voldoende mate parkeergelegenheid dient aanwezig te zijn. Door te verwijzen naar de in bijlage 2 bij de planregels opgenomen parkeernormen, is evenmin in het plan vastgelegd dat er per standplaats voor een recreatief nachtverblijf minimaal één parkeerplaats en bij een bungalow of vakantiehuisje twee parkeerplaatsen nabij de standplaats aanwezig moeten zijn. Het bestreden besluit is in zoverre niet met voldoende zorgvuldigheid voorbereid.

Het betoog slaagt.

Beroep [appellant sub 2]

Ingetrokken beroepsgrond

7.    Ter zitting heeft [appellant sub 2] zijn beroepsgrond over zijn vrees dat de agrarische gronden, grenzend aan de oostzijde van het kampeerterrein, zullen worden gebruikt als parkeerterrein, ingetrokken.

Uitbreiding van het aantal standplaatsen

8.    [appellant sub 2] betoogt dat het plan ten onrechte voorziet in de uitbreiding van het aantal standplaatsen of verblijfseenheden. Hij stelt hiertoe dat het plan ten onrechte voorziet in maximaal 350 recreatieve nachtverblijven of kampeermiddelen.

8.1.    De Afdeling verwijst in dit verband naar hetgeen onder 4.5 van deze uitspraak is overwogen.

Het betoog slaagt.

Geur

9.    [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met het plan, voor zover het plan voorziet in de uitbreiding van het recreatiepark aan de oostzijde en voor zover daarbij aan de gronden grenzend aan zijn perceel de bestemming "Recreatie" is toegekend. Het plan staat volgens [appellant sub 2] ten onrechte stacaravans, zijnde geurgevoelige objecten, toe op de gronden binnen de bestemming "Recreatie", direct grenzend aan zijn perceel, zodat niet kan worden voldaan aan de voor geur geldende richtafstand van 50 m. Hij vreest dat hij als gevolg van de met het plan beoogde uitbreiding van het recreatiepark onevenredig wordt beperkt in de uitbreidingsmogelijkheden op zijn bedrijfsgrond. Ter zitting heeft [appellant sub 2] er op gewezen dat de gasten ter plaatse van de gemeenschappelijke voorzieningen nabij zijn perceel, waar naar hij stelt sprake is van een matig verblijfsklimaat voor zover het betreft het aspect geur, langdurig aan geurhinder worden blootgesteld.

9.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het plan ter plaatse van de gronden nabij het perceel van [appellant sub 2] geen geurgevoelige bestemmingen, zoals stacaravans, mogelijk maakt. Dit is in het plan vastgelegd door op die gronden uitsluitend gemeenschappelijke voorzieningen toe te staan. Verder wijst de raad erop dat op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied De Zandleij 2012" voor het agrarische bedrijf van [appellant sub 2] een zogenoemd slot op de muur geldt, zodat er geen nieuwe bedrijfsbebouwing is toegestaan en de afstand tot een geurgevoelige bestemming niet wordt berekend vanaf de grens van de agrarische bestemming, maar vanaf de grens van het bouwvlak.

9.2.    Het plangebied ligt in het buitengebied van Udenhout en buiten de bebouwde kom. Omdat er geen gemeentelijke geurverordening is vastgesteld, is de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) van toepassing.

Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wgv bedraagt de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object ten minste 50 meter, indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Ingevolge artikel 1 van de Wgv wordt onder geurgevoelig object verstaan: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen onder 3.9 van haar uitspraak van 13 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1290, biedt de Wgv, gelet op de begripsomschrijving van een geurgevoelig object, alleen bescherming aan personen tegen langdurige blootstelling aan geurhinder in gebouwen.

Over het aspect geur overweegt de Afdeling voorts, zoals ook in haar uitspraken van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:422, en 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2779, is overwogen, dat vaste kampeermiddelen als stacaravans en trekkershutten, ten aanzien waarvan geen beperkingen zijn gesteld aan de verblijfsduur, geurgevoelige objecten objecten zijn in de zin van de Wgv.

9.3.        Uit artikel 1, lid 1.52, van de planregels volgt dat onder een "recreatief nachtverblijf" dient te worden begrepen een verblijf voor recreatieve overnachting voor personen die elders hun hoofdverblijf hebben, zoals stacaravan, trekkershut, pipowagen, safarihut, blokhut en recreatiewoning, niet zijnde een kampeermiddel.

Uit artikel 1, lid 1.56, van de planregels volgt dat onder een stacaravan dient te worden begrepen een recreatieverblijf in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen kennelijk niet bestemd is om (in zijn geheel) regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen.

In het plan zijn ten aanzien van de recreatieve nachtverblijven geen beperkingen gesteld aan de verblijfsduur.

9.4.    In het geldende bestemmingsplan "Buitengebied De Zandleij 2012" zijn geen nieuwe uitbreidingsmogelijkheden opgenomen voor veehouderijen. Hieruit volgt, en dit is ter zitting ook door [appellant sub 2] bevestigd, dat volgens dat plan de bestaande bebouwde oppervlakte van veehouderijen, en dus ook die van het veehouderijbedrijf van [appellant sub 2], is vastgelegd en niet verder mag toenemen (het zogenoemde slot op de muur).

Uit de verbeelding van het voorliggende plan volgt dat aan de gronden aan de oostzijde van het plangebied, grenzend aan het perceel van [appellant sub 2], de bestemming "Recreatie" met de aanduiding "parkeerterrein" en de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - gemeenschappelijke voorzieningen" is toegekend. Ter plaatse zijn geen stacaravans toegestaan.

De gronden, die daarop aansluiten, hebben de bestemming "Recreatie" met de aanduiding "kampeerterrein". Uit de verbeelding volgt dat de kortste afstand van het bouwvlak voor bedrijfsbebouwing op het perceel van [appellant sub 2] tot de bestemming "Recreatie" met de aanduiding "kampeerterrein" meer dan 65 m is. De raad heeft er overigens in dit verband terecht op gewezen dat ter plaatse van de gronden met de aanduiding "kampeerterrein" alleen kampeermiddelen zijn toegestaan. Uit artikel 1, lid 1.36, gelezen in samenhang met lid 1.52, van de planregels volgt dat ter plaatse geen stacaravans zijn toegestaan. Ter zitting is van de zijde van de raad en het recreatiepark verklaard dat hiervoor bewust is gekozen.

Gelet op deze omstandigheden wordt [appellant sub 2] niet gevolgd in zijn betoog dat het plan, met de op de gronden aan de oostzijde van het plangebied beoogde uitbreiding van het recreatiepark, ten onrechte binnen een afstand van 50 m van zijn bedrijfsbebouwing stacaravans, toestaat.

Voor zover [appellant sub 2] beoogt te betogen dat de gemeenschappelijke voorzieningen, die het plan toestaat op de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - gemeenschappelijke voorzieningen" grenzend aan zijn perceel, moeten worden aangemerkt als geurgevoelige objecten waar volgens hem de gasten als gevolg van het plan ten onrechte langdurig worden blootgesteld aan geurhinder, overweegt de Afdeling als volgt. Uit artikel 3, lid 3.1.2, onder e, gelezen in samenhang met lid 3.1.3, van de planregels volgt dat ter plaatse van die gronden gemeenschappelijke voorzieningen, zoals bijvoorbeeld tuinen, erven, paden, groen- en speelvoorzieningen, beeldende kunst en water zijn toegestaan. Deze voorzieningen kunnen niet worden aangemerkt als geurgevoelige objecten, als bedoeld in artikel 1 van de Wgv. De raad heeft ter zitting verklaard dat de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - gemeenschappelijke voorzieningen" voor die gronden ruimtelijk aanvaardbaar is geacht vanwege deze ter plaatse toegestane functies. De Afdeling acht dit niet onredelijk.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de met het plan beoogde uitbreiding van het recreatiepark op dit punt leidt tot een onevenredige beperking van de uitbreidingsmogelijkheden voor het bedrijf van [appellant sub 2].

Het betoog faalt.

Geluid en privacy

10.    [appellant sub 2] betoogt dat het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat, voor zover het betreft de aspecten geluid en privacy. Hij vreest voor een onaanvaardbare toename van geluidhinder en inkijk ter plaatse van zijn woning als gevolg van de gemeenschappelijke voorzieningen en het parkeerterrein, die dicht bij zijn perceel zijn beoogd.

10.1.    Over het betoog ter zake van de door [appellant sub 2] gestelde onaanvaardbare toename van geluidhinder verwijst de Afdeling naar hetgeen onder 5.7 van deze uitspraak is overwogen.

Het betoog slaagt.

10.2.    Over het betoog van [appellant sub 2] over de vrees voor een onaanvaardbare aantasting van zijn privacy, wijst de Afdeling erop dat de geplaatste geluidwerende voorziening in de vorm van een 3 m hoog en 21 m lang scherm mogelijke inkijk op het perceel van [appellant sub 2] vermindert. Verder volgt uit de verbeelding dat aan de gronden langs de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - geluidwerende voorzieningen" de aanduiding "landschapswaarden" is toegekend. Uit artikel 3, lid 3.1.2, onder d, van de planregels volgt dat deze gronden uitsluitend zijn bestemd voor landschappelijke inpassing en de instandhouding hiervan en dat ter plaatse een beplantingsstrook is voorzien.

Gelet op deze omstandigheden ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat, voor zover het betreft het aspect privacy, ter plaatse van het perceel van [appellant sub 2].

Het betoog faalt.

Verkeer

11.    [appellant sub 2] betoogt dat er bij de voorbereiding van het plan ten onrechte geen rekening mee is gehouden dat de uitbreiding van het aantal standplaatsen of verblijfseenheden en de daarmee gepaard gaande verkeersaantrekkende werking leidt tot een onveilige verkeerssituatie.

11.1.    De Afdeling verwijst in dit verband naar hetgeen onder 6.1 van deze uitspraak over het aspect verkeersveiligheid is overwogen.

Het betoog slaagt.

Beroep [appellant sub 3]

Geur

12.    [appellant sub 3] kan zich niet verenigen met het plan, voor zover het plan voorziet in de uitbreiding van het recreatiepark aan de zuidwestzijde en voor zover daarbij aan de gronden nabij zijn perceel de bestemming "Recreatie" met de aanduiding "kampeerterrein" is toegekend.

[appellant sub 3] betoogt hiertoe dat het plan op de gronden met de aanduiding "kampeerterrein" ten onrechte geurgevoelige objecten zoals stacaravans toestaat, zodat niet kan worden voldaan aan de voor geur geldende richtafstand van 50 m. Hij stelt dat hij daardoor onevenredig wordt beperkt in de uitbreidingsmogelijkheden op zijn bedrijfsperceel. Hij wijst erop dat, hoewel ter plaatse geen intensieve veehouderij meer is gevestigd, zijn perceel nog wel de aanduiding "intensieve veehouderij" heeft en dat op zijn gehele perceel geurveroorzakende voorzieningen zijn toegestaan.

[appellant sub 3] betoogt voorts dat het plan op de gronden met de aanduiding "kampeerterrein" ten onrechte kampeermiddelen, zoals tenten, zijn toegestaan op korte afstand van zijn perceel. Hij stelt dat ter plaatse vanwege geurhinder als gevolg van zijn agrarisch bedrijf geen aanvaardbaar verblijfsklimaat kan worden gegarandeerd. Hij wijst er op dat op zijn perceel een intensieve veehouderij is toegestaan. De raad heeft volgens [appellant sub 3] niet toereikend gemotiveerd waarom ter plaatse van de beoogde uitbreiding niettemin een aanvaardbaar verblijfsklimaat kan worden gegarandeerd.

12.1.    De Afdeling verwijst in dit verband naar hetgeen onder 9.2 en 9.3 van deze uitspraak is overwogen. In aanvulling daarop overweegt de Afdeling als volgt.

Het geldende bestemmingsplan "Buitengebied De Zandleij 2012" voorziet niet in nieuwe uitbreidingsmogelijkheden voor veehouderijen. Hieruit volgt dat volgens dat plan de bestaande bebouwde oppervlakte van veehouderijen niet verder mag toenemen (het zogenoemde slot op de muur).

Uit de verbeelding van het thans voorliggende plan volgt dat aan de gronden aan de zuidwestzijde van het plangebied de bestemming "Recreatie" met de aanduiding "kampeerterrein" is toegekend. De gronden met de aanduiding "kampeerterrein" liggen op ongeveer 25 m afstand ten noorden van het perceel van [appellant sub 3]. Ter plaatse van de gronden met de aanduiding "kampeerterrein" zijn alleen kampeermiddelen toegestaan. Uit artikel 1, lid 1.36, gelezen in samenhang met lid 1.52, van de planregels volgt dat ter plaatse geen stacaravans zijn toegestaan. Dit is ter zitting ook bevestigd van de zijde van de raad en het recreatiepark.

Het gebied ten noorden van de gronden met de aanduiding "kampeerterrein" heeft alleen de bestemming "Recreatie". Ter plaatse zijn wel stacaravans toegestaan. Uit de verbeelding volgt dat de kortste afstand van de bedrijfsbebouwing op het perceel van [appellant sub 3] tot de gronden met alleen de bestemming "Recreatie" meer dan 87 m is. Hiermee is ruimschoots voldaan aan de in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wgv bedoelde richtafstand van 50 m.

Voor zover [appellant sub 3] betoogt dat niet aan deze richtafstand kan worden voldaan omdat zijn gehele perceel de aanduiding "intensieve veehouderij" heeft, wijst de Afdeling erop dat uit de verbeelding van het onderhavige plan volgt dat de kortste afstand van de grens van het perceel van [appellant sub 3] tot de gronden met alleen de bestemming "Recreatie" meer dan 80 m is. Onder deze omstandigheden wordt eveneens voldaan aan evenbedoelde richtafstand van 50 m.

Het betoog faalt.

12.2.    Over het betoog van [appellant sub 3] over het verblijfsklimaat ter plaatse van de gronden met de aanduiding "kampeerterrein" overweegt de Afdeling als volgt. Deze gronden liggen op ongeveer 25 m afstand ten noorden van het perceel van [appellant sub 3]. Ter plaatse zijn kampeermiddelen, als bedoeld in artikel 1, lid 1.36 van de planregels toegestaan. Hoewel het plan voor deze gronden niet voorziet in de realisatie van geurgevoelige objecten in de zin van de Wgv, kan er, gelet op de korte afstand, niet zonder meer van worden uitgegaan dat ter plaatse een aanvaardbaar verblijfsklimaat kan worden gegarandeerd. Derhalve moet inzichtelijk zijn dat ter plaatse van deze gronden uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening sprake is van een aanvaardbaar verblijfsklimaat.

In het rapport "Geuronderzoek, Recreatiepark Duinhoeve B.V" van 22 oktober 2015 van het bureau Amitec (hierna: het rapport geuronderzoek), dat als bijlage 5 bij de plantoelichting is opgenomen, is de geursituatie ter plaatse van de beoogde uitbreiding aan de zuidwestzijde van het recreatiepark beschreven. In het rapport geuronderzoek staat dat deze gronden gedeeltelijk liggen binnen een afstand van 50 m en gedeeltelijk binnen de geurcontour van het agrarische bedrijf op het perceel [locatie C] van [appellant sub 3]. Het verblijfsklimaat ten aanzien van het aspect geur wordt aangemerkt als 'matig'. In het rapport geuronderzoek wordt aanbevolen om ter plaatse geen geurgevoelige objecten, zoals bijvoorbeeld stacaravans, te realiseren. Het rapport vermeldt dat voor deze gronden wel tijdelijke activiteiten, zoals een kampeerveld of het verzorgen van animatieactiviteiten, kunnen worden toegestaan. Daarbij wordt echter de kanttekening geplaatst om te bezien of dit wenselijk is, gelet op het matige verblijfsklimaat.

De raad heeft toegelicht dat er naar aanleiding van het rapport geuronderzoek in het plan is vastgelegd dat ter plaatse van de gronden met de aanduiding "kampeerterrein" geen geurgevoelige objecten, zoals stacaravans, mogen worden gerealiseerd. Aan het ter plaatse toestaan van kampeermiddelen, zoals tenten en toercaravans, heeft de raad alleen ten grondslag gelegd dat de in artikel 1, lid 1.36, van de planregels bedoelde kampeermiddelen geen geurgevoelige objecten zijn. Niet is gebleken dat de raad een nadere afweging heeft gemaakt over de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan. De Afdeling overweegt dat de enkele stelling van de raad dat de kampeermiddelen die ter plaatse wel zijn toegestaan geen geurgevoelige objecten zijn, onvoldoende grond biedt voor het oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de realisatie van standplaatsen voor kampeermiddelen, als bedoeld in artikel 1, lid 1.36 van de planregels, in dit geval ruimtelijk aanvaardbaar is. Hierbij is mede van belang dat de gronden met de aanduiding "kampeerterrein" gedeeltelijk op minder dan 50 m afstand en gedeeltelijk binnen de geurcontour van het agrarische bedrijf [appellant sub 3] liggen. Gelet hierop heeft de raad niet afdoende inzichtelijk gemaakt dat ter plaatse van die gronden uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening sprake is van een aanvaardbaar verblijfsklimaat ten aanzien van het aspect geur. Het bestreden besluit is in zoverre niet met voldoende zorgvuldigheid voorbereid. Daardoor ontbreekt op dit punt ook een deugdelijke motivering.

Het betoog slaagt.

Spuitzone

13.    [appellant sub 3] betoogt dat de uitbreiding van het recreatiepark aan de zuidwestzijde ten onrechte is voorzien binnen de spuitzone van 50 m voor zijn aspergevelden. Hij voert aan dat er bij het spuitzoneonderzoek ten onrechte geen rekening mee is gehouden dat de afstand van zijn agrarische perceel tot de gronden met de aanduiding "kampeerterrein" ongeveer 25 m is. [appellant sub 3] voert voorts aan dat het plan aan de zuidwestzijde van het plangebied ten onrechte voorziet in een groenstrook van slechts 5 m in plaats van 10 m. [appellant sub 3] vreest dat hij als gevolg van het plan niet meer de gewasbeschermingsactiviteiten, die noodzakelijk zijn voor zijn bedrijfsvoering, kan uitvoeren. Hij stelt voorts dat hij wordt beperkt in de uitbreidingsmogelijkheden van zijn bedrijf, met dien verstande dat het uitbreiden van zijn (aspergeteelt)bedrijf met fruitboomgaarden als gevolg van het plan onmogelijk wordt.

13.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 23 september 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ8308, wordt een afstand van 50 m tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid, waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk geacht. Dit brengt echter niet met zich dat een kortere afstand in een bepaalde situatie niet redelijk zou kunnen zijn, indien aan die afstand een deugdelijke motivering ten grondslag is gelegd.

13.2.    Aan het plan ligt het rapport "Recreatiepark Duinhoeve in Udenhout, Advisering spuitzone" (hierna: het spuitzonerapport), van 26 november 2015 van het bureau SPAingenieurs ten grondslag. Dit rapport is als bijlage 6 bij de plantoelichting opgenomen. In het spuitzonerapport staat dat, in verband met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, is bezien of en op welke wijze een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd binnen het plangebied en of, voor zover thans van belang, [appellant sub 3] zijn bedrijfsactiviteiten kan uitvoeren zonder dat hij in zijn bedrijfsvoering en -uitbreidingsmogelijkheden wordt beperkt.

In het spuitzonerapport staat dat voor de activiteiten op de omliggende agrarische percelen is uitgegaan van een worst case scenario. Dit houdt volgens het spuitzonerapport in dat als uitgangspunt is gehanteerd dat de teler niet is gebonden aan de wettelijke voorschriften uit het Activiteitenbesluit met betrekking tot spuitzones ten opzichte van oppervlaktewateren en dat de teler juridisch gezien tot aan zijn perceelgrens gewasbeschermingsmiddelen mag toepassen en hierbij geen teelt- en/of spuitvrije zone hoeft te hanteren.

In de paragrafen 4.1 en 4.2 van het spuitzonerapport wordt aanbevolen om in het plan een groenwal met een te bereiken hoogte van 3 m en een breedte van 5 m als een driftreducerende voorziening te verzekeren, waarbij rekening houdend met de zogenoemde 'kaalblad-situatie' (worst case scenario) een minimale veiligheidsafstand van 5 m dient te worden aangehouden, gemeten vanaf de perceelsgrens van de agrarische percelen tot aan een gevoelige bestemming.

In het spuitzonerapport, paragraaf 5.1, staat dat de grens van het agrarische perceel ten westen van het plangebied, zijnde het perceel van [appellant sub 3], zich bevindt op 20,5 m van het plangebied. In het plan is tussen de grens van het plangebied en de gronden met de aanduiding "kampeerterrein" een groenwal met een minimale breedte van 5 m voorzien. De totale afstand tussen de grens van het agrarische perceel en de gronden met de aanduiding "kampeerterrein" is in totaal dus ongeveer 25,5 m.

In het spuitzonerapport wordt geconcludeerd dat hiermee ruimschoots wordt voldaan aan de minimaal aan te houden veiligheidsafstand van 5 m.

13.3.    De raad heeft zich, gelet op deze conclusie en onder verwijzing naar de daaraan ten grondslag liggende onderbouwing in het spuitzonerapport, op het standpunt gesteld dat voldoende is onderbouwd dat binnen het plangebied, dus ook op de gronden met de aanduiding "kampeerterrein", een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat [appellant sub 3] als gevolg van het plan in de bedrijfsvoering noch de uitbreidingsmogelijkheden zal belemmerd.

13.4.    De Afdeling overweegt dat het spuitzonerapport, waarop de raad zijn standpunt betreffende het woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering en -uitbreidingsmogelijkheden heeft gebaseerd, specifiek is opgesteld naar aanleiding van de voorziene ruimtelijke ontwikkelingen ter plaatse van het recreatiepark. In het spuitzonerapport zijn immers, op basis van de beschikbare huidige kennis, de specifieke omstandigheden van onderhavig geval tot uitgangspunt genomen en onderzocht. Voorts is in het spuitzonerapport ervoor gekozen om uit te gaan van een zogenoemd worst case scenario betreffende het agrarische perceel, zoals omschreven onder 13.2 van deze uitspraak. [appellant sub 3] heeft niet aannemelijk gemaakt dat bedoelde uitgangssituatie op basis van de beschikbare huidige kennis niet kan worden aangemerkt als een zogenoemde worst case, noch dat de uitgangspunten en conclusie in het spuitzonerapport onjuist dan wel onvolledig zijn.

Voor zover [appellant sub 3] betoogt dat ten onrechte niet is uitgegaan van een groenwal met een minimale breedte van 10 m, overweegt de Afdeling dat in de paragrafen 4.1, 4.2 en 5.1 van het spuitzonerapport het standpunt van de raad dat in het plan kan worden volstaan met het opnemen van een groenwal van 5 m breed, voldoende is onderbouwd. De raad heeft er in dit verband voorts terecht op gewezen dat de afstand van de perceelsgrens van de agrarische percelen tot de gronden met de aanduiding "kampeerterrein" ruim 25 m is. Het is de Afdeling derhalve niet gebleken dat de raad dit spuitzonerapport niet in redelijkheid ten grondslag heeft mogen leggen aan de onderbouwing van zijn standpunt dat met de in het plan voorziene veiligheidsafstand een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat [appellant sub 3] als gevolg van het plan niet in zijn agrarische bedrijfsvoering en -uitbreidingsmogelijkheden zal worden belemmerd.

Het betoog faalt.

Geluid als gevolg van de uitrit Schoorstraat

14.    [appellant sub 3] betoogt over de uitrit aan de zijde van de Schoorstraat dat deze ten onrechte niet bij het akoestisch onderzoek is meegenomen. Hij stelt dat deze uitrit kan worden gebruikt als een reguliere in- en uitrit door bezoekers van het recreatiepark. Dit zal volgens [appellant sub 3] op zijn perceel leiden tot een onaanvaardbare toename van geluidhinder.

14.1.    De Afdeling verwijst naar hetgeen onder 5.7 van deze uitspraak over het aspect geluid is overwogen. In aanvulling daarop overweegt de Afdeling als volgt.

De raad heeft verklaard dat de uitrit aan de zijde van de Schoorstraat, die in het landschappelijke inpassingsplan is opgenomen, uitsluitend is bedoeld als in- en uitrit in geval van calamiteiten. Deze opening zal volgens de raad niet worden gebruikt als een reguliere in- en uitrit, zodat zich als gevolg hiervan geen onaanvaardbare toename van geluidhinder zal voordoen.

De Afdeling stelt vast dat in artikel 3, lid 3.1.3, aanhef en onder b, van de planregels staat dat de voor "Recreatie" aangewezen gronden tevens zijn bestemd voor bijbehorende en ondergeschikte verharde en onverharde paden en wegen. Hieruit volgt dat het plan, anders dan de raad heeft beoogd, toestaat dat de uitrit aan de zijde van de Schoorstraat tevens wordt gebruikt als een reguliere in- en uitrit. Deze omstandigheid en de mogelijke toename van geluidhinder als gevolg daarvan ten onrechte zijn niet meegewogen bij het akoestisch onderzoek. Het bestreden besluit is in zoverre genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en berust in zoverre ook niet op een deugdelijke motivering.

Het betoog slaagt.

Kwaliteitsverbetering van het landschap

15.    [appellant sub 3] betoogt dat de kwaliteitsverbetering van het landschap, als bedoeld in artikel 3.2, tweede lid, van de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant (hierna: Verordening 2014), onvoldoende in het plan is verzekerd.

15.1.    De raad stelt dat in de plantoelichting is verantwoord dat het plan gepaard gaat met kwaliteitsverbetering van het landschap. De raad verwijst in dit verband naar hetgeen daarover is opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan, dat als bijlage 1 bij de planregels is gevoegd.

15.2.    De uitbreiding van het recreatiepark betreft een vergroting van de oppervlakte, die gebruikt wordt voor verblijfsrecreatie om ruimere standplaatsen te kunnen realiseren, en een uitbreiding van het te bebouwen oppervlak ten behoeve van nieuwe centrale gemeenschappelijke voorzieningen. De gronden ter plaatse waarvan de uitbreiding is voorzien, hadden onder het voorheen geldende planologische regime een agrarische bestemming en waren overwegend onbebouwd. Zoals de Afdeling onder 4.5 van deze uitspraak heeft overwogen, is de raad bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van deze met het plan beoogde uitbreiding uitgegaan van voortzetting van een bestaande situatie. Dit uitgangspunt heeft de raad ook ingenomen bij de verantwoording van kwaliteitsverbetering van het landschap en in het landschappelijke inpassingsplan. Nu de raad ten aanzien van deze verantwoording niet is uitgegaan van de planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan "Buitengebied De Zandleij 2012" is het bestreden besluit in zoverre genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en berust het in zoverre ook niet op een deugdelijke motivering.

Het betoog slaagt.

Conclusie

16.    Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.5, 5.7, 6.1, 6.3, 8.1, 10.1, 11.1, 12.2, 14.1 en 15.2 van deze uitspraak is het plan in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb vastgesteld, voor zover het de daar genoemde aspecten betreft.

De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] zijn gegrond.

Het plan dient geheel te worden vernietigd, omdat de geconstateerde gebreken raken aan het gehele plan.

17.    Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

18.    De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de beroepen gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Tilburg van 11 juni 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied De Zandleij 2012, 1e herziening (Camping Duinhoeve)";

III.    draagt de raad van de gemeente Tilburg op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV.    veroordeelt de raad van de gemeente Tilburg tot vergoeding van in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten

- bij [appellanten sub 1] tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

- bij [appellant sub 2] tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- bij [appellant sub 3] tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.    gelast dat de raad van de gemeente Tilburg aan

- [appellanten sub 1] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

- [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt;

- [appellant sub 3] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. H.C.P. Venema, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, griffier.

w.g. Helder    w.g. Ramrattansing
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019

408.

BIJLAGE

Verordening ruimte 2014

Artikel 3, lid 3.2, luidt:

"3.2 Kwaliteitsverbetering van het landschap

1. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;

2. De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een verantwoording:

a. van de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde verbetering financieel, juridisch en feitelijk is geborgd;

b. dat de in het eerste lid bedoelde verbetering past binnen de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijk beleid voor dat gebied.

(…)"

Planregels

Artikel 1 luidt:

"1.35 kampeerterrein

Terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf door personen die elders hun hoofdverblijf hebben.

1.36 kampeermiddel

een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan of een huifkar.

1.52 recreatief nachtverblijf:

Een verblijf voor recreatieve overnachting voor personen die elders hun hoofdverblijf hebben, zoals stacaravan, trekkershut, pipowagen, safarihut, blokhut en recreatiewoning, niet zijnde een kampeermiddel.

1.56 stacaravan

Een recreatieverblijf in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen kennelijk niet bestemd is om (in zijn geheel) regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen;"

Artikel 3, lid 3.1.1, luidt:

"De voor "Recreatie" aangewezen gronden zijn bestemd voor recreatieve verblijfsvoorzieningen, zulks in de vorm van een recreatiepark bestaande uit:

a. maximaal 350 recreatieve nachtverblijven of kampeermiddelen;

b. bijbehorende en ondergeschikte gemeenschappelijke voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen, beheergebouwen, parkeerplekken en speelvelden."

Artikel 3, lid 3.1.2, luidt:

"b. Ter plaatse van de functieaanduiding "parkeerterrein" [p] zijn de voor "Recreatie" aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor een parkeerterrein met minimaal 55 parkeerplaatsen ten behoeve van de camping."

(…)

"d. Ter plaatse van de functieaanduiding "landschapswaarden" [lw] zijn de voor "Recreatie" aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor landschappelijke inpassing en de instandhouding hiervan overeenkomstig het inrichtingsplan 'Landschappelijk inpassingsplan Recreatiepark Duinhoeve, inclusief kaart beplantingstypen en fasering' d.d. maart 2018 (Bijlage 1 Landschapsplan). De beplantingsstrook mag ten behoeve van de aanleg van een uitrit naar de Oude Bosschebaan over een totale lengte van maximaal 8 m afwijken van het landschapsplan."

Lid 3.1.3, onder e, luidt:

"Ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van recreatie - gemeenschappelijke voorzieningen [sr-gmv] zijn de voor '"Recreatie" aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor bijbehorende voorzieningen zoals genoemd onder 3.1.3, met uitzondering van parkeerplekken."

Lid 3.1.3 luidt:

"De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:

a. bijbehorende en ondergeschikte tuinen en erven;

b. bijbehorende en ondergeschikte verharde en onverharde paden en wegen;

c. bijbehorende en ondergeschikte parkeervoorzieningen;

d. bijbehorende en ondergeschikte groenvoorzieningen;

e. bijbehorende en ondergeschikte speelvoorzieningen;

f. bijbehorende en ondergeschikte objecten voor beeldende kunst;

g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

h. bouwwerken van algemeen nut. "

Lid 3.2.2 luidt:

"Ter plaatse van de bouwaanduiding "geluidwerende voorziening" moet een geluidwerende voorziening met een minimale hoogte van 3 meter aanwezig zijn, met dien verstande:

1. dat de geluidwerende voorziening ter plaatse van het parkeerterrein minimaal 21 meter lang is;

2. dat de geluidwerende voorziening nabij de [locatie A] minimaal 25 meter lang is."

Lid 3.2.3 luidt

"Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende algemene regels:

a. indien tussen bestemmingsvlakken de figuuraanduiding 'relatie' is aangegeven, worden deze bestemmingsvlakken aangemerkt als één bestemmingsvlak;

b. de gebouwen die dienen voor de bijbehorende en ondergeschikte voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen en beheergebouwen dienen binnen het bestemmingsvlak te worden gebouwd;

c. de gebouwen die ingericht worden als gemeenschappelijke voorzieningen, zoals campingwinkel, wasserette, binnenspeeltuin, kantine/restaurant mogen uitsluitend worden gebouwd in het gebied met de aanduiding "centrale voorzieningen";

d. de totale bebouwde oppervlakte binnen het bestemmingsvlak mag maximaal 4.000m² bedragen, waarbij de oppervlakte van vergunningsvrije recreatieve nachtverblijven niet meetelt bij het bepalen van de maximaal bebouwde oppervlakte;

e. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5m, tenzij met een maatvoeringsaanduiding anders is aangegeven."

Lid 3.5.2 luidt:

"Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming wordt in elk geval gerekend:

(…)

f. het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding "landschapswaarden anders dan voor realisering en instandhouding van de landschappelijke inpassing conform inrichtingsplan 'Landschappelijk inpassingsplan Recreatiepark Duinhoeve, inclusief kaart beplantingstypen en fasering' d.d. maart 2018 (Bijlage 1 Landschapsplan);

g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de bestemming "Recreatie", indien de landschappelijke inpassing conform het inrichtingsplan "Landschappelijk inpassingsplan Recreatiepark Duinhoeve, inclusief kaart beplantingstypen en fasering" d.d. maart 2018 (Bijlage 1 Landschapsplan) binnen twee jaar (24 maanden) na inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan "Buitengebied De Zandleij 2012, 1e herziening (camping Duinhoeve)" niet volledig is uitgevoerd dan wel niet volledig in stand wordt gehouden, zo lang als de instandhouding van de kwaliteitsverbetering van het landschap in alle redelijkheid kan worden geëist;

h. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de bestemming "Recreatie" voor dat deel van de 50 meter brede strook (spuitzone) gemeten vanaf de nabijgelegen percelen met agrarische bestemming, zolang de landschappelijke inpassing conform het inrichtingsplan "Landschappelijk inpassingsplan Recreatiepark Duinhoeve, inclusief kaart beplantingstypen en fasering" d.d. maart 2018 (Bijlage 1 Landschapsplan) niet volledig is uitgevoerd danwel niet volledig in stand wordt gehouden, voor de delen E, F, G, H en I zoals aangegeven in (Bijlage 1 Landschapsplan);

(…)"

Artikel 7, lid 7.1, luidt:

"a. Ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's dient op het onbebouwde terrein nabij de verblijfsrecreatieve voorzieningen in voldoende mate parkeergelegenheid aanwezig te zijn zoals opgenomen in de parkeerregeling in Bijlage 2 Parkeernormen;

(…)"