Uitspraak 201807460/1/A3


Volledige tekst

201807460/1/A3.
Datum uitspraak: 1 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 juli 2018 in zaak nr. 18/1687 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2017 heeft het college de aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring afgewezen.

Bij besluit van 1 februari 2018 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 juli 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2019, waar [appellante], bijgestaan door mr. R.A. van Heijningen, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Hamdach, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellante], een vrouw van 26 jaar, woont bij haar ouders, samen met haar jongere broer. Zij heeft een urgentieverklaring om medische redenen aangevraagd, omdat zij psychische en lichamelijke klachten heeft. In haar aanvraag heeft [appellante] vermeld dat deze klachten zijn veroorzaakt doordat haar ouders haar jarenlang te zwaar hebben belast. Volgens het college heeft [appellante] geen urgent huisvestingsprobleem. Het heeft zich daarbij gebaseerd op een advies van een GGD-arts. [appellante] heeft in bezwaar aangevoerd dat zij door een psychotherapeut wordt behandeld vanwege een trauma als gevolg van de problematische relatie met haar ouders, dat zich heeft geopenbaard toen zij werkte bij haar voormalige werkgever. Volgens [appellante] kan zij geen vooruitgang boeken, zolang zij nog bij haar ouders woont. Na het door [appellante] gemaakte bezwaar heeft het college de GGD-arts opnieuw verzocht een advies uit te brengen. Met inachtneming van ook dat advies heeft het college zijn standpunt gehandhaafd. Ten slotte heeft het college geen aanleiding gezien voor toepassing van de hardheidclausule.

Wettelijk kader

2.    Voor de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.

Hoger beroep

3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij om medische redenen recht heeft op een urgentieverklaring. Daartoe voert zij aan dat zij als gevolg van het wonen bij haar ouders ernstige psychische problemen heeft en vanaf 2014 onder behandeling is bij een psycholoog. De GGD-arts, die geen psycholoog of psychiater is, heeft ten onrechte gesteld dat voor een therapie kan worden gekozen die er op is gericht de samenwoning met haar ouders aanvaardbaar te maken. Verder heeft de GGD-arts volgens [appellante] ten onrechte geconcludeerd dat geen sprake is van ernstige levensontwrichtende psychische problemen, terwijl ze al jaren arbeidsongeschikt is en evident zeer ernstige psychische problemen heeft. Het zoeken van een kamer buiten Amsterdam is in verband met de te volgen therapie alsmede de adviezen van de behandelaars om de gezinssituatie te veranderen, maar wel haar vertrouwde omgeving in stand te laten, onwenselijk. De hardheidsclausule is wel van toepassing, omdat weigering van de urgentieverklaring een evident schrijnende situatie continueert, aldus [appellante].

De beoordeling

4.    Zoals het college heeft toegelicht is de sociale woningvoorraad in Amsterdam zeer beperkt. Het aantal woningzoekenden is omvangrijk, zodat zij lang moeten wachten op een beschikbare woning. Een urgentieverklaring wordt om die reden alleen onder zeer strikte omstandigheden verleend, omdat dit betekent dat voorrang wordt gegeven op andere woningzoekenden. Het verstrekken van urgentie is daarom alleen bedoeld voor een noodsituatie op woongebied. Het gaat daarbij om gezinnen met kinderen die door overmacht dakloos zijn of dreigen te worden en om woningzoekenden met ernstige, levensontwrichtende, medische problemen. Bovendien moet de woningzoekende niet in staat zijn het dringende woningprobleem zelf op te lossen. De hardheidsclausule wordt alleen toegepast in gevallen waarin het niet toekennen van urgentie leidt tot een schrijnende situatie. Indien een andere voorziening dan een zelfstandige woning voorhanden is dan dient daarvan gebruik te worden gemaakt. Alleenstaanden zonder kinderen komen vrijwel niet in aanmerking voor een zelfstandige woning omdat zij worden geacht gebruik te maken van de kamermarkt of andere woonvormen. Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld (uitspraak van 2 mei 2018,  ECLI:NL:RVS:2018:1481) acht zij dit beleid, gegeven de zeer beperkte sociale woningvoorraad in Amsterdam, niet onredelijk.

5.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college de aanvraag om een urgentieverklaring heeft mogen afwijzen, omdat [appellante] niet in aanmerking komt voor een urgentie om medische redenen.

Om te beoordelen of [appellante] in aanmerking komt voor een urgentie om medische redenen heeft het college advies gevraagd aan de GGD-arts. Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld (uitspraak van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2204), mag het bestuursorgaan, indien door een arts in zijn hoedanigheid van medisch deskundige een medisch advies is uitgebracht, dit advies betrekken bij zijn beoordeling van een aanvraag, indien het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld.

De GGD-arts heeft op 7 juli 2017 een advies uitgebracht. Dit advies is gebaseerd op dossieronderzoek, een gesprek met [appellante] en medische informatie van de huisarts met bijgevoegde specialistenbrief. In dit advies staat: "Uit de medische informatie komen geen blijvende of ernstige lichamelijke afwijkingen naar voren. Er is sprake van een chronisch pijnsyndroom zonder verklarende afwijkingen op basis waarvan geen medisch contra-indicatie voor traplopen te onderbouwen is. Ook de psychische aandoeningen zijn niet van dien ernst of aard, dat zij met spoed een eigen woning zou moeten krijgen." Het advies luidt: "Geen urgentie wonen op medische gronden."

De GGD-arts heeft naar aanleiding van het bezwaarschrift op 2 januari 2018 een tweede advies uitgebracht. In dit advies staat: "(…) Hieruit blijkt dat geen ernstige lichamelijke aandoeningen zijn aangetoond. De psychische klachten werden geluxeerd door een traumatische ervaring op het werk. Zij voelt zich niet gesteund door haar ouders, waarmee ook spanningen in de thuissituatie ontstonden. Er werden geen ernstige psychiatrische diagnosen vastgesteld, wel een vermoeden van een doorgemaakte psychiatrische episode. Daarnaast waren behandelingen nog gaande, waarmee vermindering van klachten mogelijk was. Al met al was er geen grond voor een urgentie wonen op medische gronden te onderbouwen. In het kader van bezwaar werden ontvangen brief psychotherapeut Wennekes d.d. 11-10-2017. Opvallend is ook dat in deze brief van de psychotherapeut in het geheel niet wordt gesproken van (het bestaan van) een echtgenoot, waarvan mogelijk nog steun te verwachten valt, al dan niet in de vorm van samenwonen. Aangegeven wordt dat in de therapie wordt gewerkt aan verdere stabilisatie en verzelfstandiging, zodat zij haar trauma kan gaan verwerken. De psychotherapeut geeft aan dat cliënte echter geen vooruitgang meer boekt in de therapie als gevolg van de stressoren in de thuissituatie. Er wordt niet gerept over systeemtherapie met de ouders of een minder ingrijpende vorm van bemiddeling in de relatie tussen cliënte en haar ouders. Dit mag echter wel als voorliggend beschouwd worden. In verband hiermee werd nadere informatie opgevraagd bij psychotherapeut Wennekes 13-11-2017. Diens brief 20-12-2017 werd op 29-12-2017 ontvangen. In de brief geeft de psychotherapeut aan van mening te zijn reeds voldoende informatie te hebben verschaft."

[appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de adviezen niet op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze zijn opgesteld. De stellingen van [appellante] dat zij ernstige psychische problemen heeft, de GGD-arts geen psycholoog of psychiater is en ten onrechte is gesteld dat zij voor een andere therapie had moeten kiezen, zijn onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de GGD-adviezen. Daarbij is betrokken dat de behandelend psychotherapeut niet is ingegaan op de vraag van de GGD-arts over het volgen van systeemtherapie met de ouders of een minder ingrijpende vorm van bemiddeling in de relatie tussen [appellante] en haar ouders. Verder heeft [appellante] weliswaar gesteld dat zij niet buiten Amsterdam kan wonen, maar zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat het huren van een kamer buiten Amsterdam leidt tot een levensontwrichtende situatie.

Zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld mocht het college de GGD-adviezen aan de besluitvorming ten grondslag leggen en de aanvraag om een urgentieverklaring afwijzen.

De rechtbank heeft ten slotte terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid van toepassing van de hardheidsclausule van artikel 2.6.11 van de Huisvestingsverordening heeft kunnen afzien. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen zijn de omstandigheden waarin [appellante] verkeert verre van ideaal, maar niet zodanig ernstig dat sprake is van een schrijnende situatie, of van bijzondere onvoorziene omstandigheden die redelijkerwijs toch een grond voor verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.

6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.P. Vermeulen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.

w.g. Vermeulen    w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2019

280-893.

BIJLAGE

Huisvestingsverordening Amsterdam 2016

Artikel 2.6.5 Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring

1. Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:

[…]

b. er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem;

[…]

d. het huisvestingsprobleem kon worden voorkomen of kan worden opgelost door gebruik te maken van een voorliggende voorziening;

[…]

Artikel 2.6.7. Regionale urgentiecategorie: uitstroom

1. Een urgentieverklaring kan worden verleend aan een woningzoekende die moet omzien naar woonruimte aansluitend op verblijf in een instelling voor maatschappelijke opvang, een psychiatrische instelling of erkende hulp- of dienstverleningsinstelling, indien:

[…]

Artikel 2.6.8 Overige regionale urgentiecategorieën

1. Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen van de in artikel 2.6.5, eerste en tweede lid, genoemde omstandigheden voordoet en de aanvrager tot ten minste één van de volgende urgentiecategorieën behoort:

[…]

b. woningzoekenden die op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig hebben en niet behoren tot de in artikel 2.6.7 bedoelde urgentiecategorie;

[…]

Artikel 2.6.11 Hardheidsclausule

1. Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:

a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,

b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.

[…]

Beleidsregels woonruimteverdeling en woonruimtevoorraad Amsterdam 2018

5. BELEIDSREGELS URGENTIES

3. Algemene weigeringsgronden (HVV artikel 2.6.5)

Ad b) Géén urgent huisvestingsprobleem

De volgende situaties gelden niet als op zichzelf staande urgente huisvestingsproblemen:

[…]

- de aanvrager woont, met of zonder kinderen, bij een ander huishouden in;

[…]

- de aanvrager heeft psychische problemen als gevolg van één of meer van de hierboven genoemde omstandigheden.

[…]

Ad d) Het huisvestingsprobleem kon worden voorkomen of kan worden opgelost door gebruikt te maken van een voorliggende voorziening.

Met ‘voorliggende voorzieningen’ wordt bedoeld:

- de publieke voorzieningen op het gebied van zorg, hulp en ondersteuning zoals aanleg van een traplift of andere woningaanpassingen die de gemeente in het kader van de WMO mogelijk maakt, hulp bij het huishouden of vervoersvoorzieningen, wijkverpleging, thuiszorg, maatschappelijk werk, schuldhulpverlening, geestelijke gezondheidszorg of jeugdhulp, of;

[…]

10. Urgentiecategorie medische of sociale redenen (sociaal-medische urgentie HVV 2.6.8 lid 1b)

De aanvraag van urgentieverklaring op basis van dit artikel wordt beoordeeld op basis van de algemene weigeringsgronden.

a. daarnaast kan de urgentie alleen worden verkregen als de aanvrager met één of meer van de volgende problemen wordt geconfronteerd:

I. ernstige medische problemen;

[…]

b. de bovengenoemde problemen zijn levensontwrichtend en leiden ertoe dat de aanvrager niet meer in staat is om zelfstandig te functioneren.

c. een zelfstandige woning vormt een substantieel deel van de oplossing voor bovengenoemd probleem.

d. indien het probleem niet of slechts beperkt opgelost wordt door een andere woonruimte, of als de aanvrager meer gebaat is bij inzet van een voorliggende voorziening (medische of psychische zorg, of begeleiding) wordt dat aanvraag afgewezen op grond van artikel 2.6.5. lid 1d) of lid 1f).