Uitspraak 201704767/1/A3


Volledige tekst

201704767/1/A3.
Datum uitspraak: 2 mei 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 mei 2017 in zaak nr. 16/7639 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 9 augustus 2016 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.

Bij besluit van 1 november 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 mei 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J. Kleiman, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Hamdach, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellant] is een man van 43 jaar. Hij is dakloos en leidt een zwervend bestaan. Hij heeft een urgentieverklaring in Amsterdam aangevraagd op medische en sociale gronden. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat [appellant] geen twee jaar voor de aanvraag in Amsterdam heeft gewoond en mogelijk nog vier andere weigeringsgronden van toepassing zijn. Het college heeft geen grond gezien voor toepassing van de hardheidsclausule. Het college heeft hierbij gesteld dat in Amsterdam diverse voorzieningen zijn voor daklozen met medische problemen waar [appellant] gebruik van kan maken.

De aangevallen uitspraak

2. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat [appellant] op het moment van de aanvraag korter dan twee jaar in Amsterdam heeft gewoond. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een schrijnende situatie als bedoeld in de hardheidsclausule omdat niet is onderbouwd waarom [appellant] niet bij HVO-querido of andere opvangorganisaties terecht kan. Hierbij is tevens belang gehecht aan het feit dat voor [appellant] als alleenstaande zonder kinderen andere opties bestaan dan een zelfstandige woning zoals inwonen of elders wonen dan in Amsterdam.

Het hoger beroep

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij zich niet in een schrijnende situatie bevindt. Hij stelt te lijden aan een zenuwbeknelling en heeft last van zijn knie. Hij heeft ook rug- en nekklachten, één nier en slaapstoornissen. Verder is hij gebeten door ratten en andere dieren toen hij buiten sliep. Hij verblijft bij het Leger des Heils maar dit is tijdelijk. Hij heeft geen enkele andere plek waar hij terecht kan. Hij reageert op woningen, ook buiten Amsterdam, maar komt nergens voor in aanmerking. [appellant] vreest binnenkort weer op straat te komen waardoor zijn gezondheid nog verder achteruit gaat.

Relevante regelgeving

4. In artikel 2.6.5. (Algemene weigeringsgrond urgentieverklaring) van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 staat:

1. Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:

[…]

b. er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem;

[…]

i. de aanvrager en alle leden van zijn huishouden in de periode direct voorafgaand aan het indienen van de aanvraag blijkens diens inschrijving in de basisadministratie niet tenminste twee jaar onafgebroken in de gemeente waar de urgentieverklaring wordt aangevraagd woonachtig waren;

[…]

In artikel 2.6.11. (Hardheidsclausule) staat:

1. Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:

a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie;

[…]

Het oordeel van de Afdeling

5. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid niet gehouden was met toepassing van de hardheidsclausule tot afgifte van een urgentieverklaring over te gaan. Zoals door het college is toegelicht is de sociale woningvoorraad in Amsterdam zeer beperkt. Het aantal woningzoekenden is daarentegen omvangrijk, zodat de duur die personen moeten wachten op een beschikbare woning lang is. Een urgentieverklaring wordt om die reden alleen onder zeer strikte omstandigheden verleend, omdat dit betekent dat voorrang wordt gegeven op andere woningzoekenden. Het verstrekken van urgentie is daarom alleen bedoeld voor een noodsituatie op woongebied. Het gaat daarbij om gezinnen met kinderen die door overmacht dakloos zijn of dreigen te worden en om woningzoekenden met ernstige medische problemen. Bovendien moet het huishouden niet in staat zijn het dringende woningprobleem door ernstige medische redenen zelf op te lossen. De hardheidsclausule wordt alleen toegepast in gevallen waarin het niet toekennen van urgentie leidt tot een schrijnende situatie. Indien een andere voorziening dan een zelfstandige woning voorhanden is dan dient daarvan gebruik te worden gemaakt. Alleenstaanden zonder kinderen komen vrijwel niet in aanmerking voor een zelfstandige woning omdat zij worden geacht gebruik te maken van de kamermarkt of andere woonvormen. De Afdeling acht dit beleid niet onredelijk.

Het college heeft in het geval van [appellant] overwogen dat in Amsterdam diverse opvangmogelijkheden aanwezig zijn voor daklozen, ook voor daklozen met medische problemen. In de afwijzing van de aanvraag is omschreven welke mogelijkheden [appellant] daarnaast heeft buiten opvangorganisaties en via welke instanties hij hiernaar kan informeren. Het gaat hierbij onder meer om kamerhuur, woningdeling en tijdelijke huur, dan wel wonen buiten Amsterdam op een plek waar minder woningnood is. [appellant] heeft niet onderbouwd waarom al deze mogelijkheden in zijn geval niet voldoen en waarom hij niet zou kunnen inwonen of elders wonen. Voor zover hij stelt zonder succes te hebben gereageerd op woningen zowel in als buiten Amsterdam, heeft het college terecht gesteld dat dit in zijn geval niet het juiste zoekprofiel is nu hij als alleenstaande wordt geacht primair te zoeken naar andere woonvormen. Dat betekent dat het college de door [appellant] gestelde belangen in de afweging heeft betrokken.

Voor zover [appellant] ter zitting een beroep heeft gedaan op de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1104), overweegt de Afdeling dat dit hem niet kan baten. Het oordeel in die uitspraak ziet op de invulling die het college in die zaak had gegeven aan het begrip "urgent huisvestingsprobleem" uit artikel 2.6.5., eerste lid, onder b van de Huisvestingsverordening. De algemene weigeringsgrond die in het geval van [appellant] aan de orde is, artikel 2.6.5., eerste lid, onder i, leent zich naar zijn aard niet voor nadere invulling.

De rechtbank heeft gelet op het voorgaande terecht geoordeeld dat het college de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring heeft mogen afwijzen.

Het betoog faalt.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.

w.g. Daalder w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2018

317.