Uitspraak 201704524/1/A2


Volledige tekst

201704524/1/A2.
Datum uitspraak: 1 augustus 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Houten,
2. [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te Houten,
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 3]), beiden wonend te Houten,

tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 april 2017 in zaken nrs. 16/208, 16/2684, 16/2737 in het geding tussen:

[appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellant sub 3]

en

het college van burgemeester en wethouders van Houten.

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 17 juni 2015 heeft het college aanvragen van [appellant sub 1] en anderen om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Bij besluit van 1 december 2015 heeft het college de door [appellant sub 1] en anderen daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij afzonderlijke besluiten van 29 maart 2016 heeft het college aanvragen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.

[appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt en het college verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het college heeft met dat verzoek ingestemd.

Bij mondelinge uitspraak van 12 april 2017 heeft de rechtbank zowel het door [appellant sub 1] en anderen tegen het besluit van 1 december 2015 ingestelde beroep als de beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] tegen de besluiten van 29 maart 2016 ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] (hierna gezamenlijk: [appellant sub 1] en anderen) hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 1] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2018, waar [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 3A] in persoon, bijgestaan door mr. R. van Domselaar, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.J. Bosch, zijn verschenen. Voorts is mr. G.J.P.R. Bosch, werkzaam bij Thorbecke B.V. te Zwolle, aan de zijde van het college als deskundige verschenen.

Overwegingen

1. Bij besluit van 21 juni 2010 heeft het college met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend voor het oprichten van drie windturbines nabij de Veerwagenweg en de Heemsteedseweg te Houten. De windturbines worden parallel aan het Amsterdam-Rijnkanaal opgesteld op een afstand van minstens 50 m tot het kanaal in een gebied dat aan de westelijke zijde door De Staart wordt begrensd, aan de noordelijke zijde door De Rede, aan de oostelijke zijde door De Rondweg en aan de zuidelijke zijde door het kanaal. De windturbines worden op een afstand van ongeveer 850 m van elkaar geplaatst.

2. [appellant sub 1] en anderen zijn de eigenaren van in de buurt van de windturbines gelegen woningen. Zij hebben het college verzocht om een tegemoetkoming in de planschade, bestaande uit vermindering van de waarde van die woningen, die zij hebben geleden als gevolg van het vrijstellingsbesluit.

omvang van het geschil

3. In hoger beroep is in geschil of de rechtbank terecht, in navolging van het college, heeft overwogen dat de gestelde planschade voor [appellant sub 1] en anderen ten tijde van de aankoop van de woningen op grond van het besluit van de raad van de gemeente Houten van 13 maart 2001 (hierna: het raadsbesluit) voorzienbaar was en dat die schade redelijkerwijs voor hun rekening behoort te blijven, gelet op artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, gelezen in samenhang met artikel 6.3, aanhef en onder a, van die wet.

overwegingen van de rechtbank

4. De rechtbank heeft ter motivering van haar oordeel onder meer het volgende overwogen.

In het raadsbesluit is onder meer besloten om de locatie ten noorden van het Amsterdam-Rijnkanaal, ter hoogte van bedrijventerrein De Meerpaal, onder randvoorwaarden geschikt te verklaren voor de realisatie van windenergie. Het raadsbesluit is vervolgens gepubliceerd in de gemeenterubriek van ’t Groentje van 4 april 2001. In deze publicatie is kort weergegeven wat de raad besloten heeft. In de publicatie is weliswaar vermeld dat het project ‘op De Meerpaal’ als eerste ontwikkeld wordt, maar de locatie staat elders in de publicatie ook als de locatie ‘langs bedrijventerrein De Meerpaal’ en de locatie ‘ten noorden van het Amsterdam Rijnkanaal, ter hoogte van bedrijventerrein De Meerpaal’ omschreven. Dat in de publicatie één keer de locatie op De Meerpaal staat vermeld, betekent niet dat [appellant sub 1] en anderen daardoor op het verkeerde been zijn gezet. Uit de publicatie blijkt voldoende duidelijk dat de aangewezen locatie voor de windturbines niet op, maar langs het bedrijventerrein is. De rechtbank volgt [appellant sub 1] en anderen dan ook niet in hun standpunt dat sprake is van een onvoldoende concreet beleidsvoornemen.

Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling moet, om op grond van een concreet beleidsvoornemen voorzienbaarheid te kunnen aannemen, een redelijk denkend en handelend koper uit de openbaarmaking daarvan kunnen begrijpen op welk gebied dat beleidsvoornemen betrekking heeft, wat de zakelijke inhoud ervan is, en dat hij van de inhoud ervan kan kennisnemen. Uit deze vaste rechtspraak kan niet worden afgeleid dat de terinzagelegging van het raadsbesluit, zoals [appellant sub 1] en anderen betogen, een vereiste is bij de openbaarmaking. De rechtbank is van oordeel dat de publicatie van het raadsbesluit voldoet aan de hiervoor beschreven eisen. Daar komt bij dat volgens de publicatie in het Wooninformatiecentrum van de gemeente Houten meer informatie beschikbaar is over windenergie. De publicatie vermeldt dat aldaar een samenvatting van de complete inrichtingsstudie naar de mogelijke windturbinelocaties in Houten en het voorstel en de argumentatie voor de keuze van de locaties verkrijgbaar is. Anders dan [appellant sub 1] en anderen betogen, was dus niet alleen de (samenvatting van de complete) inrichtingsstudie in te zien. De rechtbank is in navolging van het college van oordeel dat met de publicatie van het raadsbesluit op 4 april 2001 de oprichting van de windturbines op de huidige locatie voorzienbaar was.

[appellant sub 1] en anderen betogen dat de voorzienbaarheid is doorbroken. Daarbij wijzen zij op de uitspraak van de Afdeling van 21 juni 2006 (ECLI:NL:RVS:2006:AX9022), waarin een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet milieubeheer voor een windmolenpark aan de Veerwagenweg en de Heemsteedseweg te Houten is vernietigd, en een uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BB5861), waarin een bestemmingsplan voor de oprichting van drie windturbines in lijnopstelling langs de Veerwagenweg, evenwijdig aan het Amsterdam-Rijnkanaal, te Houten eveneens is vernietigd. Daarnaast wijzen zij op brieven van Defensie en op het vervallen van de noodzaak van een milieuvergunning voor de windturbines door de wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) van 1 januari 2011. Deze omstandigheden leiden de rechtbank niet tot het oordeel dat de voorzienbaarheid is doorbroken, omdat het college steeds heeft vastgehouden aan zijn beleidsvoornemen om een windpark op de locatie langs het Amsterdam-Rijnkanaal te realiseren en hierop niet is teruggekomen.

Omdat op basis van de publicatie van het raadsbesluit in ’t Groentje van 4 april 2001 voorzienbaarheid kan worden aangenomen, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer, aldus de rechtbank.

hoger beroep

5. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de schade ten tijde van de aankoop van de woningen voorzienbaar was. Daartoe voeren zij aan dat uit krantenartikelen en beleidsdocumenten, zoals bladzijde 216 van het Streekplan 2005-2015 van 13 december 2004 (hierna: het streekplan), valt af te leiden dat de gemeente Houten een locatie op De Meerpaal op het oog had voor het realiseren van de windturbines en dat dat een andere locatie is dan waar de windturbines uiteindelijk zijn geplaatst, te weten de locatie langs De Meerpaal ter hoogte van het Amsterdam-Rijnkanaal. Die locatie bevindt zich tussen de 600 m en 1.000 m dichterbij de woningen dan de locatie op De Meerpaal. Voorts is de publicatie in ’t Groentje van 4 april 2001 onduidelijk, omdat daarin afwisselend sprake is van een locatie op De Meerpaal en een locatie langs De Meerpaal, zodat die locatie onvoldoende concreet is. Uit de publicatie valt af te leiden dat uitsluitend een samenvatting van de inrichtingsstudie naar de mogelijke locatie ter inzage is gelegd. Blijkbaar is het raadsbesluit zelf niet ter inzage gelegd. Verder is niet duidelijk welke informatie in die samenvatting was opgenomen. Indien slechts sprake zou zijn geweest van een locatie langs het Amsterdam-Rijnkanaal, zou ook die locatie onvoldoende concreet zijn, omdat het in dat geval mogelijk was om de windturbines op een afstand van meer dan 1.500 m van de woningen te realiseren en zij geen overlast zouden hebben ondervonden van de windturbines.

5.1. De tekst van het raadsbesluit, van de publicatie in ’t Groentje van 4 april 2001 en van bladzijde 216 van het streekplan is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

5.2. In ’t Groentje is vermeld dat onderdeel 1 van het raadsbesluit erop neerkomt dat onder andere de locatie ten noorden van het Amsterdam-Rijnkanaal, ter hoogte van bedrijventerrein De Meerpaal, geschikt is voor de realisatie van windenergie. Voor een redelijk denkend en handelend eigenaar valt uit die omschrijving genoegzaam af te leiden in welk gebied windturbines mogelijk worden geplaatst. Dat in ’t Groentje is vermeld dat in onderdeel 3 van het raadsbesluit is bepaald dat, als eerste, het project op De Meerpaal wordt ontwikkeld, leidt niet tot een ander oordeel. In het bericht is verder niet verwezen naar het bedrijventerrein De Meerpaal, maar wel naar de locatie langs het bedrijventerrein De Meerpaal, de locatie langs De Meerpaal en de locatie langs het Amsterdam-Rijnkanaal. Indien niettemin, gelet op de weergave van onderdeel 3 van het raadsbesluit in ’t Groentje, twijfel zou rijzen, zou een redelijk denkend en handelend koper daarin aanleiding zien om het raadsbesluit te raadplegen. Vervolgens zou die twijfel zijn weggenomen. In onderdeel 3 van het raadsbesluit is immers bepaald dat de locatie langs De Meerpaal als eerste wordt gerealiseerd. Bij lezing van het raadsbesluit is helder dat de weergave van onderdeel 3 van het raadsbesluit in ’t Groentje niet juist is en dat het bedrijventerrein niet in beeld is als locatie voor het realiseren van windturbines.

5.3. Aan de krantenartikelen uit de periode na de publicatie van het raadsbesluit in ‘t Groentje, waarin door journalisten melding is gemaakt van een locatie op De Meerpaal, kan niet de door [appellant sub 1] en anderen gewenste betekenis worden toegekend. De inhoud van krantenartikelen komt, anders dan zij betogen, niet voor rekening en risico van het college. Verder valt uit bladzijde 216 van het streekplan, waarin is verwezen naar regionale initiatieven, niet af te leiden dat provinciale staten zich niet kunnen verenigen met het gemeentelijke beleidsvoornemen om windturbines op een locatie langs De Meerpaal, ten noorden van het Amsterdam-Rijnkanaal, te realiseren. Dat op die bladzijde melding is gemaakt van een eventuele opstelling van windturbines op De Meerpaal, doet daaraan niet af, omdat de inhoud van het streekplan in samenhang met de regionale initiatieven dient te worden gelezen. Bij lezing van het raadsbesluit is helder dat de omschrijving op die bladzijde van een eventuele opstelling van windturbines in Houten niet juist is en dat het gemeentelijke beleidsvoornemen geen betrekking heeft op de locatie op de Meerpaal.

5.4. Dat, zoals [appellant sub 1] en anderen verder stellen, het mogelijk was om windturbines op een locatie langs De Meerpaal, ten noorden van het Amsterdam-Rijnkanaal, te realiseren op een afstand van meer dan 1.500 m van de woningen en zij daardoor geen overlast van die windturbines zouden hebben ondervonden, is niet relevant. In het kader van de voorzienbaarheid is immers de meest ongunstige uitwerking van een beleidsvoornemen beslissend. Vergelijk (onder 5.28 van) de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2582). Daarvan uitgaande, dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat de windturbines op een aanmerkelijk kortere afstand dan 1.500 m van de woningen van [appellant sub 1] en anderen zouden worden opgericht.

5.5. Het betoog faalt.

6. [appellant sub 1] en anderen betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college ook na de vernietiging van de milieuvergunning en het bestemmingsplan steeds heeft vastgehouden aan het beleidsvoornemen om een windpark op een locatie langs het Amsterdam-Rijnkanaal te realiseren en dat de voorzienbaarheid niet is doorbroken. Daartoe voeren zij aan dat de gemeente na de vernietiging van de milieuvergunning en het bestemmingsplan langdurig heeft stilgezeten en dat een redelijk denkend en handelend koper daaruit mag afleiden dat de windturbines niet meer worden geplaatst. Voorts voeren zij aan dat het volgens het streekplan niet was toegestaan om minder dan drie windturbines te plaatsen op een in het streekplan omschreven locatie en dat uit de uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2007 valt af te leiden dat het niet mogelijk was om op de locatie langs De Meerpaal, ter hoogte van het Amsterdam-Rijnkanaal, ten minste drie windturbines te plaatsen. Weliswaar heeft een ingewikkeld onderzoek later uitgewezen dat dat mogelijk was, maar dat brengt volgens [appellant sub 1] en anderen niet met zich dat de planologische ontwikkeling voor een redelijk denkend en handelend koper voorzienbaar was.

6.1. Uit de overwegingen van de Afdeling met betrekking tot de vernietiging van de milieuvergunning en het bestemmingsplan blijkt niet van gebreken in de besluitvorming die onherstelbaar waren. Uit deze overwegingen valt niet af te leiden dat de locatie langs De Meerpaal, ter hoogte van het Amsterdam-Rijnkanaal, niet langer in beeld was als locatie voor het realiseren van windturbines. Verder is in deze overwegingen geen grond te vinden voor het oordeel dat het, gelet op het streekplan, onmogelijk was om op deze locatie ten minste drie windturbines te plaatsen. Daarvan uitgaande, zou een redelijk denkend en handelend koper, ten tijde van de aankoop van de desbetreffende onroerende zaak, nog steeds rekening houden met deze mogelijkheid.

Indien, zoals [appellant sub 1] en anderen stellen, de gemeente na de uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2007 gedurende een lange periode heeft stilgezeten, brengt dat niet met zich dat in die periode is afgezien van het beleidsvoornemen om windturbines op de locatie langs De Meerpaal, ter hoogte van het Amsterdam-Rijnkanaal, te realiseren. Dat betekent dat een redelijk denkend en handelend koper in die periode rekening zou blijven houden met de kans dat de planologische situatie op die locatie in ongunstige zin zou veranderen.

6.2. Het betoog faalt.

7. [appellant sub 1] en anderen betogen verder dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de beroepsgrond dat de schade als gevolg van de verhoging van de geluidnormering op grond van het Activiteitenbesluit voor hen niet voorzienbaar was.

7.1. Hoewel de rechtbank ten onrechte geen inhoudelijk oordeel over deze beroepsgrond heeft gegeven, leidt dat, gelet op het volgende, niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. [appellant sub 1] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het besluit van 21 juni 2010, waarbij vrijstelling is verleend voor het oprichten van drie windturbines nabij de Veerwagenweg en de Heemsteedseweg te Houten, tot een hogere geluidbelasting op de gevels van de woningen heeft geleid dan ten tijde van de aankoop van de woningen bij de meest ongunstige uitwerking van het beleidsvoornemen, rekening houdend met de destijds toepasselijke geluidnormen, was toegestaan. Derhalve bestaat geen grond voor het oordeel dat de gestelde schade, bestaande uit een toename van de geluidbelasting op de gevels van de woningen, voor [appellant sub 1] en anderen niet voorzienbaar was.

conclusie

8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.

w.g. Van Altena w.g. Hazen
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2018

452.


BIJLAGE

Raadsbesluit van 13 maart 2001

De raad van de gemeente Houten heeft het voorstel van burgemeester en wethouders van 27 februari, nr. 2001-27, gelezen en besluit:

1. De volgende drie locaties onder randvoorwaarden geschikt te verklaren voor de realisatie van windenergie:

a. ten noorden van het Amsterdam Rijnkanaal, ter hoogte van bedrijventerrein De Meerpaal,
b. ten zuiden van Schalkwijk, oostelijk van de spoorlijn,
c. ten zuiden van het Amsterdam Rijnkanaal, ter hoogte van ’t Goy;

2. De realisatie van de projecten gefaseerd laten plaatsvinden.

3. De locatie langs De Meerpaal als eerste project te realiseren. Deze locatie zo optimaal mogelijk laten inrichten (onder randvoorwaarden).

4 Het project de Meerpaal uitgebreid evalueren alvorens aan te vangen met de realisatie van de overige twee locaties. De uitkomsten van de evaluatie zijn bepalend voor het al dan niet realiseren van de overige twee locaties.

Publicatie in ’t Groentje van 4 april 2001

Drie locaties aangewezen voor windturbines in Houten

Op 13 maart jl. heeft de gemeenteraad van Houten besloten dat er in principe drie locaties in onze gemeente geschikt zijn voor het opwekken van windenergie. Dit zijn de locaties langs bedrijventerrein De Meerpaal, langs de spoorlijn bij Schalkwijk en langs het Amsterdam-Rijnkanaal ter hoogte van ’t Goy. Dit betekent niet dat op al deze plaatsen daadwerkelijk windmolens komen. Dat hangt onder meer af van de interesse van projectontwikkelaars en van de medewerking van grondeigenaren. Eerst wordt bekeken hoe de locatie langs De Meerpaal optimaal kan worden ingericht. Daarna kunnen ook omwonenden en andere belanghebbenden hun stem doen gelden: bij de aanvraagprocedure voor de benodigde bouw- en milieuvergunningen starten de gebruikelijke formele inspraakprocedures. Verder zullen de locaties bij ’t Goy en Schalkwijk pas gerealiseerd worden, als de evaluatie van het project De Meerpaal daartoe aanleiding geeft. Er wordt dan onder andere gekeken of de aannames die in de inrichtingsstudie zijn gedaan, juist waren, ook eventuele overlast door geluid en slagschaduw wordt bij de evaluatie betrokken.

In het kort komt het raadsbesluit hierop neer.

1. Onder randvoorwaarden zijn drie locaties geschikt voor realisatie van windenergie:

- ten noorden van het Amsterdam-Rijnkanaal, ter hoogte van bedrijventerrein De Meerpaal;
- ten zuiden van Schalkwijk, oostelijk van de spoorlijn;
- ten zuiden van het Amsterdam Rijnkanaal, ter hoogte van ’t Goy;

2. De realisatie van de projecten vindt gefaseerd plaats.

3. Als eerste wordt project op De Meerpaal ontwikkeld, waarbij het realiseren van het maximaal haalbare rendement voorop staat.

4 De aanleg van de locaties bij ’t Goy en Schalkwijk start pas, als het project De Meerpaal uitgebreid geëvalueerd is. De uitkomsten daarvan zijn bepalend voor het al dan niet ontwikkelen van de overige twee locaties.

Achtergrond

De gemeente Houten heeft begin 2000 besloten dat in 2005 11% van de in Houten gebruikte energie afkomstig moet zijn uit duurzame schone energiebronnen, zoals zon, wind, water en aardwarmte. De gemeente heeft met een zogenaamde duurzame energiescan de verschillende mogelijkheden en toepassingen van duurzame energie in Houten op een rij gezet. Uit dat onderzoek is gebleken dat er grote kansen liggen voor de toepassing van windenergie. Van de streefdoelstelling van 11% duurzame energie kan het grootste deel uit windenergie worden gehaald. Om deze streefdoelstelling te halen, moeten minstens drie locaties gerealiseerd worden. Hiervoor zijn nu de locaties aangewezen. De locatie langs het Amsterdam Rijnkanaal ter hoogte van ’t Goy en de locatie langs de spoorlijn bij Schalkwijk leveren naar verwachting de grootste energieopbrengst.

Meer informatie

In het Wooninformatiecentrum van de gemeente Houten is meer informatie beschikbaar over windenergie. Daar is een samenvatting van de complete inrichtingsstudie naar de mogelijke windturbinelocaties in Houten en het voorstel en de argumenten voor de keuze van de locaties verkrijgbaar.

Streekplan 2005-2015, bladzijde 216

(…)

Aanvullende randvoorwaarden en overwegingen voor elk van de afzonderlijke regio’s (kleinschalige opstellingen)

(…).

Riviergebied oost

In deze regio zijn meer dan 10 initiatieven aanwezig. Initiatieven die op minder dan vier kilometer afstand van de lange lijnen langs het

Amsterdam-Rijnkanaal gelegen zijn, hebben niet de voorkeur van de provincie. Voor een eventuele opstelling op de Meerpaal in Houten geldt die vier kilometer grens niet, mits deze wordt afgestemd (qua locatie, type en kleur) op de lange lijnen langs het kanaal.

Bij een eventuele combinatie van opstellingen in het westen van deze regio (Het Klooster, Lekkanaal, Laagraven, Meerpaal) moet zorgvuldig worden afgewogen of deze niet tot onrust in het beeld zal leiden. Ook hier geldt: een voorkeur voor een onderlinge afstand van 4 kilometer, tenzij wordt aangetoond dat een kleinere afstand niet tot afbreuk aan kwaliteit leidt.

(…).