Uitspraak 201608830/1/A2


Volledige tekst

201608830/1/A2.
Datum uitspraak: 5 juli 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad),
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 oktober 2016 in zaak nr. 16/1782 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

de raad.

Procesverloop

Bij ongedateerd besluit, verzonden op 29 oktober 2015, heeft de raad voor de door [wederpartij] verleende rechtsbijstand op de toevoeging 5CU6319 een vergoeding vastgesteld op de toevoeging 5CW4147.

Bij besluit van 27 oktober 2015 heeft de raad voor de door [wederpartij] verleende rechtsbijstand een samenhangende vergoeding vastgesteld van € 1.175,83 op de toevoeging 5CW4147.

Bij besluit van 1 februari 2016 heeft de raad de door [wederpartij] tegen voornoemde besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 oktober 2016 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 februari 2016 vernietigd en de raad opgedragen een nieuw besluit te nemen op de bezwaren met inachtneming van die uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de raad hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluiten van 9 december 2016 en 13 december 2016 heeft de raad de vergoedingen voor de door [wederpartij] verleende rechtsbijstand opnieuw vastgesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 mei 2017, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai en mr. M. Doets, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [wederpartij] heeft op basis van twee toevoegingen met nummers 5CU6319 en 5CW4147 rechtsbijstand verleend in twee strafzaken aan dezelfde cliënt. In die strafzaken zijn twee afzonderlijke dagvaardingen uitgebracht. Beide zaken zijn op 28 september 2015 op een zitting van de politierechter van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, behandeld.

2. De raad heeft aan het besluit van 1 februari 2016 ten grondslag gelegd dat de beide zaken op 28 september 2015 aansluitend door de politierechter zijn behandeld en dat de zaken naar hun aard verknocht zijn. Het betreft gelijksoortige zaken die primair betrekking hebben op hetzelfde type delict. Het gaat in beide zaken om overtreding van artikel 310 en artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: WvSr). Dat de cliënt van [wederpartij] zich heeft verzet bij zijn aanhouding en dat ook artikel 180 WvSr op de dagvaarding staat genoemd maakt volgens de raad niet dat de zaken niet verknocht zijn.

De aangevallen uitspraak

3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad niet overeenkomstig de werkinstructie "Art. 21 Bvr 2000 Samenhang in strafzaken" (hierna: de werkinstructie) heeft gehandeld door de zaken als samenhangende strafzaken aan te merken in de zin van artikel 21 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr), omdat de zaken niet verknocht zijn. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het gaat om verschillende strafbare feiten en dat tussen deze feiten meer dan 19 maanden zijn verstreken.

Hoger beroep

4. De raad betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de raad overeenkomstig zijn beleid heeft gehandeld, omdat de zaken naar hun aard verknocht zijn. De zaken hebben betrekking op dezelfde problematiek. De tenlasteleggingen zijn nagenoeg identiek en de persoonlijke omstandigheden van de cliënt van [wederpartij] spelen in beide zaken een rol. Verder kennen de dagvaardingen een grote overlap in de strafbare feiten, te weten diefstal en vernieling. Beide zaken hebben eenzelfde verloop en betreffen eenzelfde soort gebeurtenissen. Uit de dagvaardingen blijkt dat de cliënt van [wederpartij] bij, dan wel na zijn aanhoudingen geweld heeft gebruikt. Dat tussen de tenlastegelegde strafbare feiten meer dan 19 maanden zijn verstreken is bij de beoordeling niet van belang, omdat dit niet van invloed is op de aard van de zaken, aldus de raad.

4.1. Artikel 21, eerste lid, van het Bvr luidt:

"Als samenhangende strafzaken worden beschouwd zaken die gevoegd, gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend ter zitting als bedoeld in het eerste lid van artikel 18, zijn behandeld, en waarvoor één rechtsbijstandverlener is toegevoegd of meer dan één rechtsbijstandverlener mits zij deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en voor zover de zaken naar hun aard verknocht zijn."

In de nota van toelichting bij het Bvr staat ter toelichting op artikel 11 het volgende vermeld (Stb. 1999, 580, blz. 26-28):

"In artikel 11 is aangegeven dat een samenhangende procedure zich op twee wijzen kan voordoen. Enerzijds is er de situatie dat een groep rechtzoekenden die hetzelfde rechtsprobleem hebben één of meer dan één procedure voert. Anderzijds kan er één rechtzoekende zijn die meer dan één procedure voert. In beide gevallen kunnen de zaken zodanig samenhangen dat de rechtsbijstandverlener aan de tweede en volgende zaak minder tijd behoeft te besteden dan aan de eerste zaak. Aangezien het niet eenvoudig is om aan te geven wanneer er sprake is van samenhangende procedures, wordt voor het bepalen van een norm aangehaakt bij het verloop van de procedure. Indien de rechter of andere instantie zaken van een rechtsbijstandverlener of zijn kantoorgenoot voegt, gelijktijdig of (nagenoeg) aansluitend ter zitting behandelt, mag worden aangenomen dat er een zekere samenhang is. Opdat wordt voorkomen dat niet alle zaken die toevallig door de rechtsbijstandverlener achter elkaar op dezelfde zittingsdag worden bijgewoond worden aangemerkt als samenhangende procedures wordt tevens als vereiste gesteld dat de zaken verknocht moeten zijn. Dit doet zich bij voorbeeld voor, indien meer dan één rechtzoekende gezamenlijk één vordering instellen of bij de uitspraak inzake een voorlopige voorziening in een bestuurszaak ook de hoofdzaak wordt afgedaan. Er moet dus sprake zijn van inhoudelijke samenhang in die zin dat de procedures betrekking hebben op dezelfde problematiek."

Ter toelichting op artikel 21 staat het volgende vermeld (blz. 34):

"Net als in het oude besluit wordt in strafzaken ook een toeslag verleend wegens opvolging, in samenhangende strafzaken en voor bewerkelijke zaken. De regelingen zijn voor wat betreft de opzet gelijk aan die voor procedures.

Samenhangende strafzaken betreffen vaak een rechtzoekende jegens wie meerdere strafzaken lopen. Het gaat dan om zaken met een verdachte die voor meerdere feiten terecht staat en aan wie meer dan één toevoeging is verstrekt, al dan niet ambtshalve. Indien de rechter besluit tot voeging, gelijktijdige of - nagenoeg - aansluitende behandeling van de zaken, is er sprake van samenhangende strafzaken. Daarnaast kunnen ook zaken met meer verdachten als samenhangende strafzaken worden aangemerkt. Hierbij kan gedacht worden aan het medeplegen van een bepaald delict."

In de werkinstructie staat het volgende vermeld:

"Algemeen

De werkwijze is gelijk aan die voor samenhangende civiel- en bestuursrechtelijke procedures (artikel 11 Bvr).

Er is sprake van samenhangende strafzaken als de rechter of de OvJ besluit tot voeging, gelijktijdige of -nagenoeg- aansluitende behandeling van zaken ter zitting of terechtzitting. Het gaat dan om zaken met een verdachte die voor meerdere feiten ter zitting of terechtzitting moet verschijnen en aan wie meer dan één toevoeging is verstrekt, al dan niet ambtshalve. Daarnaast kun je ook zaken met meerdere verdachten als samenhangende strafzaken beoordelen. Denk hierbij aan het medeplegen van een bepaald delict (bijvoorbeeld geweldpleging/toebrengen van letsel door een groep of diefstal in vereniging).

Geen samenhang

De samenhangregeling is niet van toepassing:

• Tussen ‘strafzaken - verdachten’ (S-zaken) en ‘strafzaken - niet verdachten (Z-zaken).

• Als er sprake is van verschillende strafbare feiten op afzonderlijke dagvaardingen bijvoorbeeld bedreiging en diefstal, dit ondanks de gelijktijdige behandeling.

• Als er sprake is van een sepot (beëindigd voor behandeling)."

4.2. Niet in geschil is dat de twee strafzaken na elkaar zijn behandeld op een zitting van de politierechter van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, op 28 september 2015. In geschil is of deze zaken naar hun aard verknocht zijn.

4.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3374), moet voorop worden gesteld dat zaken niet identiek aan elkaar behoeven te zijn om als naar hun aard verknocht te worden aangemerkt. De regelgever had met het vereiste dat zaken verknocht moeten zijn voor ogen dat er een inhoudelijke samenhang is tussen de zaken in die zin dat ze betrekking hebben op dezelfde problematiek (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BS8837).

4.4. In dit geval is sprake van twee afzonderlijke dagvaardingen met verschillende strafbare feiten als bepaald in de werkinstructie. Dat, zoals de raad heeft betoogd, de persoonlijke omstandigheden van de cliënt van [wederpartij] in beide zaken een rol spelen en beide zaken eenzelfde verloop en eenzelfde soort gebeurtenissen betreffen, heeft de rechtbank terecht geen grond gegeven voor het oordeel dat sprake is van samenhang. In de werkinstructie is immers zonder voorbehoud bepaald dat de samenhangregeling niet van toepassing is als sprake is van verschillende strafbare feiten op afzonderlijke dagvaardingen.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de raad niet overeenkomstig zijn werkinstructie, zoals deze ten tijde van belang luidde, heeft gehandeld door de zaken als samenhangende zaken aan te merken.

4.5. Het betoog faalt.

Conclusie

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. bepaalt dat van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een griffierecht van € 503,00 (zegge: vijfhonderddrie euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.

w.g. Polak w.g. Van Dokkum
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2017

480-809.