Uitspraak 201102745/1/H2


Volledige tekst

201102745/1/H2.
Datum uitspraak: 14 september 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], kantoorhoudend te Utrecht,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 januari 2011 in zaak nr. 10/360 in het geding tussen:

[appellant]

en

de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (thans: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 september 2009 heeft de raad geen vergoeding toegekend op basis van de met toevoeging […] door [appellant] verleende rechtsbijstand. Bij besluit van dezelfde datum heeft de raad aan [appellant] voor de door hem verleende rechtsbijstand op basis van de toevoeging […] in samenhang met de toevoeging […] vergoeding verleend.

Bij besluit van 11 december 2009 heeft de raad het door [appellant] tegen die besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 1 april 2011.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

Nadat partijen bij brieven van 26 mei 2011 en 25 mei 2011 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 37, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) verstrekt de raad aan een rechtsbijstandverlener een subsidie, genoemd vergoeding, voor de door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand.

Ingevolge artikel 11, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand (hierna: Bvr 2000) worden als samenhangende procedures beschouwd zaken die gevoegd, gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend ter zitting als bedoeld in het eerste lid van artikel 7, zijn behandeld, en waarvoor één rechtsbijstandverlener is toegevoegd of meer dan één rechtsbijstandverlener mits zij deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en voor zover de zaken naar hun aard verknocht zijn.

Ingevolge het derde lid wordt in samenhangende procedures, waarbij één rechtzoekende meer dan één procedure voert, in afwijking van het eerste lid van artikel 5, aan de procedures gezamenlijk het aantal punten toegekend dat wordt verkregen door het aantal punten dat in de bijlage is bepaald voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak met het hoogste aantal punten te verhogen met 50% voor elke procedure, met uitzondering van de eerste.

2.2. Aan [appellant] zijn ten behoeve van dezelfde rechtszoekende twee toevoegingen verleend die verband houden met de uitkering aan die rechtszoekende op grond van de Wet werk en bijstand (hierna: de Wwb). De toevoeging met nr. […] is verleend voor een beroepsprocedure over de verlaging van de uitkering voor de duur van een maand met 80%. De toevoeging met nr. […] is verleend voor een beroepsprocedure ter zake van de weigering langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Wwb toe te kennen.

De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat met de twee toevoegingen samenhangende procedures als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het Bvr 2000 zijn gevoerd, zodat de vergoeding daarvoor met toepassing van het derde lid kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd.

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank door te overwegen dat zijn cliënt in beide procedures hetzelfde doel voor ogen stond, te weten het ongestoord genot van zijn recht op bijstand, een te ruime interpretatie heeft gegeven aan het begrip "verknocht" als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het Bvr 2000.

2.4. Dit betoog faalt. Bij de totstandkoming van artikel 11 van het Bvr (nota van toelichting, blz. 26-28; Stb. 1999, 580) is ervan uitgegaan dat indien de rechter zaken van een rechtsbijstandverlener voegt, gelijktijdig of (nagenoeg) aansluitend ter zitting behandelt, aannemelijk is dat er tussen die zaken een zekere samenhang bestaat. Met het vereiste dat zaken verknocht moeten zijn had de regelgever voor ogen dat er een inhoudelijke samenhang is tussen de zaken in die zin dat ze betrekking hebben op dezelfde problematiek.

In dit geval zijn beide zaken gelijktijdig op een zitting van de rechtbank Utrecht behandeld en komt uit de uitspraak van die rechtbank op de beide beroepen naar voren komt dat de zaken betrekking hadden op de hoogte van de bijstandsuitkering van de cliënt in verband met het verwijt aan die cliënt dat hij door eigen toedoen zijn vrijwilligerswerk was kwijtgeraakt. Gelet hierop is de rechtbank terecht tot de slotsom gekomen dat de aan [appellant] verleende toevoegingen betrekking hebben op samenhangende procedures in de zin van artikel 11 van het Bvr.

Het betoog van [appellant] dat de gelijktijdige behandeling van de zaken ter zitting van de rechtbank Utrecht arbitrair was, slaagt niet, nu, zoals hiervoor is overwogen, tussen beide zaken ook inhoudelijk een nauwe samenhang bestond. Daaruit volgt tevens dat, anders dan [appellant] heeft aangevoerd, de omstandigheid dat in beide procedures verschillende wettelijke voorschriften van toepassing waren niet maakt dat die procedures wat betreft de aan de orde zijnde problematiek wezenlijk van elkaar verschilden.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.

w.g. Vlasblom w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2011

47.