Uitspraak 201509250/1/A2


Volledige tekst

201509250/1/A2.
Datum uitspraak: 17 augustus 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 december 2015 in zaak nr. 15/3000 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 19 augustus 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2011 herzien naar nihil.

Bij besluit van 24 april 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met zaak nr. 201508911/1/A2, ter zitting behandeld op 11 juli 2016, waar [appellante], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, aldaar werkzaam, zijn verschenen.

Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst.

Overwegingen

Voorgeschiedenis

1. [appellante] maakte van januari tot en met juli 2011 voor haar twee kinderen gebruik van gastouderopvang, naar gesteld via [gastouderbureau 1]. Daarvoor heeft zij kinderopvangtoeslag aangevraagd en vervolgens die toeslag in de vorm van voorschotten ontvangen. Na controle is het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] bij besluit van 19 augustus 2014 herzien naar nihil.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 24 april 2015, waarbij het besluit van 19 augustus 2014 is gehandhaafd, ten grondslag gelegd dat [gastouderbureau 1] na 31 oktober 2010 niet meer geregistreerd is in het Landelijk Register Kinderopvang Peuterspeelzalen en [appellante] geen overeenkomst heeft overgelegd met [gastouderbureau 2], waarvan zij volgens het wijzigingsformulier van 28 januari 2011 per 1 januari 2011 gebruik zou maken. Voorts heeft [appellante] niet aangetoond alle kosten van gastouderopvang te hebben betaald, aldus de dienst.

De rechtbank

2. De rechtbank heeft overwogen dat [appellante] geen overeenkomst met [gastouderbureau 1] heeft overgelegd. Zij heeft evenmin een jaaropgave of maandfacturen overgelegd waaruit de kosten van gastouderopvang blijken. De door [appellante] overgelegde bankafschriften kunnen niet als bewijs van betaling van de kosten van gastouderopvang dienen, omdat de betalingen geen omschrijving bevatten, waardoor niet kan worden nagegaan waarvoor de betalingen zijn gedaan, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

3. In hoger beroep is in geschil of [appellante] voor de periode van januari tot en met juli 2011 recht heeft op kinderopvangtoeslag.

[appellante] betoogt dat voor de bepaling van de hoogte van de totale kosten van gastouderopvang over 2011 de documenten over 2010 kunnen worden gebruikt omdat de opvang via [gastouderbureau 1] gewoon doorliep en de kosten niet veel waren veranderd. Tot en met mei 2011 heeft zij geld voor de gastouder overgemaakt aan [gastouderbureau 1] en daarna heeft zij de gastouder zelf betaald, aldus [appellante].

3.1. Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wkkp) heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het betreft gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.

Ingevolge artikel 1.7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:

a. de draagkracht, en

b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:

1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,

2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en

3º. de soort kinderopvang.

Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.

3.2. De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 24 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5679), vooropgesteld dat uit artikel 18 van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp volgt dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte daarvan is. Hieruit volgt dat het aan [appellante], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, is om documenten over te leggen waaruit de hoogte van de gemaakte kosten van kinderopvang kan worden afgeleid.

[appellante] heeft over 2011 in het geheel geen documenten, zoals een jaaropgave of facturen, overgelegd waaruit de hoogte van de totale kosten van gastouderopvang blijkt. Daargelaten dat [appellante] in deze procedure geen documenten over de gastouderopvang voor het jaar 2010 heeft overgelegd, zijn documenten over 2010 niet toereikend om de hoogte van de kosten van gastouderopvang over 2011 te bepalen, reeds omdat deze stukken zien op een ander berekeningsjaar.

Nu, gelet op het voorgaande, niet kan worden vastgesteld wat de hoogte is van het totaalbedrag aan kosten van gastouderopvang over 2011, heeft [appellante] evenmin kunnen aantonen dat zij dit bedrag heeft voldaan. Reeds hierom heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] geen recht heeft op kinderopvangtoeslag over 2011. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.

3.3. Het betoog faalt.

4. Gelet hierop behoeft hetgeen is aangevoerd over de registratie van [gastouderbureau 1] geen bespreking.

Conclusie

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.

w.g. Van Altena w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2016

18-809.