Uitspraak 201504332/1/A4


Volledige tekst

201504332/1/A4.
Datum uitspraak: 11 november 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Rotterdam,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2015 heeft het college zijn beslissing om op 30 december 2014 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten een bedrag van € 115,00 voor rekening van [appellant] komen.

Bij besluit van 20 april 2015 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2015, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. S. El Fizazi, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.

Ingevolge artikel 10, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot.

Ingevolge artikel 6, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2009 is het niet toegestaan afvalstoffen, grof huishoudelijk afval of grof tuinafval te plaatsen naast de inzamelvoorziening.

2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 30 december 2014 naast dan wel in de directe omgeving van een ondergrondse afvalcontainer (hierna: de ORAC) in de Jagthuisstraat ter hoogte van nummer 30, is aangetroffen. Omdat in de huisvuilzak een brief met de naam- en adresgegevens van [appellant] is aangetroffen, stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van hem afkomstig is, dat hij deze in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening, gelezen in verbinding met artikel 6, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit ter inzameling heeft aangeboden en dat de kosten van de spoedeisende bestuursdwang op hem als overtreder kunnen worden verhaald.

3. [appellant] betoogt dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt omdat niet hij, maar zijn huisgenoot de huisvuilzak niet op de juiste wijze ter inzameling heeft aangeboden. [appellant] stelt dat hij en zijn huisgenoot gezamenlijk gebruikmaken van de keuken en de afvalbak in de keuken, en dat zij de huisvuilzak uit deze afvalbak om de beurt weggooien. Ter onderbouwing van het standpunt dat de huisvuilzak die op 30 december 2014 naast dan wel in de directe omgeving van de betreffende ORAC is aangetroffen is aangeboden door zijn huisgenoot, heeft [appellant] een schriftelijke verklaring van zijn huisgenoot overgelegd, waarin de huisgenoot stelt dat hij degene is die de huisvuilzak heeft aangeboden.

3.1. In de regel zal mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 oktober 2008 in zaak nr. 200707345/1) is de overtreder in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk begaat, doch aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve als overtreder worden aangemerkt.

3.2. Vaststaat dat de op 30 december 2014 aangetroffen huisvuilzak in strijd met de Afvalstoffenverordening en het Uitvoeringsbesluit op onjuiste wijze ter inzameling is aangeboden. Nu in de zak een poststuk is aangetroffen met daarop de naam- en adresgegevens van [appellant], is de zak tot hem herleidbaar. Het college heeft de stelling van [appellant] dat niet hij maar zijn huisgenoot de huisvuilzak onjuist ter inzameling heeft aangeboden niet betwist. De Afdeling acht dan ook aannemelijk dat de huisgenoot de huisvuilzak onjuist ter inzameling heeft aangeboden. Dit heeft echter niet tot gevolg dat [appellant] voor het onjuist ter inzameling aanbieden van de huisvuilzak door zijn huisgenoot niet verantwoordelijk kan worden gehouden. Nu hij met zijn huisgenoot de afspraak heeft gemaakt om het huishoudelijk afval om de beurt weg te gooien, kan het verkeerd ter inzameling aanbieden van de huisvuilzak aan [appellant] worden toegerekend. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2013 in zaak nr. 201301344/1/A4. Hoewel de Afdeling het ongenoegen van [appellant] over het gedrag van zijn huisgenoot en de gevolgen hiervan voor hemzelf begrijpt, neemt dit niet weg dat het college [appellant] terecht als overtreder heeft aangemerkt.

Het betoog faalt.

4. Het beroep is ongegrond.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2015

457-684.