Uitspraak 201311618/1/R4


Volledige tekst

201311618/1/R4.
Datum uitspraak: 29 juli 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:

1. de vereniging Historische Vereniging die Goude, gevestigd te Gouda (hierna: vereniging die Goude),
2. [appellant sub 2], wonend te Gouda,
3. de vereniging Vereniging Omwonenden Schielands Hoge Zeedijk, gevestigd te Gouda (hierna: vereniging Omwonenden),
4. [appellant sub 4], wonend te Gouda,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Gouda,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Schielands Hoge Zeedijk" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben vereniging die Goude, [appellant sub 2], vereniging Omwonenden en [appellant sub 4] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 4], vereniging Omwonenden, [appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De stichting Stichting Binnenhavenmuseum Turfsingel (hierna: de stichting) heeft daartoe in de gelegenheid gesteld een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
Vereniging die Goude, vereniging Omwonenden, [appellant sub 4] en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2015, waar [appellant sub 4], vereniging die Goude, vertegenwoordigd door [twee gemachtigden], vereniging Omwonenden, vertegenwoordigd door [drie gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door mr. B.T. Goerdat, drs. B. Grisnich, ing. H. van den Heuvel, ing. J.M.B. Boere, M.J.H. Kijzers en R. Bruinsma, allen werkzaam onder verantwoordelijkheid van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting Croda Nederland B.V., vertegenwoordigd door R. de Oude, en Compaxo Fijne Vleeswaren B.V., vertegenwoordigd door C. Knegjens als partij gehoord.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Ontvankelijkheid

2. De raad betoogt dat het beroep van [appellant sub 4] niet-ontvankelijk is, omdat het niet steunt op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

2.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

[appellant sub 4] heeft geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

2.2. De Afdeling overweegt dat geen rechtvaardiging is gelegen in de door [appellant sub 4] gestelde omstandigheid dat hij door ernstige gezondheidsklachten niet in staat was een zienswijze naar voren te brengen. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 20 januari 2010 in zaak nr. 200904170/1/H1) dat het in beginsel tot de eigen verantwoordelijkheid van een belanghebbende behoort om in geval van ziekte zorg te dragen voor de behartiging van zijn belangen, bijvoorbeeld door het inschakelen van een derde of een familielid. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant sub 4] niet aannemelijk gemaakt dat in de periode van terinzagelegging van het ontwerpplan geen mogelijkheid bestond om iemand in te schakelen ter behartiging van zijn belangen, waaronder het kennisnemen van publicaties van gemeentewege en het naar voren brengen van zienswijzen over ontwerpbesluiten, teneinde de mogelijkheid open te houden tegen definitieve besluiten beroep bij de rechter te kunnen instellen.

Over het betoog van [appellant sub 4] dat het ontwerpplan ten onrechte in een vakantieperiode ter inzage heeft gelegen, overweegt de Afdeling dat noch de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) noch de Awb zich tegen die handelwijze verzet en dat het geen aanleiding vormt om het niet naar voren brengen van een zienswijze verschoonbaar te achten.

Dat [appellant sub 4] de inhoud van de door vereniging Omwonenden naar voren gebrachte zienswijze ondersteunt, betekent voorts niet dat deze zienswijze geacht kan worden mede door hem naar voren te zijn gebracht. Uit deze zienswijze blijkt ook niet dat deze mede namens [appellant sub 4] naar voren is gebracht.

De door [appellant sub 4] en anderen aan het gemeentebestuur aangeboden petitie dateert van na het nemen van het bestreden besluit, zodat deze petitie niet als zienswijze over het ontwerpplan kan worden beschouwd.

De door [appellant sub 4] gestelde eigen betrokkenheid bij ontwikkelingen in de buurt en de door hem gestelde wenselijkheid dat de in de wijk levende opvattingen over het bestreden besluit in de procedure worden betrokken, betreffen evenmin omstandigheden op grond waarvan het niet naar voren brengen van een zienswijze verschoonbaar kan worden geoordeeld. Ook het bijwonen van raadsvergaderingen over het bestreden besluit en het inspreken op raadsvergaderingen over andere ruimtelijke besluiten kunnen niet worden aangemerkt als zienswijze over het ontwerpplan of een rechtvaardiging vormen voor het niet naar voren brengen van een zienswijze.

De gestelde omstandigheid dat de raad voorafgaand aan de besluitvormende vergadering is uitgenodigd door Croda betreft een na de termijn van terinzagelegging van het ontwerpplan opgekomen omstandigheid. Deze omstandigheid kan dan ook evenmin een rechtvaardiging vormen voor het niet naar voren brengen van een zienswijze over het ontwerpplan.

2.3. Gelet op het voorgaande kan [appellant sub 4] in beroep dan ook slechts opkomen tegen de ten opzichte van het ontwerpplan gewijzigde onderdelen, voor zover hij daardoor in een nadeliger positie is gekomen ten opzichte van het ontwerpplan. Ter zitting is komen vast te staan dat de maximum bouwhoogte ter plaatse van de bestemming "Bedrijventerrein-1" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 3" ten opzichte van het ontwerpplan is verhoogd van 7 meter tot 35 meter. [appellant sub 4] kan als gevolg van deze wijziging in een nadeliger positie zijn komen te verkeren, terwijl [appellant sub 4] in zoverre redelijkerwijs niet kan worden verweten geen zienswijze naar voren te hebben gebracht over het ontwerpplan.

2.4. Het beroep van [appellant sub 4] is niet-ontvankelijk, behalve voor zover dat beroep is gericht tegen de maximum bouwhoogte ter plaatse van de bestemming "Bedrijventerrein-1" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 3".

3. De raad betoogt dat vereniging Omwonenden niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, aangezien een aantal leden van de vereniging op te grote afstand van het plangebied woont.

3.1. Vereniging Omwonenden komt blijkens haar doelstelling op voor de belangen van de natuurlijke personen die woonachtig zijn in de omgeving van Schielands Hoge Zeedijk en/of van industrieterrein Hollandsche IJssel. Aannemelijk is dat verschillende bewoners van dit gebied die lid zijn van vereniging Omwonenden gevolgen van binnen het plangebied toegelaten gebruik en bebouwing kunnen ondervinden. Vereniging Omwonenden brengt door het optreden in rechte aldus een bundeling van rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken individuele belangen tot stand waarmee effectieve rechtsbescherming gediend kan zijn, in vergelijking met het afzonderlijke optreden van individuele natuurlijke personen die door dat besluit rechtstreeks in hun belangen worden getroffen. In de door vereniging Omwonenden tot stand gebrachte bundeling van deze individuele belangen, kunnen de in artikel 1:2, derde lid, van de Awb genoemde feitelijke werkzaamheden besloten worden geacht. Anders dan de raad veronderstelt, is niet vereist dat alle leden van vereniging Omwonenden als belanghebbenden bij het bestreden besluit zijn aan te merken om haar in haar beroep te kunnen ontvangen. Gelet op het vorenstaande dient vereniging Omwonenden als belanghebbende bij het bestreden besluit te worden aangemerkt. Het betoog faalt.

Intrekking

4. Ter zitting heeft vereniging Omwonenden haar beroepsgrond die betrekking heeft op de molenbiotoop ingetrokken.

Toetsingskader en planbeschrijving

5. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

6. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het binnendijks terrein van het oleochemisch bedrijf Croda, het buitendijks gebied tussen de Schielands Hoge Zeedijk en de Hollandsche IJssel en een klein deel van het beschermd stadsgezicht rondom de Mallegatsluis.

Het beroep van [appellant sub 2]

7. [appellant sub 2] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk", ter plaatse van Schielands Hoge Zeedijk 1 te Gouda, voor zover het daarbinnen toegekende bouwvlak is vergroot ten opzichte van het bouwvlak in het voorheen geldende plan en daardoor uitbreiding van het zogenoemde Schipperswachtlokaal en het daarbij behorende terras planologisch mogelijk worden gemaakt.

Procedurele aspecten

8. [appellant sub 2] betoogt dat het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden bij de voorbereiding van het besluit tot vaststelling van het plan. Daartoe voert hij aan dat het gemeentebestuur zijn bevoegdheid om op een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) te beslissen heeft misbruikt om [appellant sub 2] interne en externe correspondentie over de uitbreiding van het Schipperswachtlokaal te onthouden. Voorts voert hij aan dat hij verkeerd is geïnformeerd over de datum van de voorbereidende raadsvergadering en dat hij hiervoor ten onrechte niet is uitgenodigd. Daarnaast zijn video-opnamen van de raadsvergadering gemaakt die zonder zijn toestemming aan de stichting Stichting Binnenhavenmuseum Turfsingel (hierna: de stichting), eigenaar van het Schipperswachtlokaal, zijn verstrekt. Verder betoogt [appellant sub 2] dat hij niet is geïnformeerd over de inhoud van door de stichting aan het gemeentebestuur verstuurde brieven van 30 september 2013 en 3 oktober 2013.

8.1. De Afdeling overweegt dat de Wob een eigen procedure kent. Gelet hierop staat de aanvankelijke weigering van het verzoek van [appellant sub 2] om openbaarmaking van de bij een brief van de stichting aan het gemeentebestuur van 4 januari 2013 gevoegde bijlagen en overige stukken over de uitbreiding van het Schipperswachtlokaal in deze procedure niet ter beoordeling. Het betoog dat het gemeentebestuur misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid door het Wob-verzoek af te wijzen, kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.

8.2. Het bieden van inspraak maakt geen deel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. De bezwaren ten aanzien van de verstrekte informatie over de datum van de raadsvergaderingen en het achterwege blijven van een uitnodiging daarvoor slagen reeds daarom niet. Bovendien is, naar de raad heeft gesteld en [appellant sub 2] niet heeft weersproken, in overeenstemming met het Reglement van orde van de raad van de gemeente Gouda kennis gegeven van plaats en datum van de openbare raadsvergaderingen van 30 september 2013 en 16 oktober 2013, waarin het plan is besproken onderscheidenlijk over de vaststelling van het bestemmingsplan is beslist. In het voormelde reglement, noch in enig ander wettelijk voorschrift is een regeling opgenomen die erin voorziet dat belanghebbenden persoonlijk moeten worden uitgenodigd voor een raadsvergadering waarin een besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan aan de orde is.

Het aangevoerde geeft verder geen aanleiding eraan te twijfelen dat de brieven van de stichting aan het gemeentebestuur van 30 september 2013 en 3 oktober 2013 overeenkomstig het voormelde reglement voorafgaand aan de raadsvergadering van 16 oktober 2013 ter inzage hebben gelegen. Noch in de Awb noch in enig ander wettelijk voorschrift is bepaald dat dergelijke vergaderstukken voorafgaand aan de raadsvergadering tevens onder belanghebbenden moeten worden verspreid. Het betoog faalt.

8.3. Ten slotte valt niet in te zien dat de verspreiding van gemaakte video-opnamen van een openbare raadsvergadering de rechtmatigheid van het bestreden besluit zou kunnen aantasten. Het betoog faalt.

9. [appellant sub 2] betoogt dat het besluit tot vaststelling van het plan in strijd met artikel 3.8, derde lid, van de Wro te laat is bekendgemaakt en dat daarvan ten onrechte aan hem geen mededeling is gedaan, als bedoeld in artikel 3:43, eerste lid, van de Awb.

9.1. Het betoog heeft in zoverre betrekking op mogelijke onregelmatigheden van na de datum van het bestreden besluit, zodat deze reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kunnen aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheden kunnen dan ook geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.

Inhoudelijke bezwaren

10. [appellant sub 2] voert aan dat vergroting van het bouwvlak voor het Schipperswachtlokaal in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daartoe voert [appellant sub 2] allereerst aan dat de vergroting van het bouwvlak leidt tot een aantasting van de monumentale waarde van het Schipperswachtlokaal, mede bezien in relatie met het beschermd stadsgezicht waarbinnen het Schipperswachtlokaal ligt. Volgens [appellant sub 2] worden door de voorziene uitbreiding de symmetrie van het Schipperswachtlokaal en het aanzien van het ensemble van park, Schipperswachtlokaal, sluis en sluisgebouw onherstelbaar verstoord.

10.1. De raad stelt dat overleg is gevoerd met de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (hierna: ARK) over de voorgenomen uitbreiding van het Schipperswachtlokaal en dat de ARK tijdens haar betrokkenheid bij de totstandkoming van het plan geen overwegende bezwaren heeft gemaakt over de voorziene uitbreiding.

10.2. Aan het perceel Schielands Hoge Zeedijk 1 zijn naast de bestemming "Maatschappelijk" onder andere de dubbelbestemming "Waarde-cultuurhistorie" en de aanduiding "specifieke vorm van waarde - beschermd stadsgezicht" toegekend. In artikel 13 van de planregels zijn bouwregels opgenomen waarin de bescherming van het beschermd stadsgezicht is uitgewerkt.

Ingevolge artikel 13, lid 13.2, van de planregels gelden voor het bouwen, in afwijking van de bouwregels bij de andere daar voorkomende bestemmingen de volgende bouwregels:

a. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan de bestaande goothoogte;

b. de hoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan de bestaande hoogte;

c. de bestaande dakhelling van de kap mag niet meer en niet minder bedragen dan de bestaande dakhelling.

Ingevolge artikel 13, lid 13.3, kunnen burgemeester en wethouders, na advies te hebben ingewonnen bij de ARK, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 ten behoeve van een andere hoogte of kapvorm. De afwijking mag ten hoogste 20% van de bestaande maatvoering bedragen. Alvorens de betreffende omgevingsvergunning wordt verleend in het gebied dat is aangeduid met 'specifieke vorm van waarde - beschermd stadsgezicht' toetsen burgemeester en wethouders aan de toelichting, behorende bij de Beschikking tot aanwijzing van een beschermd stadsgezicht, nr. MMA/MO 196.974.1, ter voorkoming van onevenredige aantasting van de in die toelichting aangegeven kwaliteiten van de omgeving.

10.3. In paragraaf 4.10 van de plantoelichting is ingegaan op de cultuurhistorische waarden in het plangebied. Daaruit volgt dat het pand aan de Schielands Hoge Zeedijk 1 te Gouda is aangewezen als gemeentelijk monument. Dit wordt niet betwist. Evenmin wordt betwist dat het Schipperswachtlokaal staat binnen het gebied dat is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Voorts staat in de plantoelichting dat op grond van de Verordening inzake Monumenten en Archeologie voor een wijziging van een beschermd monument een vergunning nodig is van het college van burgemeester en wethouders. Gelet hierop en op bovenvermelde planregels ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de cultuurhistorische waarde van het Schipperswachtlokaal en de omgeving in het plan onvoldoende worden beschermd.

11. [appellant sub 2] voert verder aan dat de voorziene uitbreiding van het Schipperswachtlokaal door de bouw van een serre en een vergroting van het terras zal leiden tot een toename van het aantal bezoekers en een toename van de geluidbelasting. Volgens [appellant sub 2] is ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de gevolgen van de voorziene uitbreiding voor de geluidbelasting ter plaatse van zijn woning in met name de avond- en nachtperiode. Daarnaast voert [appellant sub 2] aan in zijn privacy te worden aangetast nu de uitbreiding van het Schipperswachtlokaal is voorzien recht tegenover zijn tuin. Volgens [appellant sub 2] stelt de raad ten onrechte dat de horecabestemming ondergeschikt is aan de bestemming "Maatschappelijk". Verder zijn er volgens hem ten onrechte geen planregels opgenomen ter beperking van de overlast.

11.1. De raad acht de vergroting van het bouwvlak in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening. Volgens de raad dient aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) te worden voldaan, zoals op dit moment ook al het geval is. De raad stelt voorts dat het hier gaat om ondergeschikte horeca. Verder heeft de raad toegelicht de richtafstanden die met betrekking tot geluid zijn aanbevolen in de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uitgegeven brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: VNG-brochure) in zijn afweging te hebben betrokken. Volgens de raad wordt voldaan aan de richtafstand voor restaurants, cafetaria’s en snackbars. Voorts acht de raad de aantasting van de privacy aanvaardbaar. Daarbij wijst de raad op het openbare wandelpad dat grenst aan de voortuin van [appellant sub 2] waardoor diens privacy reeds wordt aangetast.

11.2. Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit, mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode. Voor de maximale geluidsniveaus op de gevels van woningen geldt dat deze niet meer mogen bedragen dan 70, 65 en 60 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode.

Ingevolge artikel 2.18, eerste lid en onder a, wordt bij het bepalen van de geluidsniveaus het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van een inrichting buiten beschouwing gelaten, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein.

11.3. Aan het perceel van het Schipperswachtlokaal is de bestemming "Maatschappelijk" toegekend.

Ingevolge artikel 6, lid 6.1, van de planregels zijn de op de verbeelding voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor:

a. museum, inclusief bijbehorende voorzieningen zoals kantoor, ontvangst en vergaderruimte;

b. maatschappelijke voorzieningen;

c. horecabedrijf;

met de daarbij behorende:

d. groenvoorzieningen;

e. parkeervoorzieningen

f. voorzieningen van openbaar nut.

Ingevolge artikel 1.27 van de planregels wordt in de planregels onder "horeca" verstaan:

a. een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse (maaltijdverstrekkers). De nadruk ligt op dag- en (vroege) avondfunctie (keuken open van ca. 17:00-22:00 uur). Hieronder worden in ieder geval begrepen: restaurants, bistro’s en crêperies.

b. een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide (kleine) etenswaren (spijsverstrekkers). Hieronder worden in ieder geval begrepen: snackbars, cafetaria’s, fastfoodketens, grillrooms, automatieken en snelbuffetten.

Ingevolge artikel 1.32 wordt in de planregels onder "maatschappelijke voorzieningen" verstaan: educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

11.4. Het binnen de bestemming "Maatschappelijk" toegekende bouwvlak maakt mogelijk dat het Schipperswachtlokaal aan de zijde van de sluis met 51 m2 wordt vergroot. Daarmee zou de oppervlakte van het Schipperswachtlokaal ongeveer verdubbelen. De woning van [appellant sub 2] staat tegenover de voorziene uitbreiding van het Schipperswachtlokaal. Tussen de woning en het Schipperswachtlokaal bevindt zich een sluiskolk en een wandelpad dat openbaar toegankelijk is. Niet in geschil is dat de afstand tussen de woning van [appellant sub 2] en de voorziene uitbreiding van het Schipperswachtlokaal ongeveer 19 m bedraagt.

Op grond van het plan is ter plaatse van het Schipperswachtlokaal ondergeschikte horeca, maar ook een horecabedrijf mogelijk. Voor restaurants, cafetaria’s en snackbars wordt in de VNG-brochure met betrekking tot geluid een richtafstand aanbevolen van minimaal 10 meter tot geluidgevoelige objecten, zodat aan de richtafstand uit de VNG-brochure wordt voldaan. Voorts heeft de raad gesteld, hetgeen [appellant sub 2] niet heeft weersproken, dat de exploitatie van het terras bestaand gebruik betreft waarvoor reeds een horeca- en exploitatievergunning is verleend. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van de privacy van [appellant sub 2] en een onaanvaardbare toename van de geluidbelasting ter plaatse van de woning van [appellant sub 2].

12. [appellant sub 2] betoogt dat er geen noodzaak bestaat voor de vergroting van het bouwvlak ten behoeve van de uitbreiding van het Schipperswachtlokaal. Volgens hem is een rendabele exploitatie van het Schipperswachtlokaal ook mogelijk zonder dat het Schipperswachtlokaal wordt uitgebreid. Hiertoe wijst hij op een door hem overgelegde verklaring van de vorige exploitant.

12.1. De raad stelt dat de stichting voldoende heeft aangetoond dat het voor een rendabele exploitatie en de bekostiging van het beter benutten van de functies om het Schipperswachtlokaal te gebruiken als ontvangstruimte voor publiek, als presentatieruimte voor lezingen en voor het houden van kleine exposities, noodzakelijk is om het Schipperswachtlokaal uit te breiden. Volgens de raad is de beoogde uitbreiding van 51 m2 niet dermate groot dat de conclusie gerechtvaardigd is dat het gaat om een grootschaliger horeca-exploitatie dan tot nu toe het geval is. Verder stelt de raad dat het op de verbeelding opgenomen bouwvlak voor het Schipperswachtlokaal strak aansluit op het bouwplan om het Schipperswachtlokaal uit te breiden.

12.2. De stichting heeft uiteengezet dat zij het Schipperswachtlokaal wil uitbreiden omdat zij de functie van het gebouw als ontvangstruimte voor publiek en presentatieruimte voor het geven van lezingen en het houden van kleine exposities beter wil benutten. Daarnaast is de uitbreiding van het bijbehorende café noodzakelijk voor een rendabele exploitatie van het Schipperswachtlokaal, aldus de stichting. Hiertoe heeft de stichting een schatting van kosten en baten overgelegd voor zowel de situatie zonder uitbreiding als de situatie met uitbreiding. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de noodzaak voor uitbreiding van het Schipperswachtlokaal voldoende is aangetoond. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant sub 2] weliswaar heeft betwist dat de uitbreiding uit financieel oogpunt noodzakelijk is, maar dat hij niet gemotiveerd heeft weersproken dat de uitbreiding tevens noodzakelijk is om de functies van het Schipperswachtlokaal beter te benutten. Gelet hierop en op hetgeen hiervoor onder 11.4 is overwogen heeft de raad dan ook in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het door de stichting aangetoonde belang bij uitbreiding van het Schipperswachtlokaal dan het belang van [appellant sub 2] bij behoud van de bestaande situatie.

13. Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.

De beroepen van [appellant sub 4], voor zover ontvankelijk, vereniging die Goude en vereniging Omwonenden

14. Vereniging Omwonenden en vereniging die Goude richten zich tegen de plandelen met de bestemming "Bedrijventerrein-1" en "Bedrijventerrein-2".

De bestemming "Bedrijventerrein-1" is toegekend aan de gronden in het noordwestelijke deel van het plangebied. In dit deel van het plangebied is onder meer een oleochemisch bedrijf gevestigd. Deze gronden vormen samen met gronden aan de oostzijde van de Hollandsche IJssel het geluidgezoneerd industrieterrein Hollandsche IJssel.

De bestemming "Bedrijventerrein-2" is toegekend aan de gronden in het zuidwestelijke deel van het plangebied. In dit deel van het plangebied zijn onder meer een vleesverwerkend bedrijf en een machinefabriek gevestigd.

De bestemming "Bedrijventerrein-1"

15. Met het plan wordt in algemene zin beoogd de bestaande activiteiten van het oleochemisch bedrijf Croda als zodanig te bestemmen en daarnaast uitbreidingsmogelijkheden aan dit bedrijf te bieden. Verder maakt het plan in meer algemene zin de in de bij de planregels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten genoemde bedrijvigheid mogelijkheid tot en met maximaal milieucategorie 4.1. In verband met de beoogde uitbreidingsmogelijkheden voor het oleochemisch bedrijf is een milieueffectrapport gemaakt.

Plan-MER

16. Vereniging Omwonenden betoogt dat in het door Royal HaskoningDHV opgestelde rapport "PlanMER Schielands Hoge Zeedijk" van 28 mei 2013 (hierna: het plan-MER) de beschrijving van de ‘huidige situatie’ niet actueel is omdat daarin de afname van het verkeer als gevolg van de aanleg van de N207 niet is betrokken. Daarnaast betoogt zij dat de beschreven ‘referentiesituatie’ niet representatief is, aangezien geen rekening is gehouden met het vertrek van de bedrijven Sita en Koudasfalt. Wat betreft het ‘voornemen BBT+’ betoogt vereniging Omwonenden dat dit een onhaalbare variant voor de gebruikte technieken betreft. Voorts is bij de alternatieven geen scenario betrokken waarbij geen sprake is van extra geluidhinder. Bovendien is in het plan-MER geen aandacht besteed aan de locatiekeuze van installaties binnen het plangebied. Daarnaast is voorbij gegaan aan het elders vestigen van het bedrijf. Verder betoogt vereniging Omwonenden dat sprake is van achteruitgang van het woon- en leefklimaat, waartoe zij wijst op de resultaten van de gezondheidseffectscreening (hierna: de GES-score).

16.1. De raad stelt dat de ‘huidige situatie’ de situatie betreft van juli 2012 en dat de milieugevolgen van de varianten niet zijn vergeleken met de ‘huidige situatie’ maar met de ‘referentiesituatie’. Het beëindigen van de activiteiten door Sita en Koudasfalt heeft voorts nauwelijks effect op het maatgevende aspect geluid, aldus de raad. Over het "voornemen BBT+" stelt de raad dat deze maatregelen technisch haalbaar zijn en door Croda zijn te dragen. Bij de alternatieven is uitgegaan van benutting van de geluidzone, waarbij het uitgangspunt is gehanteerd dat het plan het goed functioneren van het bedrijventerrein mogelijk maakt. Het verplaatsen van de inrichting naar een locatie buiten het plangebied is gelet op de kosten niet realistisch en daarom buiten beschouwing gelaten, aldus de raad. Verder voert de raad aan dat inrichtingsalternatieven pas worden onderzocht in een project-MER. Het plan-MER geeft een goed beeld van de effecten van zowel het voornemen als van het alternatief, aldus de raad.

16.2. Ingevolge artikel 7.7, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt het milieueffectrapport dat betrekking heeft op een plan opgesteld door het bevoegd gezag en bevat ten minste:

(…)

b. een beschrijving van de voorgenomen activiteit, alsmede van de alternatieven daarvoor, die redelijkerwijs in beschouwing dienen te worden genomen, en de motivering van de keuze voor de in beschouwing genomen alternatieven;

(…)

d. een beschrijving van de bestaande toestand van het milieu, voor zover de voorgenomen activiteit of de beschreven alternatieven daarvoor gevolgen kunnen hebben, alsmede van de te verwachten ontwikkeling van dat milieu, indien die activiteit noch de alternatieven worden ondernomen;

e. een beschrijving van de gevolgen voor het milieu, die de voorgenomen activiteit, onderscheidenlijk de beschreven alternatieven kunnen hebben, alsmede een motivering van de wijze waarop deze gevolgen zijn bepaald en beschreven;

f. een vergelijking van de ingevolge onderdeel d beschreven te verwachten ontwikkeling van het milieu met de beschreven mogelijke gevolgen voor het milieu van de voorgenomen activiteit, alsmede met de beschreven mogelijke gevolgen voor het milieu van elk der in beschouwing genomen alternatieven;

(…).

16.3. In het deskundigenbericht staat dat in de in het plan-MER beschreven ‘huidige situatie’ sprake is van overschatting van de geluidsbelasting, aangezien de aanleg van de N207 niet is betrokken en de beschreven situatie in zoverre niet in overeenstemming is met de feitelijke situatie zoals deze was ten tijde van vaststelling van het plan. De in het plan-MER genoemde varianten zijn echter afgezet tegen de beschreven ‘referentiesituatie’ waarin de aanleg van de N207 wel is betrokken. Gelet hierop ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat in het MER de bestaande toestand van het milieu onvoldoende is beschreven.

In het deskundigenbericht staat verder dat in de beschreven ‘referentiesituatie’ rekening is gehouden met de aanleg van de N207 alsmede met de geluidsaneringsmaatregelen voor het bedrijf Koudasfalt. Ten aanzien van de bedrijfsactiviteiten van Sita is opgemerkt dat ten tijde van de vaststelling van het plan nog geen duidelijkheid bestond over het al dan niet voortzetten hiervan. Wat betreft de bedrijfsactiviteiten van Koudasfalt is opgemerkt dat deze ten tijde van de vaststelling van het plan nog niet waren beëindigd. Gelet hierop ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat bij de beschrijving van de te verwachten ontwikkeling van het milieu als bedoeld in artikel 7.7, eerste lid, onder d, van de Wet milieubeheer onjuiste uitgangspunten zijn gehanteerd.

Wat betreft het ‘voornemen BBT+’ heeft de raad toegelicht dat de hiervoor benodigde maatregelen technisch haalbaar zijn. Het aangevoerde geeft gelet hierop geen aanleiding voor het oordeel dat deze variant ten onrechte in het plan-MER is onderzocht.

Gelet op de toelichting van de raad dat het uitgangspunt is gehanteerd dat het plan het goed en efficiënt functioneren van het bedrijventerrein mogelijk moet maken, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in het plan-MER redelijkerwijs tevens een alternatief had moeten worden onderzocht dat bij voorbaat leidt tot een vermindering van de geluidbelasting bij de omliggende woningen. De raad heeft voorts toegelicht dat verplaatsing van het oleochemisch bedrijf naar een andere locatie uit financieel oogpunt niet realistisch is. Vereniging Omwonenden heeft niet aannemelijk gemaakt dat verplaatsing van het oleochemisch bedrijf wel een realistisch alternatief is. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad andere alternatieven, waaronder de verplaatsing van het bedrijf, redelijkerwijs in beschouwing diende te nemen als bedoeld in artikel 7.7, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer.

In het deskundigenbericht staat dat de GES-score voor het maatgevende aspect geluid een rol heeft gespeeld bij de keuze van de variant ‘alternatief’. Over de cumulatie met de overige milieuaspecten wordt in het deskundigenbericht opgemerkt dat indien de aspecten geur, externe veiligheid en fijn stof in de GES-scores zouden zijn betrokken, deze niet zouden hebben geleid tot afwijkende inzichten. Het aangevoerde geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de GES-score niet of onvoldoende bij de vaststelling van het plan is betrokken.

16.4. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen vereniging Omwonenden heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan-MER niet ten grondslag heeft mogen leggen aan het plan.

Geluid

17. Vereniging Omwonenden betoogt dat het geluidonderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd, zodat de raad dit onderzoek niet aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen. Zij voert hiertoe onder meer aan dat in het geluidonderzoek de verkavelingsbronnen onjuist zijn geplaatst en dat onduidelijk is welke milieucategorieën in het geluidonderzoek zijn gehanteerd. Hiertoe wijst vereniging Omwonenden op de voor andere industrieterreinen gehanteerde verkavelingsbronnen. Daarnaast is een aantal in het plangebied staande gebouwen ten onrechte uit het model gehaald. Voorts voert zij aan dat de cumulatie van geluid vanwege het bedrijf Compaxo ten onrechte niet is berekend. Verder voert zij aan dat ten onrechte rekening is gehouden met de bedrijfsactiviteiten van Sita en Prevoo, aangezien beide bedrijven geen grote lawaaimaker zijn, het bedrijf van Sita is beëindigd en dat het bedrijf van Prevoo niet als zodanig is bestemd. Zij wijst verder op een bijlage bij een door haar ingediend aanvullend stuk waarin zij een aantal onzorgvuldigheden nader heeft omschreven.

Voorts betoogt zij dat de geluidbelasting ter plaatse van de rondom het bedrijventerrein gelegen woningen te hoog is, waardoor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet is gewaarborgd.

17.1. In het deskundigenbericht staat dat de geluidsbelasting vanwege het industrielawaai in beeld is gebracht door ODMH in het rapport ‘milieukundig advies MER Schielands Hoge Zeedijk’ van 16 mei 2013 en het rapport ‘Aanvulling op milieukundig advies van 16 mei 2013 Bedrijventerrein Schielands Hoge Zeedijk’ van 9 september 2013. De geluidsbelasting is daarin berekend voor alle in het plan-MER genoemde varianten. De variant ‘alternatief’ levert volgens de onderzoeken de laagste toename van het aantal woningen in de hogere geluidsbelastingklassen en is daarom door de raad als de minst slechte keuze voor het toestaan van nieuwe ontwikkelingen gekozen.

Wat betreft het gebruik van verkavelingsbronnen staat in het deskundigenbericht dat de gehanteerde kengetallen naar de mening van de deskundige niet buitensporig hoog zijn, gelet op de milieucategorieën van bedrijven die het plan mogelijk maakt (maximaal milieucategorie 4.1). Daarnaast is de verwijzing naar andere gezoneerde industrieterreinen niet relevant, aangezien specifieke omstandigheden aanleiding hebben kunnen geven om op die terreinen van andere verkavelingsbronnen uit te gaan, zoals het incorporeren van vergunde rechten van reeds aanwezige bedrijven.

Wat betreft de modellering van Sita overweegt de Afdeling dat het plan op deze gronden een afvalstoffenbedrijf mogelijk maakt, zodat daarvan terecht is uitgegaan in het akoestisch onderzoek. Bovendien staat in het deskundigenbericht dat het niet verwijderen van de Sita-bronnen, naast dat deze formeel niet hoeven te worden verwijderd, ook geen significante gevolgen heeft voor de berekende geluidsbelasting.

Wat betreft de cumulatie met het bedrijf Compaxo staat in het deskundigenbericht dat in de berekeningen van de geluidsbelasting het geluid van Compaxo op een beperkt aantal rekenpunten is meegenomen. Dit betreft in ieder geval de met name genoemde woningen in het beroepschrift. In zoverre is rekening gehouden met deze cumulatie. De deskundige acht het aannemelijk dat de drie onderzochte punten de punten zijn waarvan de geluidsbelasting vanwege Compaxo bekend is vanuit de vigerende milieuvergunning. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat op andere punten de geluidemissie van Compaxo een rol kan spelen in de gecumuleerde belasting, is volgens de deskundige niet te verwachten dat hierbij nog hogere waarden optreden dan zijn berekend, aangezien op enige afstand van Compaxo al snel het industrielawaai dan wel het wegverkeerslawaai maatgevend wordt.

Wat betreft de gestelde verdere onzorgvuldigheden staat in het deskundigenbericht dat de wijze waarop gebouwen zijn gemodelleerd en de wijze waarop is omgegaan met de diverse puntbronnen niet in alle gevallen juist is geweest, maar dat dit verder niet leidt tot significante gevolgen voor de berekende geluidsbelasting. Alles overziende is volgens de deskundige geen sprake van zodanige onzorgvuldigheden of onjuistheden in het gehanteerde model dat moet worden getwijfeld aan de berekende geluidsbelasting.

Vereniging Omwonenden heeft niet aannemelijk gemaakt dat de conclusies in het deskundigenbericht onjuist zijn. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de geluidonderzoeken zodanige gebreken of leemten in kennis bevatten, dat de raad deze niet aan zijn besluit ten grondslag heeft kunnen leggen.

17.2. Op grond van het uitgevoerde geluidonderzoek heeft de raad eveneens op 16 oktober 2015 het bestemmingsplan "Geluidszone Industrieterrein Hollandsche IJssel" vastgesteld. In dit bestemmingsplan is een geluidzone rondom het industrieterrein gelegd. In de uitspraak van heden in zaak nr. 201311782/1/R4 komt de Afdeling tot het oordeel dat de raad wat betreft het milieuaspect geluid zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen in de geluidzone is gewaarborgd. Gelet hierop heeft de raad toereikend gemotiveerd dat de tot uitgangspunt van de geluidsonderzoeken genomen bedrijfsactiviteiten wat betreft dit milieuaspect ter plaatse aanvaardbaar zijn.

17.3. Voor zover het betoog van vereniging Omwonenden betrekking heeft op de aan individuele woningen toegekende hogere geluidgrenswaarden, moet dat betoog buiten beschouwing blijven. De Afdeling heeft bij uitspraak van 16 mei 2014 in zaak nr. 201311786/2/R4 het door vereniging Omwonenden ingestelde beroep tegen het besluit van het college van burgemeester van 18 september 2013 waarbij voor 633 woningen hogere waarden zijn vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege het industrieterrein Hollandsche IJssel te Gouda, niet-ontvankelijk verklaard (zie de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2014 in zaak nr. 201311786/3/R4 op het hiertegen gedane verzet). Het besluit hogere waarden is gelet hierop onherroepelijk.

Externe veiligheid

18. Vereniging Omwonenden betoogt dat onduidelijk is welk toekomstscenario als representatief is beschouwd in het plan en in de aan het plan ten grondslag gelegde Kwantitatieve Risico Analyse (hierna: QRA). In het bijzonder wijst zij erop dat volgens de QRA het invloedgebied 1.485 meter is en dat in het plan van een invloedgebied van 172 meter wordt uitgegaan. Bovendien is niet duidelijk of dit invloedgebied overeenkomt met de huidige situatie of tot een verruiming leidt.

Voorts betoogt vereniging Omwonenden dat het parkje aan de overzijde van de Bosweg en het kantoor ter plaatse van Buurtje 2 beperkt kwetsbare objecten zijn, zodat dit parkje en dit kantoorgebouw ten onrechte binnen de PR 10-6-contour vallen.

Vereniging Omwonenden betoogt daarnaast dat de QRA onvolledig is doordat diverse faalscenario’s ontbreken, zoals een vrachtwagen die tegen de leidingstraat botst. Daarnaast zijn niet alle tanks en installaties op het terrein in de QRA geïnventariseerd en wordt niet gemotiveerd dat het bedrijf in de toekomstige situatie niet onder het BRZO zal vallen. Verder acht vereniging Omwonenden de schatting van het aantal personen per hectare in de woonwijk aan de lage kant.

Verder worden in het plan nieuwe Bevi-inrichtingen op het terrein toegestaan, zonder dat de raad daarvoor onderzoek heeft gedaan naar het aspect gevaar. Onduidelijk is of bestaande Bevi-inrichtingen hun risicovolle activiteiten mogen uitbreiden, aldus vereniging Omwonenden.

18.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, sub f, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) wordt in dit besluit en de daarop berustende bepalingen onder beperkt kwetsbaar object onder meer verstaan kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet onder onderdeel l, onder d, vallen.

Ingevolge onderdeel l, onder d, wordt in dit besluit en de daarop berustende bepalingen onder kwetsbaar object onder meer verstaan kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

18.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder n, sub 2, van de planregels zijn risicovolle activiteiten, met uitzondering van bestaande risicovolle activiteiten, uitgesloten.

Ingevolge artikel 1, lid 1.34, worden onder risicovolle activiteiten verstaan activiteiten die vallen onder het Bevi.

Ingevolge artikel 3 , lid 3.7.1, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd het plan te wijzigen met toepassing van artikel 3.9a Wet ruimtelijke ordening om in afwijking van het bepaalde in artikel 3.1 risicovolle activiteiten toe te staan, met inachtneming van de volgende bepalingen:

a. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico of - indien van toepassing - de afstand zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen juncto artikel 2 lid 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen, dient te zijn gelegen binnen de eigen perceelsgrenzen van de risicovolle inrichting, dan wel op gronden met de bestemming Verkeer, Groen en/of Water;

b. het invloedgebied van de activiteit mag niet groter zijn dan 172 meter;

c. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient een verantwoording te worden gegeven van het groepsrisico in het invloedgebied van de activiteit.

18.3. Anders dan vereniging Omwonenden betoogt, voldoet het parkje aan de overzijde van de Bosweg niet aan de in artikel 1, eerste lid, onder b, sub f, van het Bevi opgenomen definitie van beperkt kwetsbaar object, nu dit niet als recreatieterrein in de zin van deze bepaling kan worden aangemerkt.

Wat betreft het betoog dat het kantoor ter plaatse van Buurtje 2 een beperkt kwetsbaar object is, zodat dit kantoorgebouw ten onrechte binnen de PR 10-6-contour valt, overweegt de Afdeling dat blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant. Nu de normen van het Bevi en de omzetting daarvan in het kader van een goede ruimtelijke ordening wat betreft dit kantoorgebouw niet strekken tot de bescherming van de belangen van omwonenden, ziet de Afdeling aanleiding dit betoog in zoverre buiten bespreking te laten.

18.4. Nu in artikel 3, lid 3.1, onder n, onder 2, van de planregels staat dat risicovolle activiteiten, met uitzondering van bestaande risicovolle activiteiten, zijn uitgesloten en van de in artikel 3, lid 3.7.1, opgenomen afwijkingsbevoegdheid voor het toestaan van risicovolle activiteiten slechts gebruik kan worden gemaakt indien het invloedgebied van de activiteit niet groter is dan 172 meter, volgt de Afdeling vereniging Omwonenden niet in haar betoog dat onduidelijk is van welk invloedgebied in het plan is uitgegaan.

In het deskundigenbericht staat dat de QRA is uitgevoerd conform de Rekenmethodiek Bevi. De deskundige is niet gebleken dat is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten of dat voor het risico maatgevende bronnen buiten beschouwing zijn gelaten. Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat de QRA een juist beeld geeft van het optredende plaatsgebonden risico. Verder staat in het deskundigenbericht dat de deskundige geen aanleiding heeft te veronderstellen dat de personendichtheden voor de berekening van het groepsrisico - op basis van kentallen en onderzoek naar kwetsbare objecten - zijn onderschat. Het groepsrisico wordt hierdoor ook niet onderschat. Niet te verwachten is dat een bewerkelijke en tijdrovende inventarisatie op basis van de feitelijke situatie in het gehele invloedgebied tot een andere conclusie leidt met betrekking tot het groepsrisico. Vereniging Omwonenden heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze bevindingen in het deskundigenbericht onjuist zijn. Gelet hierop ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de QRA niet aan zijn besluit ten grondslag heeft kunnen leggen.

Gelet op artikel 3, lid 3.1, onder n, sub 2, in samenhang met artikel 1, lid 1.34, van de planregels mist voorts het betoog dat op gronden met de bestemming "bedrijventerrein-1" zonder meer nieuwe Bevi-inrichtingen zijn toegestaan feitelijke grondslag.

Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de QRA niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan zijn besluit. Nu bovendien de berekende risicocontour voor de bestaande activiteiten niet over de woningen van de omwonenden ligt en de bestaande risicovolle activiteiten niet mogen worden uitgebreid op grond van het plan, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad wat betreft het milieuaspect externe veiligheid zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit aspect niet in de weg staat aan de vaststelling van het plan. Het betoog faalt.

Geur

19. Vereniging Omwonenden betoogt dat het plan leidt tot een toename van de geurhinder ter plaatse van de woningen. Zij voert aan dat onduidelijk is waarom de variant ‘alternatief’ toch licht-negatief scoort. Daarnaast heeft de raad de toename van de geurhinder ten onrechte niet gemotiveerd, aldus vereniging Omwonenden.

19.1. In het deskundigenbericht staat dat het oleochemisch bedrijf Croda maatgevend is voor het milieuaspect geur. Naar de geuremissie door Croda is onderzoek gedaan, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het door Royal HaskoningDHV opgestelde rapport van september 2012 en het door RoyalHaskoningDHV opgestelde rapport van maart 2013. Uit deze rapporten komt naar voren dat in de huidige situatie de hindercontour (meer dan 1,5 OUE/m3 als 98-percentiel) niet over woningen of andere geurgevoelige bestemmingen ligt. Uit de rapporten komt verder naar voren dat in de toekomstige situatie geen sprake is van gevolgen voor de 1,5 OUE/m3 als 98-percentiel contour. De geurcontouren als 99,9-percentiel nemen in het voornemen beperkt toe, waarbij alleen de woning van de watertoren en twee naastgelegen woningen binnen de hinderdrempel komen te liggen. Het aantal woningen dat binnen de 7,5 OUE/m3 als 99,99-percentiel ligt neemt wel toe als gevolg van deze uitbreiding. Aangezien het plan geen gevolgen heeft voor de 98-percentiel contour blijft de omvang van de extra ontstane hinder beperkt tot enkele piekmomenten per jaar.

Wat betreft het betoog dat onduidelijk is waarom de variant ‘alternatief’ in het plan-MER licht-negatief scoort, overweegt de Afdeling dat in het plan-MER op pagina 41 staat dat er in het alternatief een toename is van geurbelasting, maar dat deze beperkt blijft tot de 99,99 percentielwaarden. De geurbelasting is inpasbaar in het provinciale geurbeleid, maar de hinderdrempel kan wel worden overschreden. Gelet hierop is de score op dit onderdeel licht negatief. In zoverre is onderbouwd waarom de variant ‘alternatief’ licht-negatief scoort.

Gelet op de toelichting van de raad dat de toename van de geurhinder in de toekomstige situatie beperkt is tot enkele piekmomenten per jaar, met name binnen de 7,5 OUE/m3 als 99,99-percentiel, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de aanvaardbaarheid van deze toename van de geurhinder in zoverre ontoereikend heeft gemotiveerd. Het aangevoerde geeft voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich op grond van de uitgevoerde onderzoeken niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de geurhinder in de toekomstige situatie niet in onaanvaardbare mate zal toenemen. Het betoog faalt.

VNG-brochure - algemeen

20. Vereniging Omwonenden betoogt dat het plan in strijd met de VNG-brochure is vastgesteld, aangezien de afstanden tussen het bedrijventerrein en de naastgelegen woonwijken korter zijn dan de richtafstanden uit de VNG-brochure. Hiertoe voert vereniging Omwonenden aan dat de raad het gebied ten onrechte als gemengd gebied heeft aangemerkt in de zin van de VNG-brochure. Volgens vereniging Omwonenden moet de naastgelegen wijk Korte Akkeren als een rustige woonwijk in de zin van de VNG-brochure worden aangemerkt, evenals de aan de overzijde van de Hollandsche IJssel gelegen Gouderakse dijk en Veerstalblok, en dient daarbij niet gekeken te worden naar de naastgelegen functies.

20.1. De raad stelt dat sprake is van een historisch zo gegroeide situatie, waarbij de woonwijk Korte Akkeren tot op zeer korte afstand van het bedrijventerrein is gebouwd. Deze wijk en de lintbebouwing aan de overzijde van de Hollandsche IJssel liggen gedeeltelijk in de geluidzone van het industrieterrein Hollandsche IJssel en zijn feitelijk dan ook niet te beschouwen als een rustige woonwijk in de zin van de VNG-brochure. Daarnaast wijst de raad erop dat de Afdeling in haar uitspraak van 30 oktober 2002 in zaak nr. 200001701/1 over het vorige bestemmingsplan reeds heeft overwogen dat geen sprake is van een rustige woonwijk. Verder is voor dit plan een afweging op maat gemaakt, zodat in zoverre van de in de VNG-brochure opgenomen richtafstanden kan worden afgeweken, aldus de raad.

20.2. Onder ‘rustige woonwijk’ wordt in de VNG-brochure verstaan: "een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer."

Onder ‘gemengd gebied’ wordt in de VNG-brochure verstaan: "een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend."

20.3. In paragraaf 4.7 van de plantoelichting staat dat voor het bepalen van de aan te houden afstanden tussen woningen en bedrijven de VNG-brochure is toegepast. In de plantoelichting staat voorts dat de wijk Korte Akkeren en de lintbebouwing aan de overzijde van de Hollandsche IJssel, gelet op de naastgelegen bedrijvigheid en de gedeeltelijke ligging in de bestaande geluidzone van het gezoneerd industrieterrein, als gemengd gebied in de zin van de VNG-brochure moeten worden beschouwd. De stelling van vereniging Omwonenden dat in een situatie als de onderhavige voor de typering van de omgeving alleen de functies in de woonwijk zelf bepalend zijn, vindt geen grondslag in de VNG-brochure. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een rustige woonwijk, maar van gemengd gebied als bedoeld in de VNG-brochure. Het betoog faalt.

Toegelaten algemene milieucategorieën

21. Vereniging Omwonenden betoogt dat de afstanden tussen de gronden waaraan de algemene bedrijfsaanduidingen, te weten de aanduidingen "bedrijf tot en met categorie 3.1", "bedrijf tot en met categorie 3.2" en "bedrijf tot en met categorie 4.1", zijn toegekend en de woningen korter zijn dan de richtafstanden uit de VNG-brochure, ook indien wordt uitgegaan van gemengd gebied.

21.1. In het deskundigenbericht staat dat voor de woningen aan de Bosweg en de P.C. Hooftstraat gelegen in de wijk Korte Akkeren niet wordt voldaan aan de richtafstanden voor bedrijven in de categorieën 3.1 en 4.1 die volgens de VNG-brochure gelden voor een ‘gemengd gebied’. In bijlage 3 bij het deskundigenbericht zijn daartoe kaarten opgenomen waarop de afstanden tussen de diverse milieucategorieën en de woningen zijn weergegeven. Nu de raad niet op alle relevante milieuaspecten onderzoek heeft gedaan naar de aanvaardbaarheid van bedrijven op kortere afstand van woningen dan de aanbevolen richtafstand in de VNG-brochure, betoogt vereniging Omwonenden terecht dat het plan in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb is voorbereid. Anders dan de raad veronderstelt, brengt de enkele omstandigheid dat volgens hem uit daartoe strekkende onderzoeken volgt dat in het plangebied de exploitatie van een oleochemisch bedrijf, een bedrijf in milieucategorie 5.1, aanvaardbaar is, niet mee dat reeds om die reden ook bedrijven in lagere milieucategorieën aanvaardbaar zijn. Het betoog slaagt.

Afvalstoffenbedrijf

22. Vereniging Omwonenden betoogt dat de raad ten onrechte aan een deel van de gronden de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - afvalstoffenbedrijf" heeft toegekend, aangezien het voorheen ter plaatse gevestigde afvalstoffenbedrijf Sita zijn bedrijfsactiviteiten reeds voor de vaststelling van het plan heeft beëindigd. Hiertoe voert vereniging Omwonenden aan dat een afvalstoffenbedrijf een bedrijf in milieucategorie 4.2 is, zodat de feitelijke afstand tot de omliggende woningen aanmerkelijk korter is dan de in de VNG-brochure aanbevolen richtafstand.

22.1. De raad stelt dat op het moment van vaststelling van het plan nog een milieuvergunning van kracht was op grond waarvan ter plaatse een afvalstoffenbedrijf mocht worden geëxploiteerd en dat hij hierin aanleiding heeft gezien de vergunde bedrijfsactiviteiten als zodanig te bestemmen.

22.2. Blijkens de verbeelding is aan een deel van de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein-1" de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - afvalstoffenbedrijf" toegekend.

Ingevolge artikel
3, lid 3.1, aanhef en onder f, van de planregels zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - afvalstoffenbedrijf' bestemd voor: tevens een afvalstoffeninrichting, SBI-2008 381 nr. C, als genoemd in de bijbehorende staat van bedrijfsactiviteiten

22.3. In het deskundigenbericht staat dat het voorheen op de gronden gevestigde afvalstoffenbedrijf Sita haar bedrijfsactiviteiten op 1 oktober 2013 heeft beëindigd en dat de aan Sita verleende milieuvergunning bij uitspraak van de Afdeling van 5 maart 2014 in zaak nr. 201207466/2/A4, en daarmee na de vaststelling van het plan, is vernietigd. Nu een verleende milieuvergunning een omstandigheid is die de raad in zijn afweging moet betrekken, bestaat, ondanks dat niet in geschil is dat het afvalstoffenbedrijf zijn activiteiten voor de datum van de vaststelling van het plan reeds feitelijk had beëindigd, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het bedrijf in redelijkheid niet als zodanig heeft kunnen bestemmen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het afvalstoffenbedrijf in de geluidonderzoeken is betrokken. Het betoog faalt.

Oleochemisch bedrijf

23. Vereniging Omwonenden betoogt dat het plan een oleochemisch bedrijf mogelijk maakt op te korte afstand van de omliggende woningen. Hiertoe voert zij aan dat op grond van de VNG-brochure een richtafstand van 500 meter geldt. Weliswaar heeft de raad onderzoek laten doen naar de milieueffecten van het bestaande oleochemisch bedrijf en de beoogde uitbreiding daarvan, maar nu deze onderzoeken gebrekkig zijn, heeft de raad op grond hiervan niet kunnen concluderen dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen. Verder voert zij aan dat de toegelaten activiteiten te ruim zijn omschreven.

23.1. De raad stelt dat hij onderzoek heeft gedaan naar de aanvaardbaarheid van een oleochemisch bedrijf ter plaatse en dat uit deze onderzoeken blijkt dat het bestaande oleochemisch bedrijf als zodanig kan worden bestemd en dat daarnaast kan worden voorzien in uitbreidingsmogelijkheden voor dit bedrijf.

23.2. Blijkens de verbeelding is aan een deel van de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein-1" de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - oleochemisch bedrijf" en aan een deel de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - oleochemisch bedrijf - beperkt" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn deze gronden bestemd voor:

[…]

d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - oleochemisch bedrijf': tevens een inrichting bestemd voor het splitsen van dierlijke vetten en plantaardige oliën in vetzuren en glycerine, tevens inrichting voor de bereiding van verbindingen verkregen uit deze of andere zuren, glycerine, alcoholen, amides en dergelijke, tevens inrichting voor het vervaardigen van zeep, SBI-2008 20149 nr 2, als genoemd in de bijbehorende staat van bedrijfsactiviteiten;

e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - oleochemisch bedrijf - beperkt' uitsluitend de volgende onderdelen van de op grond van artikel 3.1 sub d toegestane bedrijfsactiviteiten:

 kantoren;

 parkeerplaatsen;

 onderhoudswerkplaatsen;

 stalling materieel;

 verladingsactiviteiten, m.u.v. bulkverlading van (licht) ontvlambare vloeistoffen (K1 en K2);

 opslagen grondstoffen, hulpstoffen en producten in bulk en emballage, m.u.v. ammoniak, waterstofgas, LPG, waarbij opslag van maximaal 500 kg LPG in gasflessen voor heftrucks wel is toegestaan, opslagplaatsen gevaarlijke stoffen in emballage met een capaciteit van > 10 ton per opslagplaats.

23.3. Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van het plan-MER en de milieuaspecten geluid, externe veiligheid en geur is overwogen, geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het plan-MER of de onderzoeken naar de milieuaspecten geluid, geur en gevaar zodanige gebreken of leemten in kennis bevatten dat de raad deze niet aan zijn besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet toereikend heeft gemotiveerd of onvoldoende heeft onderzocht of een oleochemisch bedrijf ter plaatse aanvaardbaar is. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een oleochemische bedrijf ter plaatse aanvaardbaar is en dat, gelet op de beperkingen die aan het bedrijf in de planregels zijn gesteld, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen in de omliggende woonwijken.

23.4. Voor zover vereniging Omwonenden betoogt dat het begrip ‘oleochemisch bedrijf’ onvoldoende specifiek is, overweegt de Afdeling dat in artikel 3, lid 3.1, onder d, van de planregels het oleochemisch bedrijf is gedefinieerd. Gelet op deze omschrijving ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de toegelaten bedrijfsactiviteiten onvoldoende specifiek zijn omschreven.

Stikstofemissie

24. Vereniging Omwonenden wijst erop dat in het ontwerpplan werd gesproken van een aan Croda vergunde stikstofemissie met een jaarvracht van 28.444 kg NOX en dat in het vastgestelde plan wordt gesproken van een aan Croda vergunde stikstofemissie met een jaarvracht van 70 ton NOX. Dit verschil is niet gemotiveerd, aldus vereniging Omwonenden.

Voorts voert vereniging Omwonenden aan dat het plan uitbreidingsmogelijkheden bevat, zodat waarschijnlijk is dat de NOX jaarvracht navenant zal stijgen. Hiertoe wijst zij op het milieukundig advies van ODMH waarin staat dat de uitbreiding van Croda tot een verdubbeling van de stikstofemissie kan leiden bij een worst case benadering. Nu de maximale stikstofemissie vastligt, vraagt vereniging Omwonenden zich af of de geboden uitbreidingsmogelijkheden wel realiseerbaar zijn.

24.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.5.2, van de planregels geldt voor het oleochemisch bedrijf als bedoeld in lid 3.1.d en 3.1.e nog het volgende: de stikstofemissie ten gevolge van dit bedrijf mag niet meer bedragen dan 70 ton NOx/jaar.

24.2. De raad heeft toegelicht dat in het vastgestelde plan aansluiting is gezocht bij de vergunde stikstofemissie. In het deskundigenbericht staat dat in 2004 aan Croda een uitstoot van 76.000 kg NOx per jaar was vergund. In het plan is dit teruggebracht tot 70 ton NOx per jaar. In zoverre is hiermee het verschil tussen de in het ontwerpplan en het vastgestelde plan opgenomen maximale stikstofemissie inzichtelijk gemaakt.

Voorts staat in het deskundigenbericht dat de maximale NOx-emissie die het plan mogelijk maakt nog niet is ingevuld en hoger is dan de feitelijke emissie ten tijde van het vaststellen van het plan. In zoverre bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de geboden uitbreidingsmogelijkheden niet realiseerbaar zijn en de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan in zoverre niet uitvoerbaar is. Het betoog faalt.

Fijnstof

25. Vereniging Omwonenden betoogt dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de luchtverontreiniging bijzonder laag is. Hiertoe wijst zij op een artikel in het Algemeen Dagblad van 16 december 2013.

25.1. In het deskundigenbericht staat dat de toepasselijke normen voor fijnstof ruim worden onderschreden en een toename van de fijnstofconcentratie rond het plangebied niet wordt verwacht. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het aspect fijnstof niet aan de vaststelling van het plan in de weg staat.

Bouwhoogten

26. [appellant sub 4], vereniging die Goude en vereniging Omwonenden betogen dat de in het plan opgenomen bouwhoogten en bebouwingsdichtheden, zowel op zichzelf als in combinatie met elkaar, niet aanvaardbaar zijn. Het plan laat een hoge dichtheid aan hoge bebouwing toe, waardoor het silhouet van de stad, waarbinnen zich alle vanuit cultuurhistorisch oogpunt waardevolle elementen bevinden die met name vanuit de Krimpenerwaard zichtbaar zijn, op ontoelaatbare wijze wordt aangetast. Ten onrechte heeft de raad niet de bescherming van het stadsaanzicht maar de flexibiliteit voor de bedrijfsvoering van de bedrijven op het terrein tot uitgangspunt genomen. Verder gaat de raad er ten onrechte van uit dat technische en procesinstallaties steeds slank uitgevoerd worden en incidenteel worden gebouwd. Vereniging die Goude en vereniging Omwonenden wijzen er verder op dat de bebouwingsmogelijkheden een uitbreiding van 600% toelaten ten opzichte van de huidige situatie. Daarnaast komt in de omliggende wijken bebouwing met de in het plan toegelaten bouwhoogte en bebouwingsdichtheid niet voor, aldus vereniging die Goude. Verder voert vereniging Omwonenden aan dat de raad ongemotiveerd voorbij is gegaan aan de index voor visuele hinder uit de VNG-brochure.

26.1. De raad stelt dat met de nodige differentiatie in bouwhoogten en bebouwingsdichtheid een in stedenbouwkundig opzicht acceptabele situatie ontstaat waarbij zowel rekening is gehouden met de belangen van omwonenden als het belang van de industriële bedrijvigheid ter plaatse. Daarnaast wijst de raad erop dat bouwwerken die hoger dan 15 meter zijn uitsluitend mogen worden uitgevoerd als technische of procesinstallaties, waarmee wordt voorkomen dat hoge volumineuze bedrijfsgebouwen worden opgericht. Daarnaast wijst de raad erop dat er onbebouwde zones in het bestemmingsplan zijn opgenomen en dat de bouwhoogten van 25 meter tot 35 meter in het buitendijks gebied slechts op een beperkt deel van de gronden is toegestaan, waarbij een maximaal bebouwingspercentage van 50% geldt.

26.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.2, van de planregels mogen op de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein - 1" uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de in lid 3.1 genoemde omschrijving en waarbij de onderstaande bouwregels in acht dienen te worden genomen, onverminderd het bepaalde in artikel 19.2 (vrijwaringszone - molenbiotoop).

Ingevolge lid 3.2.1 mogen op deze gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de bouwvlakken;

b. bouwwerken hoger dan 15 meter mogen uitsluitend worden uitgevoerd als technische- en/of procesinstallatie;

In dit artikellid onder c en verder is verder per specifieke bouwaanduiding een maximale bouwhoogte en een maximum bebouwingspercentage opgenomen.

Ingevolge lid 3.4.1 kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1, onder h, voor de realisatie van bouwwerken tot maximaal 40 meter, mits:

a. de hogere bouwhoogte niet leidt tot onevenredige hinder, gevaar of schade voor de omgeving;

b. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet onevenredig worden aangetast.

Ingevolge artikel 1, lid 1.35 wordt verstaan onder technische- en procesinstallaties:

- technische installaties: installaties, niet zijnde procesinstallaties, maar vereist om de processen te kunnen uitvoeren, waaronder bijvoorbeeld stroomvoorziening, sproeitoren, afvalwaterzuivering;

- procesinstallaties: apparatuur voor het vervaardigen van oleochemische producten.

26.3. In het deskundigenbericht staat dat op het binnendijkse terreindeel van het bedrijf Croda kantoorgebouwen, proeffabrieken, laboratoria en de technische dienst aanwezig zijn. De hoogte van het kantoorpand bedraagt ongeveer 8 meter, de opslagtanks voor grondstoffen zijn ongeveer 25 meter hoog en de destillatietorens variëren van 28 tot 32 meter hoogte. Op het buitendijks terreindeel bevinden zich onder meer een waterzuiveringsinstallatie en een esterfabriek. De bouwhoogte van de waterzuiveringsbassins bedraagt 6,5 meter en de maximale bouwhoogte van de esterfabriek bedraagt 29 meter.

In het deskundigenbericht staat voorts dat het terrein van Compaxo nagenoeg geheel is bebouwd met bedrijfsgebouwen en dat de hoogte van de bestaande bebouwing ligt tussen de 5 en 10 meter.

26.4. De raad heeft ter zitting erkend dat hij heeft beoogd aan een deel van de gronden de aanduidingen "specifieke bouwaanduiding - 13" en "specifieke bouwaanduiding - 14" toe te kennen, maar dat deze aanduidingen ten onrechte in het elektronisch vastgestelde plan ontbreken. Het plan is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb vastgesteld. Het betoog van vereniging die Goude en vereniging Omwonenden slaagt in zoverre.

26.5. Gelet op de in artikel 1, lid 1.35, van de planregels gegeven definitie van technische- en procesinstallaties heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat dergelijke installaties naar hun aard niet volumineus, maar slank uitgevoerd en incidenteel opgericht zullen worden. De vrees van vereniging Omwonenden en vereniging die Goude dat bij gebruikmaking van de bouwmogelijkheden die het plan biedt aaneengesloten bebouwing met een hoogte van 35 meter kan ontstaan en de bouwmogelijkheden een uitbreiding van 600% ten opzichte van de huidige situatie mogelijk maken, is in zoverre dan ook ongegrond. Weliswaar kan ook de oprichting van technische en procesinstallaties met een bouwhoogte van 35 meter leiden tot een verandering van het silhouet van de stad, maar nu de raad in zijn uitleg van technische en procesinstallaties kan worden gevolgd, geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het stadsaanzicht hierdoor niet op onaanvaardbare wijze wordt aangetast. Het betoog faalt.

26.6. Voor zover vereniging Omwonenden betoogt dat ongemotiveerd voorbij is gegaan aan de index voor visuele hinder uit de VNG-brochure, wordt overwogen dat in de VNG-brochure staat dat deze index slechts een signaalfunctie heeft. Gelet op al het voorgaande heeft de raad de visuele gevolgen van de toegelaten bouwhoogten in zijn afweging betrokken. Het betoog faalt.

Nota Hoogbouw

27. [appellant sub 4], vereniging die Goude en vereniging Omwonenden betogen dat het plan in strijd met de gemeentelijke Nota Hoogbouw is vastgesteld. Vereniging die Goude voert hiertoe aan dat het plan, anders dan de raad stelt, in algemene zin en niet slechts incidenteel technische installaties tot een bouwhoogte van 44 meter en niet slechts tot 25 meter, de maximale hoogte van de aanwezige bebouwing, mogelijk maakt. Vereniging Omwonenden bestrijdt dat de huidige installaties boven de 10 meter op het fabrieksterrein van Croda het handschrift van de wijk vormen in de zin van de Nota Hoogbouw. Daarnaast wijzen vereniging die Goude en vereniging Omwonenden op de passage in de Nota Hoogbouw dat langs de A12 grotere hoogten toelaatbaar zijn dan in het zuidelijk deel van de stad.

27.1. De raad stelt dat het bestaande Croda-complex bepalend is voor de beoordeling van het handschrift van de wijk en dat de bestaande bouwhoogtes ter plaatse tot zo’n 25 meter reiken. Gebouwen van 25 meter hoogte domineren het stadssilhouet niet. Weliswaar steken de technische installaties van 35 meter wel boven de stadsbomen uit, maar deze technische installaties zijn te slank en te
incidenteel om het silhouet van de stad te domineren, aldus de raad.

27.2. In de Nota Hoogbouw, vastgesteld door de raad in april 2005, staat op pagina 45 dat zowel op het schaalniveau van de wijk als op het schaalniveau van de stad en regio hoogbouwzones zijn benoemd. Uit de bij de Nota Hoogbouw behorende kaart blijkt dat het plangebied niet in een hoogbouwzone ligt. Op pagina 45 van de Nota Hoogbouw staat voorts dat in de gebieden die niet binnen een hoogbouwzone vallen, het handschrift van de wijk bepalend is. Het handschrift van de wijk wordt bepaald door de verkaveling, straatprofielen, beplanting, bouwstijl, mate van afwisseling van de bouwvolumes, dichtheid, maat en schaal, aanwezige functies, et cetera.

27.3. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt kunnen stellen dat het terrein van Croda een eigen karakter heeft ten opzichte van de omliggende woonwijken en om die reden als wijk in de zin van Nota Hoogbouw kan worden beschouwd. De Nota Hoogbouw staat er niet aan in de weg dat nieuwe hoogbouw wordt gerealiseerd. Evenmin staat de Nota Hoogbouw eraan in de weg dat hoger wordt gebouwd dan de bouwhoogte van de ter plaatse reeds bestaande bebouwing. Aangezien sprake is van een bestaand bedrijventerrein met bestaande technische en procesinstallaties tot een hoogte van ongeveer 30 meter heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat de toegelaten bouwhoogten verenigbaar zijn met het handschrift van de wijk als bedoeld in de Nota Hoogbouw. Het aangevoerde geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met de Nota Hoogbouw is vastgesteld.

Beeldkwaliteitsplan

28. Vereniging die Goude betoogt dat de raad ten onrechte geen beeldkwaliteitsplan heeft opgesteld voor het gebied. Zij voert aan dat een dergelijk plan duidelijk kan maken wat in ruimtelijk opzicht nog aanvaardbaar is binnen het desbetreffende plangebied, binnen de directe en ruimere omgeving daarvan, en binnen het silhouet van de stad vanuit verschillende perspectieven.

28.1. De raad stelt dat een beeldkwaliteitsplan geen toegevoegde waarde heeft voor het bestemmingsplan, aangezien de vormgeving van de bebouwing grotendeels gebonden is aan de techniek van het productieproces. Daarnaast verwijst de Welstandsnota voor het industrieterrein reeds naar het beeldkwaliteitsplan Hollandsche IJssel, aldus de raad.

28.2. Het behoort in beginsel tot de beleidsvrijheid van de raad om een beeldkwaliteitsplan in een bestemmingsplan op te nemen. De raad heeft dragend toegelicht dat hij het niet nodig acht om naast de bouwregels in het plan tevens een beeldkwaliteitsplan in het plan op te nemen. Vereniging die Goude heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die maken dat het opnemen van een beeldkwaliteitsplan uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in dit geval wel noodzakelijk is. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een beeldkwaliteitsplan geen toegevoegde waarde heeft voor het bestemmingsplan.

Vrij zicht op de watertoren

29. Vereniging Omwonenden en vereniging die Goude betogen dat onvoldoende rekening is gehouden met de door het plangebied omsloten watertoren, een rijksmonument uit 1883. Zij wijzen op het advies van de Commissie m.e.r. waarin wordt aanbevolen nader aandacht te besteden aan het effect van de toegestane bouwhoogtes in het bestemmingsplan op de zichtlijnen en zichtassen van de watertoren. Vereniging die Goude wijst voorts op het vorige, in 1999 vastgestelde bestemmingsplan waarin nog tot uitgangspunt was genomen dat de gronden rondom de watertoren onbebouwd dienen te blijven. Vereniging Omwonenden wijst voorts op de monumentomschrijving van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed waarin de watertoren van belang wordt geacht vanwege de beeldbepalende situering op de Schielands Hoge Zeedijk. Voorts voert zij aan dat in de bestemmingsplannen die betrekking hebben op de watertoren en de wijk Korte Akkeren wel een vrije zichtlijn op de watertoren van belang werd geacht. Bij een invulling van de maximale planologische mogelijkheden kan de watertoren volledig aan het zicht worden onttrokken, aldus vereniging Omwonenden.

29.1. De raad stelt dat voor het gebied rondom de watertoren is gezocht naar een evenwicht tussen het belang van het zicht op de watertoren en het belang van ontwikkelmogelijkheden voor bedrijven. Met een maximale bouwhoogte van 10 meter voor 50% van het bebouwingsvlak tegen de achtergrond van een watertoren van 33 meter is evenwicht voldoende gevonden, aldus de raad. Vanaf de Gouderaksedijk/Veerstalblok zal de watertoren zichtbaar blijven, zij het niet in zijn geheel. De watertoren wordt echter nu al aan het zicht onttrokken door de bestaande bomenrij. Voorts is de Commissie Cultuurhistorie in het ontwikkelen van het plan gekend, aldus de raad.

29.2. Uit het plan volgt dat op de gronden ten noordoosten en zuidwesten van de watertoren, voor zover daaraan de bestemming "Bedrijventerrein - 2" en de aanduiding "bouwvlak" zijn toegekend, tot een hoogte van 10 meter gebouwd mag worden. Op de gronden ten oosten en zuiden van de watertoren, voor zover daaraan de bestemming "Bedrijventerrein - 1" en de aanduiding bouwvlak zijn toegekend, mag eveneens tot een hoogte van 10 meter gebouwd worden.

29.3. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. In de Nota beantwoording zienswijzen heeft de raad toegelicht waarom hij in dit plan een andere afweging heeft gemaakt dan in het vorige plan en uiteengezet wat het effect van de toegestane bouwhoogtes in het bestemmingsplan op de zichtlijnen en zichtassen van de watertoren is.

In het deskundigenbericht staat dat de watertoren een hoogte van ongeveer 33 meter heeft. De watertoren is vanuit de wijk Korte Akkeren zichtbaar, maar het zicht hierop wordt - vooral in de zomerperiode en naarmate de afstand tot de watertoren kleiner wordt - beperkt door de bomenrij langs de Van Baerlestraat en de Rotterdamseweg. Op basis van het plan is het mogelijk om in het verlengde van de zichtlijn vanuit de wijk Korte Akkeren bebouwing op te richten, waardoor het zicht vanuit de wijk Korte Akkeren kan worden belemmerd. Deze belemmering van het zicht betreft met name het onderste deel van de watertoren. In de huidige situatie is het zicht op de watertoren echter ook al beperkt vanwege de aanwezige hoog opgaande bomen nabij de watertoren. Over het zicht op de watertoren vanuit zuidoostelijke richting, de Hollandsche IJssel en de Krimpenerwaard staat in het deskundigenbericht dat vanaf de Gouderaksedijk/Veerstalblok en vanuit de Krimpenerwaard het zicht op de watertoren zal blijven bestaan, maar door de toegestane bebouwing wel zal worden verminderd. Overigens was langs de oever van de Hollandsche IJssel ter hoogte van de watertoren ten tijde van het bezoek ter plaatse een groenstrook aanwezig met bomen die het zicht op de watertoren belemmerde.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met het zicht op de watertoren. Het betoog faalt.

Bezonningsstudie

30. Vereniging Omwonenden betoogt dat slechts een summiere bezonningsstudie is gedaan, waarvoor niet de maximale planologische mogelijkheden tot uitgangspunt zijn genomen.

30.1. De raad stelt dat een bezonningsstudie is uitgevoerd voor de meest dichtbij gelegen woningen aan de Van Baerlestraat. De bezonningsstudie wijst uit dat de schaduw in oktober om 10:00 uur en om 15:00 uur de woningen niet bereikt, waarmee wordt voldaan aan de TNO-normen, aldus de raad.

30.2. In het deskundigenbericht staat dat de deskundige op basis van enkele berekeningen tot de conclusie komt dat bebouwing op de buitendijkse gronden alleen in de wintermaanden van enige wezenlijke invloed is op de bezonning van de woningen aan de Van Baerlestraat. Op 21 december zullen de woningen, bij een bouwhoogte van 19 meter ten opzichte van het maaiveld ter plaatse van de Van Baerlestraat, tot ongeveer 11:30 uur plaatselijke tijd schaduwhinder ondervinden. In de lente en de herfst zal er alleen in de zeer vroege ochtenduren sprake zijn van enige schaduwwerking. In de zomer zal er van schaduwwerking vrijwel geen sprake zijn. Van een aanzienlijke verslechtering van de bezonningssituatie kan hierdoor volgens de deskundige dan ook niet worden gesproken. Bij aansluitende bebouwing op de gronden waar bouwhoogten van 25 en 35 meter zijn toegestaan, zal schaduwwerking in de winter gedurende de gehele ochtend, in de lente en herfst tot ongeveer 10:00 uur en in de zomer tot ongeveer 7:30 uur kunnen worden verwacht ter plaatse van de woningen aan de Van Baerlestraat.

Voorts staat in het deskundigenbericht dat de woningen aan de Bosweg, de Vorstmanstraat en de P.C. Hooftstraat gezien hun ligging tot de bedrijfsbebouwing minder schaduwhinder zullen ondervinden dan de woningen aan de Van Baerlestraat. De woningen aan het Ranonkelplantsoen zullen niet meer schaduwhinder gaan ondervinden dan in de huidige situatie.

30.3. Gelet op de bezonningsstudie en de voormelde inhoud van het deskundigenbericht ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen onaanvaardbare schaduwhinder ter plaatse van de omliggende woningen zal optreden. Het betoog faalt.

Groene verbinding

31. Vereniging Omwonenden betoogt dat in strijd met gemeentelijk beleid onvoldoende is voorzien in een groene verbinding tussen de Schielands Hoge Zeedijk en de Hollandsche IJssel. Hiertoe wijst vereniging Omwonenden op een aantal passages uit gemeentelijke stukken.

31.1. De raad stelt dat de gronden rondom de watertoren in eigendom van Croda zijn. Om die reden is in de planregels opgenomen dat ontwikkeling van nieuwe oleochemische bedrijvigheid in het buitendijkse gebied pas mogelijk is na aanleg van een groene verbinding tussen de Schielands Hoge Zeedijk en de Hollandsche IJssel.

31.2. Blijkens de verbeelding is aan een strook grond tussen de Schielands Hoge Zeedijk en de Hollandsche IJssel met een breedte van ongeveer 10 meter de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - groen" toegekend. Daarnaast is aan een deel van de gronden rondom de watertoren met de bestemming "Bedrijventerrein - 1" tevens de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - voorwaardelijke aanleg groen" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.5.1, van de planregels is de ingebruikname van het gebied dat is aangeduid met "specifieke vorm van bedrijf - voorwaardelijke aanleg groen" voor oleochemisch bedrijf, als bedoeld in lid 3.1, onder d en e, uitsluitend toegestaan indien daaraan voorafgaand een groene verbinding als bedoeld in artikel 3.1, onder h, is gerealiseerd in het gebied dat is aangeduid met "specifieke vorm van bedrijf - groen".

31.3. Anders dan vereniging Omwonenden betoogt, volgt uit de door haar aangehaalde passages uit de door haar genoemde stukken niet dat de door de raad beoogde groene verbinding op een andere wijze moet worden uitgevoerd dan in het plan is voorzien. Reeds gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad, voor zover de door vereniging Omwonenden genoemde gemeentelijke stukken als gemeentelijk beleid moeten worden aangemerkt, het plan in strijd met gemeentelijk beleid heeft vastgesteld. Het betoog faalt.

Bedrijfswoningen

32. Vereniging Omwonenden betoogt dat in het plan 16 woningen als bedrijfswoning zijn bestemd en dat niet is aangetoond dat deze bedrijfswoningen noodzakelijk voor de bedrijfsvoering van Croda zijn. Zij wijst erop dat de woningen slechts deels door actieve werknemers worden bewoond, op grote afstand van het bedrijf liggen en dat sprake is van een volcontinue bedrijfsvoering. Deze woningen hadden dan ook als reguliere woningen beschouwd moeten worden, aldus vereniging Omwonenden.

32.1. De raad stelt dat het bestaande bedrijfswoningen betreft die als zodanig deel uitmaken van de inrichting. Vanwege hun ligging ten opzichte van het gezoneerd industrieterrein zullen deze woningen in geen geval als burgerwoningen worden bestemd, aldus de raad.

32.2. Blijkens de verbeelding zijn aan de gronden ter plaatse van de bedrijfswoningen de bestemming "Bedrijventerrein-1" en de aanduiding "bedrijfswoning" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder g, van de planregels zijn deze gronden tevens bestemd voor bedrijfswoningen.

Ingevolge artikel 1, lid 1.9, wordt onder een bedrijfswoning verstaan een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor één of meerdere personen van wie de huisvesting gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein daar noodzakelijk is.

32.3. Naar de raad heeft gesteld, hetgeen door vereniging Omwonenden niet is weersproken, maken de bedoelde bedrijfswoningen deel uit van de inrichting van Croda. Gelet hierop en op de ligging van deze woningen ten opzichte van het industrieterrein heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan deze woningen geen woonbestemming kan worden toegekend. Anders dan vereniging Omwonenden beoogt, brengt de enkele omstandigheid dat de woningen momenteel slechts deels door actieve werknemers van Croda worden bewoond niet mee dat de raad om deze reden de woningen als burgerwoningen had moeten bestemmen. Het betoog faalt.

Belangenafweging

33. Vereniging Omwonenden en vereniging die Goude betogen dat de raad vooral rekening heeft gehouden met de belangen van de bestaande industrie en te weinig met omwonenden en het stedelijk (woon)milieu. Hiertoe voert vereniging Omwonenden nader aan dat Royal HaskoningDHV als adviseur van Croda én als adviseur van het gemeentebestuur optreedt. Het bestemmingsplan en diverse onderzoeken, waaronder het plan-MER zijn opgesteld door Royal HaskoningDHV, aldus vereniging Omwonenden. Vereniging Omwonenden wijst voorts op de diverse door de Commissie m.e.r. geconstateerde tekortkomingen in het plan-MER.

33.1. Ingevolge artikel 2:4, eerste lid, van de Awb vervult het bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid.

Ingevolge artikel 3:4, eerste lid, weegt het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.

33.2. In de enkele omstandigheid dat de initiatiefnemer nauw betrokken is geweest bij de voorbereiding van het plan en een deel van de op het plan betrekking hebbende stukken door de vaste adviseur van een belanghebbende is opgesteld, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad vooringenomen was bij de voorbereiding en vaststelling van het plan. De Afdeling acht daarin evenmin grond gelegen voor het oordeel dat de raad niet een zelfstandige beoordeling heeft gemaakt van de belangen die met het plan zijn gemoeid. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat aan het plan tevens een door de Commissie m.e.r. beoordeeld plan-MER ten grondslag ligt en dat hiertoe tevens onderzoek is gedaan door ODMH.

Voor zover de vereniging en anderen betogen dat andere belangen dan de belangen van de bedrijven niet of nauwelijks in de belangenafweging zijn betrokken, overweegt de Afdeling dat deze algemene en niet nader geconcretiseerde stelling geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad ten onrechte niet de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen heeft afgewogen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat aan het plan diverse onderzoeken, waaronder het door de Commissie m.e.r. beoordeelde plan-MER, ten grondslag liggen, waarin de diverse relevante belangen zijn betrokken. Bovendien heeft de raad op basis van deze onderzoeken gekozen voor de onderzochte variant ‘alternatief’ dat van de onderzochte varianten leidt tot de minste geluidbelasting ter plaatse van de woningen van omwonenden. Het betoog faalt.

Uitvoerbaarheid

34. Vereniging Omwonenden en vereniging die Goude betogen dat het plan meer bebouwingsmogelijkheden biedt dan binnen de planperiode gerealiseerd kan worden. Voorts betwijfelt vereniging Omwonenden of het plan financieel uitvoerbaar is.

34.1. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.

De enkele omstandigheid dat een plan uit een oogpunt van flexibiliteit meer bouwmogelijkheden biedt dan daadwerkelijk zullen worden gerealiseerd, staat niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg. Evenmin heeft vereniging Omwonenden aanknopingspunten gegeven voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan financieel niet uitvoerbaar is. Het betoog faalt.

De bestemming "Bedrijventerrein-2"

Milieuzonering

35. Vereniging Omwonenden betoogt dat de afstand tussen de gronden waaraan de specifieke bedrijfsaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - machinefabriek" is toegekend en de omliggende woningen korter is dan de aanbevolen richtafstanden uit de VNG brochure. Voorts voert zij aan dat een deel van de activiteiten van de machinefabriek inmiddels is beëindigd.

Voorts betoogt vereniging Omwonenden dat de afstand tussen de gronden waaraan de specifieke bedrijfsaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - vleesverwerkend bedrijf" is toegekend en de omliggende woningen korter is dan de aanbevolen richtafstanden uit de VNG brochure. Daarnaast voorziet het plan in strijd met de VNG-brochure in een uitbreidingsmogelijkheid voor het vleesverwerkend bedrijf op te korte afstand van de omliggende woningen.

35.1. De raad stelt dat het reeds bestaande, legale en vergunde activiteiten betreft die om deze reden als zodanig zijn bestemd.

35.2. Blijkens de verbeelding is aan de gronden in het plangebied met de bestemming "Bedrijventerrein-2" gedeeltelijk de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - machinefabriek" en gedeeltelijk "specifieke vorm van bedrijf - vleesverwerkend bedrijf".

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn deze gronden bestemd voor:

[…]

c. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - vleesverwerkend bedrijf": tevens een vleesverwerkend bedrijf, SBI-2008 101 nr. 4, als genoemd in de bijbehorende staat van bedrijfsactiviteiten;

d. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - machinefabriek" tevens een machinefabriek, SBI-2008 27, 28, 33 nr. 2, als genoemd in de bijbehorende staat van bedrijfsactiviteiten;

35.3. De Afdeling stelt vast dat op grond van het voorheen voor deze gronden geldende plan "Schielands Hoge Zeedijk 1997", vastgesteld door de raad op 28 juni 1999, reeds een machinefabriek en een vleeswarenfabriek op deze gronden waren toegestaan. Het bestreden plan maakt ten opzichte van het vorige plan een uitbreiding mogelijk voor het vleesverwerkend bedrijf aan de noordoostzijde van dit bedrijf.

35.4. De Afdeling overweegt dat de VNG-brochure is bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor de toetsing van bestaande situaties. In bestaande situaties kan de brochure evenwel een indicatie geven van de mate van hinder bij bestaande conflictsituaties.

Een machinefabriek is volgens de VNG-brochure een bedrijf in milieucategorie 4.1. Een vleesverwerkend bedrijf is volgens de VNG-brochure een bedrijf in milieucategorie 3.2. Hiervoor worden in de VNG-brochure richtafstanden van 200 meter onderscheidenlijk 100 meter tot het omgevingstype rustige woonwijk aanbevolen. In paragraaf 4.7 van de plantoelichting staat dat direct tegenover dit plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein-2" de woonwijk Weidebloemkwartier ligt, die anders dan de wijken rondom de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein-1", wél als rustige woonwijk in de zin van de VNG-brochure is te typeren. De kortste afstand tussen de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - machinefabriek" en "specifieke vorm van bedrijf - vleesverwerkend bedrijf" en de woningen in het Weidebloemkwartier bedraagt ongeveer 40 meter.

35.5. In het deskundigenbericht staat dat de oppervlakte van de specifieke bedrijfsaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - machinefabriek", gelet op de totale oppervlakte van ongeveer 3.300 m2 zoals gebruikt werd door de machinefabrieken [machinefabriek A] en [machinefabriek B], in overeenstemming is met de feitelijke situatie tot 2011. In 2011 zijn de bedrijfsactiviteiten van [machinefabriek B] (1.300 m2) beëindigd naar aanleiding van een faillissement.

De Afdeling overweegt dat de raad in dit geval niet heeft kunnen volstaan met de enkele stelling dat de machinefabriek een bestaande, legale en vergunde activiteit betreft. Gelet op het deskundigenbericht was hiervan ten tijde van de vaststelling van het plan immers geen sprake meer voor zover het de voormalige bedrijfsactiviteiten van [machinefabriek B] betreft. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de activiteit machinefabriek weliswaar reeds op deze gronden was toegelaten op grond van het vorige plan, maar dat de feitelijke afstand van 40 meter tot de omliggende woningen aanmerkelijk korter is dan de in de VNG-brochure aanbevolen richtafstand van 200 meter. Het plan is in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Awb vastgesteld. Het betoog slaagt.

35.6. Het ter plaatse gevestigde vleesverwerkend bedrijf Compaxo was in het voorheen geldende plan reeds als zodanig bestemd. Weliswaar bevindt het bedrijf zich op kortere afstand van de woningen dan wordt aanbevolen in de VNG-brochure, maar vereniging Omwonenden heeft onvoldoende gesteld voor het oordeel dat het vleesverwerkend bedrijf een zodanige milieuhinder veroorzaakt dat de raad dit bedrijf niet in redelijkheid overeenkomstig de bestaande, legale en vergunde situatie als zodanig heeft kunnen bestemmen.

Wat betreft de in het plan mogelijk gemaakte uitbreiding van het vleesverwerkend bedrijf overweegt de Afdeling als volgt. Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat het plan voorziet in een uitbreidingsmogelijkheid aan de noordoostzijde van het bestaande bedrijf. De afstand tussen deze uitbreiding en de woningen in het Weidebloemkwartier is blijkens de verbeelding groter dan 100 meter. Nu in de VNG-brochure voor een vleesverwerkend bedrijf een richtafstand van 100 meter wordt aanbevolen tot een rustige woonwijk, geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid in deze uitbreidingsmogelijkheid heeft kunnen voorzien. Het betoog faalt.

Bouwhoogten

36. Vereniging Omwonenden betoogt dat de toegelaten maximum bouwhoogte ter plaatse van het vleesverwerkend bedrijf niet in overeenstemming is met de feitelijke situatie.

36.1. Ingevolge artikel 4, lid 4.2.1, aanhef en onder c, van de planregels mogen op gronden met de bestemming "Bedrijventerrein-2" uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 10 meter.

36.2. In het deskundigenbericht staat dat het terrein van het vleesverwerkend bedrijf vrijwel geheel is bebouwd en dat de hoogte van de bestaande bebouwing ligt tussen de 5 en 10 meter. Bovendien was in het voorheen voor deze gronden geldende bestemmingsplan "Schielands Hoge Zeedijk 1997", vastgesteld door de raad op 28 juni 1999, ook bebouwing met een maximale bouwhoogte van 10 meter op deze gronden toegelaten. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in redelijkheid bij de bestaande bouwhoogte kunnen aansluiten en overeenkomstig het voorheen geldende plan een maximum bouwhoogte van 10 meter ter plaatse kunnen toekennen. Het betoog faalt.

Overige aspecten

Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS)

37. Vereniging Omwonenden betoogt dat binnen het plangebied een deel van de EHS ligt en dat de effecten van zware industrie direct grenzend aan de EHS onvoldoende zijn onderzocht. In het bijzonder is niet gemotiveerd hoe lichthinder kan worden voorkomen.

37.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Verordening Ruimte van Zuid-Holland (hierna: de verordening) wijzen bestemmingsplannen voor gronden die op kaart 3 zijn aangeduid als bestaande natuur en prioritaire nieuwe natuur of als waternatuurgebied bestemmingen aan die de natuurfunctie rechtstreeks mogelijk maken en beschermen tegen significante aantastingen van de wezenlijke kenmerken en waarden. Bestaande bebouwing, erven, tuinen en wegen met een gesloten verharding kunnen overeenkomstig het huidige gebruik worden bestemd.

Blijkens kaart 3 bij de verordening is het zuidelijk deel van het plangebied, waaraan in het plan de bestemming "Natuur" is toegekend, aangewezen als bestaande natuur en prioritaire nieuwe natuur.

37.2. Ingevolge artikel 7, lid 7.1, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Natuur" bestemd voor water en groen, behorend bij het landschapstype van de zoetwatergetijdenrivier.

37.3. De raad heeft overeenkomstig artikel 5, eerste lid, van de verordening aan het deel van de gronden dat blijkens kaart 3 bij de verordening is aangeduid als bestaande natuur en prioritaire nieuwe natuur een bestemming aangewezen die de natuurfunctie rechtstreeks mogelijk maakt en beschermt tegen significante aantastingen van de wezenlijke kenmerken en waarden. Anders dan vereniging Omwonenden veronderstelt geldt artikel 5 niet voor plannen voor gronden die buiten de EHS liggen. Gelet hierop kan het betoog dat de bestemming "Bedrijventerrein -1" een onevenredige aantasting van de EHS met zich brengt niet slagen.

Oeverkwaliteit

38. Vereniging die Goude betoogt dat de raad in strijd met de in regionaal verband vastgestelde regels betreffende de oeverkwaliteit van de Hollandsche IJssel, als neergelegd in het "Voorbeeldbestemmingsplan Hollandsche IJsseloevers" van 2001 (hierna: het voorbeeldbestemmingsplan) heeft vastgesteld. Zij voert hiertoe aan dat voor de gehele rivier de overeengekomen maximaal zichtbare damwandhoogte van 2 meter in het bestemmingsplan had moeten worden opgenomen. Daarnaast wijst zij erop dat in andere bestemmingsplannen wel de bestemming "Waarde - Rivierzone" overeenkomstig het voorbeeldbestemmingsplan is opgenomen.

38.1. De raad stelt dat over de voorgenomen dijkversterking van de Schielands Hoge Zeedijk ter hoogte van het plangebied nog geen definitief besluit is genomen. In het dijkversterkingsplan zal het door vereniging die Goude gestelde landschappelijk belang worden betrokken. De landschappelijk meest optimale wijze van dijkversterking is niet per definitie gebaat bij het vaststellen van de hoogte van de damwand, aldus de raad.

38.2. Ter zitting is komen vast te staan dat het een bestendige praktijk van de raad is om de bepalingen uit het voorbeeldbestemmingsplan, waaronder de bepaling die betrekking heeft op de maximaal zichtbare damwandhoogte, over te nemen in bestemmingsplannen die mede betrekking hebben op oevers langs de Hollandsche IJssel. De Afdeling acht de door de raad gegeven motivering om op voorhand van deze bestendige praktijk af te wijken vanwege een mogelijk in de toekomst vast te stellen dijkversterkingsplan niet toereikend. Voor een dergelijk dijkversterkingsplan dient immers - naar de raad ter zitting heeft toegelicht - waarschijnlijk een nieuw bestemmingsplan te worden vastgesteld, waarin alsdan kan worden afgewogen of aanleiding bestaat van het voorbeeldbestemmingsplan af te wijken. Het plan is in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Awb vastgesteld. Het betoog slaagt.

Conclusie

39. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep van [appellant sub 4], voor zover ontvankelijk, ongegrond is. In hetgeen vereniging die Goude en vereniging Omwonenden hebben aangevoerd, ziet de Afdeling, gelet op hetgeen in 21.1, 26.4, 35.5, 38.2 is overwogen, aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het betreft de in deze overwegingen genoemde plandelen of het ontbreken van een toereikende planregeling, in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.

Bestuurlijke lus

40. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen binnen twintig weken de gebreken die kleven aan het vaststellingsbesluit te herstellen. De raad dient daartoe:

- met inachtneming van overweging 21.1 hetzij te onderzoeken en toereikend te motiveren dat de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten genoemde bedrijfsactiviteiten uit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar zijn binnen de hiervoor aanbevolen richtafstand tot woningen, hetzij een gewijzigde planregeling vast te stellen;

- met inachtneming van overweging 26.4 een gewijzigde planregeling vast te stellen;

- met inachtneming van overweging 35.5 hetzij te onderzoeken en toereikend te motiveren dat een machinefabriek, voor zover het betreft het reeds beëindigde deel van de activiteiten, ter plaatse uit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is, hetzij een gewijzigde planregeling vast te stellen;

- met inachtneming van overweging 38.2 hetzij toereikend te motiveren waarom de bepaling uit het voorbeeldbestemmingsplan die betrekking heeft op de maximaal zichtbare damwandhoogte niet is overgenomen, hetzij een gewijzigde planregeling vast te stellen;

- de Afdeling en de betrokken partijen de uitkomst mede te delen en een nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

Voorts overweegt de Afdeling dat een door de raad te nemen nieuw besluit niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb behoeft te worden voorbereid.

Proceskosten

41. Ten aanzien van [appellant sub 2] en [appellant sub 4] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Ten aanzien van vereniging Omwonenden en vereniging die Goude zal in de einduitspraak worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 4] niet-ontvankelijk, behalve voor zover het betrekking heeft op de bouwhoogte ter plaatse van de bestemming "Bedrijventerrein - 1" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 3";

II. verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 4], voor zover ontvankelijk, ongegrond;

III. draagt de raad van de gemeente Gouda naar aanleiding van de beroepen van de vereniging Historische Vereniging die Goude en de vereniging Vereniging Omwonenden Schielands Hoge Zeedijk op om binnen 20 weken na de verzending van deze uitspraak:

a. met inachtneming van overweging 40 de gebreken in het besluit van 16 oktober 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Schielands Hoge Zeedijk" te herstellen;

b. de Afdeling en de betrokken partijen de uitkomst mede te delen en het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.

w.g. Hagen w.g. Boer
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2015

745.