Uitspraak 200904170/1/H1


Volledige tekst

200904170/1/H1.
Datum uitspraak: 20 januari 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellant], wonend te [woonplaats],
2. het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 22 april 2009 in
zaak nr. 08/4430 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.

1. Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een bouwvergunning eerste fase verleend voor het veranderen van een werkplaats in een woning met een berging op het adres [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 28 april 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 april 2009, verzonden op 29 april 2009, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 april 2008 vernietigd en het bezwaar van [appellant] alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juni 2009, en [appellant] bij brief, eveneens bij de Raad van State ingekomen op 9 juni 2009, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 19 juni 2009.

Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 december 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. F. Marinus en J. Conradie, en [appellant], bijgestaan door mr. B.J. Sol, advocaat te Haarlem, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], in persoon, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij haar bezwaarschrift tijdig heeft ingediend. Zij voert aan dat het college met het overgelegde printformulier uit de verzendadministratie onvoldoende heeft aangetoond dat het besluit van 3 september 2007 ook daadwerkelijk op die datum aan vergunninghouder is toegezonden. [appellant] stelt dat het college aanleiding had moeten zien om in dit geval het besluit ook aan haar persoonlijk bekend te maken. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, nu zij door haar medische toestand niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De overschrijding van de termijn bedraagt bovendien slechts een dag.

2.1.1. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of door uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.

Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.

Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

2.1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 juni 2009 in zaak nr. 200808265/1) dient, ingeval van niet aangetekende verzending van besluiten het bestuursorgaan aannemelijk te maken dat het betrokken stuk is verzonden. Het besluit van 3 september 2007 is per gewone post verzonden. Op dit besluit is met een stempel de datum 3 september 2007 geplaatst. Het college heeft daarnaast een uitdraai overgelegd uit de geautomatiseerde verzendadministratie, waarop als geregistreerde datum van verzending ook 3 september 2007 is vermeld. Gelet hierop heeft het college aannemelijk gemaakt dat het besluit op 3 september 2007 aan vergunninghouder is verzonden.

Het besluit van 3 september 2007 betreft een op aanvraag genomen en tot de aanvrager gericht besluit, dat ingevolge artikel 3:41 van de Awb dient te worden bekendgemaakt door toezending daarvan aan de aanvrager. Het college was dan ook niet gehouden om het besluit tevens aan [appellant] persoonlijk bekend te maken.

Het besluit is op 3 september 2007 op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aangevangen op 4 september 2007 en, gelet op artikel 6:7 van de Awb, geëindigd op 15 oktober 2007. [appellant] heeft niet eerder dan bij brief van 16 oktober 2007 bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het bezwaarschrift buiten de in de Awb gestelde termijn is ingediend.

De betogen falen.

2.2. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellant] in verzuim is geweest. De rechtbank heeft terecht overwogen dat voor zover zij als gevolg van ziekte niet in staat kon worden geacht om zelf tijdig bezwaar te maken, van haar mocht worden verwacht dat zij iemand had ingeschakeld ter behartiging van haar belangen. Slechts in zeer bijzondere gevallen, waarin aannemelijk wordt gemaakt dat geen mogelijkheid was om daarvoor zorg te dragen, kan daarop in verband met het dwingende karakter van de bezwaartermijn een uitzondering worden aanvaard. Uit de door [appellant] bij de rechtbank overlegde verklaringen van haar artsen blijkt niet dat sprake was van een dergelijk bijzonder geval. Deze verklaringen sluiten niet uit dat het voor haar mogelijk was om zorg te dragen voor de tijdige indiening van een bezwaarschrift, desnoods op nader aan te voeren gronden, door tijdig iemand daarbij in te schakelen.

Het betoog faalt.

2.3. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte een proceskostenveroordeling te zijnen laste heeft uitgesproken. Dat het college zich naar achteraf is gebleken een onjuist oordeel over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding heeft gevormd, valt het college niet te verwijten.

2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 juli 2009, in zaak nr. 200807174/1) heeft een bestuursorgaan onvoldoende procesbelang bij het instellen van hoger beroep, indien het belang uitsluitend bestaat uit het ongedaan maken, dan wel het aanpassen van een door de rechtbank ten laste van dat orgaan uitgesproken proceskostenveroordeling in de kosten van beroep, bezwaar of administratief beroep of uit het ongedaan maken van een last tot betaling van griffierecht.

2.3.2. Nu het college in hoger beroep uitsluitend betoogt dat het ten onrechte in de proceskosten van [appellant] is veroordeeld, dient dit niet-ontvankelijk te worden verklaard.

2.4. Gelet op het voorgaande is het hoger beroep van [appellant] ongegrond. Het hoger beroep van het college is niet-ontvankelijk.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad niet-ontvankelijk;

II. verklaart het hoger beroep van [appellant] ongegrond;

III. bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.

w.g. Bijloos w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2010

163-640.