Uitspraak 201908362/1/A2


Volledige tekst

201908362/1/A2.
Datum uitspraak: 18 mei 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], kantoorhoudend te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 oktober 2019 in zaak nr. 19/972 in het geding tussen:

[appellant]

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.

Procesverloop

Bij drie afzonderlijke besluiten van 20 augustus 2018 heeft de raad vergoedingen voor verleende rechtsbijstand herzien vastgesteld.

Bij besluit van 9 januari 2019 heeft de raad het door [appellant] tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 oktober 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 mei 2022, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S. Wortel, advocaat te Utrecht, en het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

2.       [appellant] is advocaat en heeft op basis van drie toevoegingen met nummers 4MZ6183, 4MZ6124 en 4MZ6254 aan dezelfde cliënt in hoger beroep rechtsbijstand verleend in drie strafzaken. Deze toevoegingen hadden betrekking op drie afzonderlijke dagvaardingen voor de zitting van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 11 april 2018. In de eerste dagvaarding is de cliënt van [appellant] ten laste gelegd dat hij op 19 december 2015 in Eindhoven een politiemedewerker verbaal heeft bedreigd met de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel. In de tweede dagvaarding is de cliënt van [appellant] ten laste gelegd dat hij op 25 november 2015 een woonbegeleider van het COA heeft beledigd door haar in het gezicht te spugen en een politiecel heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt. In de derde dagvaarding is de cliënt van [appellant] ten laste gelegd dat hij op 4 december 2015 een (terras)stoel van een café in Eindhoven heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt. Het gerechtshof heeft de zaken gelijktijdig ter zitting behandeld en op 25 april 2018 gelijktijdig uitspraak gedaan in drie afzonderlijke arresten.

3.       Bij afzonderlijke besluiten van 2 mei 2018 heeft de raad de vergoedingen voor de verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.098,29 voor toevoeging 4MZ6254, € 1.022,30 voor toevoeging 4MZ6124 en € 1.022,30 voor toevoeging 4MZ6183.

4.       Na een steekproef op 31 juli 2018 heeft de raad bij de drie afzonderlijke besluiten van 20 augustus 2018 de besluiten van 2 mei 2018 gewijzigd in die zin, dat de raad de vergoedingen voor de toevoegingen 4MZ6183 en 4MZ6124 op nihil heeft vastgesteld en voor de drie zaken, als zijnde samenhangende zaken, een vergoeding op de toevoeging 4MZ6254 heeft toegekend van € 2.120,60.

5.       Aan het besluit van 9 januari 2019 heeft de raad het advies van de commissie voor bezwaar ten grondslag gelegd. In dit advies heeft de commissie overwogen dat op grond van artikel 21 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: Bvr), de zaken als samenhangende strafzaken moeten worden beschouwd. De zaken zijn gelijktijdig ter zitting behandeld en het hof heeft uitspraken gedaan op 25 april 2018. Tussen de zaken bestond procedurele en inhoudelijke samenhang. De tenlasteleggingen hadden betrekking op vergelijkbare strafbare feiten. [appellant] heeft in hoger beroep in de drie zaken hetzelfde verweer gevoerd en in elke zaak is het psychiatrisch onderzoek van 28 februari 2017 besproken. De commissie heeft daarom geconcludeerd dat in alle drie zaken sprake is van dezelfde problematiek.

6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de zaken samenhangend zijn als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van het Bvr. Hoewel de zaken tegelijkertijd zijn behandeld, is niet voldaan aan de eis dat de zaken naar hun aard verknocht zijn. De rechtbank heeft niet onderkend dat voor de uitleg van "naar hun aard verknocht" moet worden aangesloten bij "verknocht" in artikel 220 en 222 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Nu de feitelijke en juridische geschilpunten, de feitencomplexen, de gang van zaken en de verweren in de zaken onderling van elkaar verschillen, zijn deze zaken niet naar hun aard verknocht. [appellant] wijst er verder op dat hij niet in de hoger beroepsprocedures dezelfde argumenten naar voren heeft gebracht als in de procedures in eerste aanleg. Zo heeft hij in eerste aanleg bij de rechtbank in de zaak met parketnummer 03/242788-15 vrijspraak bepleit voor zijn cliënt ten aanzien van vernieling van een stoel. In hoger beroep bij het gerechtshof heeft hij een strafmaatverweer gevoerd. Ook in de procedure bij de rechtbank in eerste aanleg met parketnummer 03/237299-15 heeft hij vrijspraak bepleit, hetgeen heeft geresulteerd in vrijspraak voor een van de twee ten laste gelegde feiten. In hoger beroep bij het gerechtshof heeft hij ten aanzien van het tweede ten laste gelegde feit een strafmaatverweer gevoerd. Alleen in de derde zaak heeft hij zowel in eerste aanleg als in hoger beroep een strafmaatverweer gevoerd, aldus [appellant].

6.1.    Niet in geschil is dat de drie strafzaken gelijktijdig zijn behandeld op de zitting van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 11 april 2018. In geschil is of deze zaken naar hun aard verknocht zijn.

6.2.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de raad, voor de uitleg van het begrip "verknocht" in artikel 21, eerste lid, van het Bvr 2000, niet hoefde aan te sluiten bij dat begrip in artikel 220 Rv. Het Bvr kent voor de toepassing van de Wrb een eigen regeling voor samenhangende zaken. Voor de uitleg van "verknocht" in artikel 21, eerste lid, van het Bvr, heeft de rechtbank terecht verwezen naar de nota van toelichting (Stb. 1999, 580, blz. 34), waarin is vermeld:

"Net als in het oude besluit wordt in strafzaken ook een toeslag verleend wegens opvolging, in samenhangende strafzaken en voor bewerkelijke zaken. De regelingen zijn voor wat betreft de opzet gelijk aan die voor procedures". De rechtbank is er terecht van uitgegaan dat met "procedures" civiel- en bestuursrechtelijke procedures, geregeld in artikel 11 van het Bvr, bedoeld zijn.

Ter toelichting op artikel 11 van het Bvr 2000 (Stb. 1999, 580, blz. 26-28) is vermeld:

"Aangezien het niet eenvoudig is om aan te geven wanneer er sprake is van samenhangende procedures, wordt voor het bepalen van een norm aangehaakt bij het verloop van de procedure. Indien de rechter of andere instantie zaken van een rechtsbijstandverlener of zijn kantoorgenoot voegt, gelijktijdig of (nagenoeg) aansluitend ter zitting behandelt, mag worden aangenomen dat er een zekere samenhang is. Opdat wordt voorkomen dat niet alle zaken die toevallig door de rechtsbijstandverlener achter elkaar op dezelfde zittingsdag worden bijgewoond worden aangemerkt als samenhangende procedures wordt tevens als vereiste gesteld dat de zaken verknocht moeten zijn. Dit doet zich bij voorbeeld voor, indien meer dan één rechtzoekende gezamenlijk één vordering instellen of bij de uitspraak inzake een voorlopige voorziening in een bestuursrechtelijke zaak ook de hoofdzaak wordt afgedaan. Er moet dus sprake zijn van inhoudelijke samenhang in die zin dat de procedures betrekking hebben op dezelfde problematiek."

6.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3374), behoeven zaken niet identiek te zijn om als naar hun aard verknocht te worden aangemerkt. De regelgever had met het vereiste dat zaken verknocht moeten zijn voor ogen dat een inhoudelijke samenhang is tussen de zaken in die zin, dat ze betrekking hebben op dezelfde problematiek (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BS8837).

6.4.    In de werkinstructie is, zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1777), zonder voorbehoud bepaald dat de samenhangregeling niet van toepassing is als sprake is van verschillende strafbare feiten op afzonderlijke dagvaardingen. In dit geval is sprake van drie afzonderlijke dagvaardingen met verschillende strafbare feiten. Het standpunt van de raad, dat de procedures in de drie zaken betrekking hadden op dezelfde problematiek, geweldsmisdrijven, volgt de Afdeling niet. Los van het feit dat de categorie geweldsmisdrijven een ruime verzameling van strafbare feiten omvat, is de cliënt van [appellant] in een van de tenlasteleggingen belediging ten laste gelegd, een andere categorie strafbare feiten. Van inhoudelijke samenhang in de zin dat de procedures betrekking hebben op dezelfde problematiek, is geen sprake. Dat [appellant] in de drie strafzaken heeft gerefereerd aan het oordeel van het hof wat de bewezenverklaring betrof en heeft verzocht om toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, biedt ook geen grond voor het oordeel dat sprake is van dezelfde problematiek en dat inhoudelijke samenhang bestaat tussen de zaken. Uit het voeren van hetzelfde verweer kan niet de conclusie worden getrokken dat deze zaken op dezelfde inhoudelijke problematiek betrekking hebben. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het standpunt van de raad, dat een psychiatrisch rapport van 28 februari 2017 in alle drie zaken is besproken en de zaken daarom inhoudelijk samenhangen, volgt de Afdeling ook niet. Het rapport heeft betrekking op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en dergelijke omstandigheden komen in elke strafzaak aan de orde.

De zaken hebben geen betrekking op dezelfde problematiek en er bestaat geen inhoudelijke samenhang. De rechtbank is ten onrechte tot het oordeel gekomen dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de zaken naar hun aard verknocht zijn.

Het betoog slaagt.

7.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de raad van 9 januari 2019 gegrond verklaren. Het besluit van 9 januari 2019 dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de besluiten van 20 augustus 2018 herroepen.

8.       De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 oktober 2019 in zaak nr. 19/972;

III.      verklaart het beroep gegrond;

IV.      vernietigt het besluit van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand van 9 januari 2019;

V.       herroept de besluiten van 20 augustus 2018;

VI.      veroordeelt het bestuur van de raad voor rechtsbijstand tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.036,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.     gelast dat het bestuur van de raad voor rechtsbijstand aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 433,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.

w.g. Bijloos
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Rijsdijk
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2022

705

BIJLAGE - Wettelijk kader

Wet op de rechtsbijstand

Artikel 37

1. Het bestuur verstrekt aan een rechtsbijstandverlener een subsidie, genoemd vergoeding, voor:

a. de door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand;

[…]

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden vastgesteld met betrekking tot:

a. het bedrag van de vergoeding en de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;

b. de aanvraag van de vergoeding en de besluitvorming daarover;

c. de voorwaarden waaronder de vergoeding wordt verleend;

d. de verplichtingen van de rechtsbijstandverlener;

e. de vaststelling van de vergoeding;

f. de wijziging van de vergoeding;

g. de verlening van de voorschotten;

h. de betaling van de vergoeding;

i. de naleving.

Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000

Artikel 11

1. Als samenhangende procedures worden beschouwd zaken die gevoegd, gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend ter zitting als bedoeld in het eerste lid van artikel 7, zijn behandeld, en waarvoor één rechtsbijstandverlener is toegevoegd of meer dan één rechtsbijstandverlener mits zij deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en voor zover de zaken naar hun aard verknocht zijn.

[…]

Artikel 21

1. Als samenhangende strafzaken worden beschouwd zaken die gevoegd, gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend ter zitting als bedoeld in het eerste lid van artikel 18, zijn behandeld, en waarvoor één rechtsbijstandverlener is toegevoegd of meer dan één rechtsbijstandverlener mits zij deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en voor zover de zaken naar hun aard verknocht zijn.

[…]

Werkinstructie bij artikel 21 Bvr Samenhang in strafzaken

Algemeen

De werkwijze is gelijk aan die voor samenhangende civiel- en bestuursrechtelijke procedures (artikel 11 Bvr).

Er is sprake van samenhangende strafzaken als de rechter of de OvJ besluit tot voeging, gelijktijdige of - nagenoeg - aansluitende behandeling van zaken ter zitting of terechtzitting. Het gaat dan om zaken met een rechtzoekende die voor meerdere feiten ter zitting of terechtzitting moet verschijnen en aan wie meer dan één toevoeging is verstrekt, al dan niet ambtshalve. Daarnaast kun je ook zaken met meerdere rechtzoekenden als samenhangende strafzaken beoordelen. Denk hierbij aan het medeplegen van een bepaald delict (bijvoorbeeld geweldpleging/toebrengen van letsel door een groep of diefstal in vereniging).

Eindzitting

Bepalend voor de beoordeling van samenhang is dat de strafzaken gevoegd, gelijktijdig of - nagenoeg - aansluitend zijn behandeld op een eindzitting. Bedoeld wordt meerdere eindzittingen op dezelfde dag.

Verknochtheid van zaken

Om te vermijden dat de samenhangregeling wordt toegepast als de advocaat achter elkaar op dezelfde zittingsdag verschillende zaken bijwoont zonder dat die zaken onderling verband houden, geldt als aanvullend vereiste dat de zaken verknocht moeten zijn. Er moet dus sprake zijn van inhoudelijke samenhang in die zin dat de procedures betrekking hebben op dezelfde problematiek.

Zodra op de afzonderlijke dagvaardingen vergelijkbare feiten voorkomen (in beide dagvaardingen is bijvoorbeeld een geweldsdelict ten laste gelegd), is sprake van samenhang. Dit is ook van toepassing als op die dagvaardingen ook andere feiten voorkomen. Binnen de diverse dagvaardingen zijn overeenkomsten van belang, niet de verschillen. Zie de uitspraak van de Raad van State (21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3374).

[…]

Geen samenhang

Bij gevoegde, gelijktijdige of - nagenoeg - aansluitende behandelde strafzaken is in beginsel sprake van samenhang. Er is maar één uitzondering: de zaken op de dagvaardingen zijn niet naar hun aard verknocht. Dat wil zeggen, tussen de dagvaardingen is er geen overlap van vergelijkbare strafbare feiten.

[…]