Belastingplan 2020 deel 1.
- Kenmerk
- W06.19.0276/III
- Datum aanhangig
- 26 augustus 2019
- Datum vastgesteld
- 9 september 2019
- Datum advies
- 9 september 2019
- Datum publicatie
- 17 september 2019
- Vindplaats
- Kamerstukken II 2019/2020, 35302, nr. 4
- Financiën
- Wet
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft adviezen uitgebracht over zes wetsvoorstellen die samen het zogenoemde pakket Belastingplan 2020 vormen. De regering heeft de wetsvoorstellen op Prinsjesdag, dinsdag 17 september 2019, bij de Tweede Kamer ingediend. Daarmee zijn ook de adviezen van de Afdeling advisering openbaar geworden.
Het pakket Belastingplan 2020 bestaat uit zes wetsvoorstellen:
- Wetsvoorstel Belastingplan 2020
- Overige fiscale maatregelen 2020
- Wet bronbelasting 2021
- Wet fiscale maatregelen Klimaatakkoord
- Wet afschaffing fiscale aftrek scholingsuitgaven
- Wet implementatie richtlijn harmonisatie en vereenvoudiging handelsverkeer tussen lidstaten
1. Wetsvoorstel Belastingplan 2020
In dit wetsvoorstel zijn maatregelen opgenomen die met ingang van 1 januari 2020 budgettair effect hebben, zoals maatregelen die raken aan de koopkracht van burgers. Naast deze jaarlijkse koopkrachtmaatregelen ziet het wetsvoorstel onder meer op aanpassingen in de verhuurderheffing, op de toepassing van het verlaagde btw-tarief voor elektronische uitgaven en op het invoeren van een uitsluiting van de aftrek van bestuursrechtelijke dwangsommen.
De Afdeling advisering adviseert om de uitsluiting van de aftrek van bestuursrechtelijke dwangsommen overtuigender te onderbouwen. Als dat niet mogelijk is, kan deze maatregel beter worden geschrapt.
Het gaat hier om een nieuwe inbreuk op het uitgangspunt dat belastingheffing waardevrij is (fiscale neutraliteit). Dat wil zeggen dat het karakter van de te belasten opbrengst of de af te trekken kosten, niet relevant is. Daarom is een meer fundamentele afweging noodzakelijk. Die heeft in het verleden wél plaatsgevonden bij het uitsluiten van de aftrek van bestuurlijke en strafrechtelijke geldboeten. Een soortgelijke afweging ontbreekt echter in de toelichting.
Verder maakt de toelichting niet duidelijk wat de omvang van het probleem is en of de maatregel effectief is. De maatregel lijkt gericht op slechts één bedrijf waar het opleggen van meerdere dwangsommen niet het beoogde effect heeft gehad, namelijk het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van herhaling of voorzetting ervan. Als er maar één geval bekend is, ligt het niet in voor de hand om voor dat geval een uitzondering op het uitgangspunt van fiscale neutraliteit te maken.
Daarnaast is het maar zeer de vraag of het niet meer fiscaal aftrekbaar zijn van dwangsommen tot zodanig hogere kosten zal leiden dat de dwangsom wél effect zal hebben. Zonder antwoord op deze vraag is sprake van het vervuilen en compliceren van het fiscale stelsel om een niet-fiscaal probleem (een te geringe afschrikwekkende werking van een dwangsom) op te lossen. Het opleggen van hogere dwangsommen of andere niet-fiscale maatregelen is dan een betere keuze.
Gelet op deze argumenten is expliciete aandacht voor een evaluatie van de maatregel gerechtvaardigd, net zoals dat bij andere maatregelen in het wetsvoorstel ook het geval is.
Lees hier de volledige tekst van het advies van de Raad van State en het nader rapport van de minister.
2. Overige fiscale maatregelen 2020
In dit wetsvoorstel zijn maatregelen opgenomen voor noodzakelijk technisch onderhoud van de fiscale wetgeving. De maatregelen hebben geen of nauwelijks budgettaire gevolgen en het is wenselijk dat zij per 1 januari 2020 in werking treden. Het wetsvoorstel ziet onder meer op een keuzeregeling voor (al dan niet elektronisch) berichtenverkeer met de Belastingdienst en op het openbaar maken van vergrijpboeten die vanwege belasting- en toeslagfraude zijn opgelegd aan beroepsbeoefenaars, zoals belastingadviseurs, notarissen, accountants en advocaten.
De Afdeling advisering vindt het van groot belang dat belasting- en toeslagfraude wordt bestreden, maar plaatst toch enkele kanttekeningen bij de openbaarmaking van vergrijpboeten.
Zo is niet duidelijk wat nu precies het doel van de maatregel is. De toelichting op het voorstel gaat uit van transparantie als doel: het publiek in staat te stellen zich beter te informeren over de keuze voor een adviseur. De toelichting op het voorstel Belastingplan 2020 maakt echter duidelijk dat de maatregel ook preventie als doel heeft, door te stellen dat openbaarmaking een krachtig signaal geeft aan fiscale adviseurs die meewerken aan belastingontduiking. Het is noodzakelijk dat volstrekt helder en eenduidig wordt aangegeven wat het doel van de maatregel is. Zonder helder en eenduidig omschreven doel is immers niet te meten of het doel wordt bereikt.
Daarnaast is zonder duidelijk omschreven doel niet goed te beoordelen wat de mogelijke alternatieven zijn. Zo wordt in de toelichting aansluiting bij het tuchtrecht afgewezen omdat er geen transparantie is: tuchtrechtuitspraken van fiscale beroepsorganisaties worden namelijk in geanonimiseerde vorm gepubliceerd zodat het publiek daarmee onvoldoende wordt geïnformeerd. Deze redenering miskent echter de zuiverende werking van de tuchtrechtspraak, die juist op preventie is gericht. Alleen al het gegeven dat adviseurs vallen onder beroepsorganisaties die (tuchtrechtelijke) richtlijnen hanteren die er op neerkomen dat zij niet meewerken aan belasting- en toeslagfraude, zou voor goedwillende belastingplichtigen voldoende moeten zijn zich door dat soort beroepsbeoefenaars te laten adviseren. Bij het zoeken naar een adviseur zou een belastingplichtige daar ook expliciet naar kunnen vragen.
Ook is het reëel om te veronderstellen dat er vele jaren overheen kunnen gaan voordat de – terecht zorgvuldige – procedure voor openbaarmaking is afgerond. Gedurende die periode is van een krachtig signaal geen sprake, kan de fraude gewoon doorgaan en wordt het doel – preventie en transparantie – niet bereikt.
Tot slot is er tot eind 2017 niet of nauwelijks gebruikgemaakt van de wettelijke mogelijkheid om aan een beroepsbeoefenaar een vergrijpboete op te leggen. Dit roept de vraag op of en zo ja hoe vaak dat sindsdien wél het geval is geweest en of dat in de toekomst meer dan in het verleden het geval zal zijn. Zonder het opleggen van vergrijpboeten kan er immers ook geen sprake zijn van openbaarmaking ervan en is van transparantie of preventie geen sprake. De maatregel zou daarmee haar doel voorbijschieten.
Gelet op deze kanttekeningen is de Afdeling advisering van oordeel dat expliciete aandacht voor een evaluatie van de maatregel gerechtvaardigd is.
Lees hier de volledige tekst van het advies van de Raad van State en het nader rapport van de minister.
3. Wet bronbelasting 2021
Dit wetsvoorstel introduceert een heffing aan de bron (bronbelasting). De belasting zal van toepassing zijn bij een rente- of royaltybetaling door een in Nederland gevestigd lichaam aan een gelieerd lichaam dat is gevestigd in een laag belastend land. Ook zal de belasting van toepassing zijn in misbruiksituaties.
Deze bronbelasting moet voorkomen dat Nederland wordt gebruikt als toegangspoort (doorstroomland) naar laag belastende landen. Ook is het oogmerk om het risico te verkleinen dat belasting wordt ontweken door het verschuiven van de Nederlandse belastinggrondslag naar laag belastende landen.
Het advies over dit wetsvoorstel is een zogenoemd conform advies. Dit betekent dat de Afdeling advisering geen inhoudelijke opmerkingen heeft.
Lees hier de tekst van het advies van de Raad van State en het nader rapport van de minister.
4. Wet fiscale maatregelen Klimaatakkoord
Het wetsvoorstel bevat zowel de uitwerking van een groot deel van de fiscale maatregelen uit het Klimaatakkoord als de budgettaire dekking ervan, via een verhoging van het tarief van de overdrachtsbelasting voor niet-woningen van 6% naar 7%. Ook bevat het wetsvoorstel de uitwerking van een fiscale maatregel uit het zogenoemde Urgenda-pakket, namelijk het in de afvalstoffenbelasting betrekken van buitenlands afval dat in Nederland wordt verbrand.
Analyse effect fiscale maatregelen
Het voorstel draait aan veel fiscale knoppen zonder dat de toelichting een indicatie geeft over de bijdrage van deze fiscale maatregelen aan de beoogde reductie van broeikasgasemissies volgens het Klimaatakkoord (een reductie van 49% in 2030 ten opzichte van 1990) en het Urgenda-pakket (een reductie in 2020 van 25% ten opzichte van 1990). Een analyse van het Planbureau voor de Leefomgeving zou daarover meer duidelijkheid kunnen geven. Deze analyse is wel voorzien maar komt ofwel aan de late kant (fiscale maatregelen Klimaatakkoord) ofwel (vermoedelijk) te laat (fiscale Urgenda-maatregel).
Niet alleen dit jaar, maar ook in de toekomst, is voor een goede parlementaire afweging noodzakelijk dat tijdig bekend is wat de effecten van voorgenomen maatregelen zijn. Samen met de verwachte budgettaire kosten kan daarmee ook worden beoordeeld welke kosten gemoeid zijn met die reductie en is het ook mogelijk om een goede afweging te maken over eventuele goedkopere en/of beter werkende alternatieve maatregelen. Die maatregelen kunnen ook niet-fiscaal van aard zijn, zoals een verbod.
Daarom adviseert de Afdeling advisering om de voorgenomen maatregelen alsnog tijdig te laten analyseren en daar ook in toekomstige jaren zorg voor te dragen.
Overdrachtsbelasting
Het valt de Afdeling advisering op dat de toelichting op het voorstel slechts stelt dat als dekkingsmaatregel het tarief van de overdrachtsbelasting voor niet-woningen wordt verhoogd van 6% naar 7%. Een afweging van de voor- en nadelen van deze keuze en van eventuele alternatieven ontbreekt.
Daarmee komt de vraag op waarom juist voor deze maatregel is gekozen en niet voor maatregelen die – naast een budgettaire opbrengst – tegelijkertijd ook een positief milieueffect bewerkstelligen. Dat zou immers beter passen in een wetsvoorstel waarin een reductie van broeikasgasemissies vooropstaat.
Bovendien vergroot de maatregel het fiscale belang van discussies over de vraag wanneer sprake is van een niet-woning (tarief gaat van 6% naar 7%) of van een woning (tarief blijft 2%). Dit blijkt ook uit de Uitvoeringstoets van de Belastingdienst. Hoewel het onderscheid niet-woning/woning simpel lijkt, zal het aantal discussies met het voorstel “merkbaar gaan toenemen” en tot een structurele toename van de personele capaciteit van 3,5 fte leiden bij de Belastingdienst. Waar een verkleining of opheffing van het tariefverschil zeker vanuit een oogpunt van vereenvoudiging eerder in de rede ligt, wordt nu voor het tegenovergestelde gekozen.
De Afdeling advisering adviseert dan ook om deze dekkingsmaatregel beter te motiveren.
Lees hier de volledige tekst van het advies van de Raad van State en het nader rapport van de minister.
5. Wet afschaffing fiscale aftrek scholingsuitgaven
Dit wetsvoorstel schaft de fiscale aftrek voor scholingsuitgaven af. Ervoor in de plaats komt de subsidieregeling STAP-budget (Stimulans van de Arbeidsmarktpositie) voor natuurlijke personen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt.
De afschaffing van de aftrek leidt tot een vergroting van de effectiviteit en de doelmatigheid van de inzet van budgettaire middelen. Door de laagdrempeligheid van deze subsidieregeling is daarnaast sprake van een beter bereik van mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt. De maatregel leidt ook tot een betekenisvolle reductie van administratieve lasten voor burgers en een vereenvoudiging in de uitvoering voor de Belastingdienst.
Het advies over dit wetsvoorstel is een zogenoemd conform advies. Dit betekent dat de Afdeling advisering geen inhoudelijke opmerkingen heeft.
Lees hier de tekst van het advies van de Raad van State en het nader rapport van de minister.
6. Wet implementatie richtlijn harmonisatie en vereenvoudiging handelsverkeer tussen lidstaten
Dit wetsvoorstel implementeert een EU-richtlijn die bepaalde regels voor de btw-heffing in het handelsverkeer tussen EU-lidstaten harmoniseert en vereenvoudigt. Het wetsvoorstel brengt verbeteringen aan in de btw-regelgeving die geldt als een ondernemer een voorraad goederen op afroep van een hem bekende afnemer aanhoudt in een andere lidstaat. Ook voorziet het wetsvoorstel in een regeling waarmee in geval van een keten van transacties wordt bepaald welke van de leveringen in die keten geldt als de levering van de ene naar de andere lidstaat.
Het advies over dit wetsvoorstel is een zogenoemd conform advies. Dit betekent dat de Afdeling advisering geen inhoudelijke opmerkingen heeft.
Lees hier de tekst van het advies van de Raad van State en het nader rapport van de minister.
Bij Kabinetsmissive van 26 augustus 2019, no.2019001, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Financiën, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2020), met memorie van toelichting.
Het voorstel vormt een onderdeel van het fiscale pakket voor het jaar 2020, samen met de wetsvoorstellen Overige fiscale maatregelen 2020, Wet bronbelasting 2021, Wet fiscale maatregelen Klimaatakkoord, Wet afschaffing fiscale aftrek scholingsuitgaven en Wet implementatie richtlijn harmonisatie en vereenvoudiging handelsverkeer tussen lidstaten.
In het voorstel zijn maatregelen opgenomen die per 1 januari 2020 budgettair effect hebben, zoals maatregelen die raken aan de koopkracht van burgers. Naast deze jaarlijkse koopkrachtmaatregelen ziet het voorstel onder meer op aanpassingen van de werkkostenregeling, op het invoeren van een minimumkapitaalregel voor banken en verzekeraars, op aanpassingen in de verhuurderheffing, op de toepassing van het verlaagde btw-tarief voor elektronische uitgaven en op het invoeren van een uitsluiting van de aftrek van bestuursrechtelijke dwangsommen.
De Afdeling advisering van de Raad van State maakt een opmerking over de uitsluiting van de aftrek van bestuursrechtelijke dwangsommen en de inbreuk die daarmee wordt gemaakt op de fiscale neutraliteit. In verband daarmee is aanpassing van het voorstel en de toelichting wenselijk.
1. Uitsluiting aftrek bestuursrechtelijke dwangsommen
Het voorstel strekt er kort gezegd toe dat bestuursrechtelijke dwangsommen niet langer aftrekbaar zijn van de winst. (zie noot 1) De Afdeling vindt de motivering daarvoor in de toelichting op het voorstel tekortschieten, vooral nu sprake is van een inbreuk op het uitgangspunt van fiscale neutraliteit. Het gaat daarbij om het volgende.
a. Inbreuk op fiscale neutraliteit
Zoals de toelichting op het voorstel ook aangeeft is het uitgangspunt bij belastingheffing dat belastingheffing waardevrij is (fiscale neutraliteit). (zie noot 2) Dit betekent dat bij de bepaling van de hoogte van de winst alle opbrengsten van de onderneming worden belast en alle zakelijke kosten die verband houden met de ondernemingsuitoefening aftrekbaar zijn. Over het karakter van de opbrengst (bijvoorbeeld de opbrengst van drugsverkopen) of over het karakter van de zakelijke kosten die daarvoor moeten worden gemaakt (bijvoorbeeld de aanschaf van apparatuur) wordt geen moreel oordeel (waardeoordeel) gegeven. Anders gezegd, opbrengst is opbrengst (en die wordt belast) en zakelijke kosten zijn zakelijke kosten (en die zijn aftrekbaar).
Op dit uitgangspunt van fiscale neutraliteit bestaan - bij wet - uitzonderingen. Zo zijn (bestuurlijke en strafrechtelijke) geldboeten niet aftrekbaar. Bij de parlementaire totstandkoming van deze uitzondering heeft een fundamentele discussie en afweging plaatsgevonden over de inbreuk op de fiscale neutraliteit en het botsen van twee rechtsgebieden. De fiscaliteit enerzijds, waarbij neutraliteit het uitgangspunt is. En bijvoorbeeld het strafrecht anderzijds, waarbij handhaving van de rechtsorde door middel van strafoplegging vooropstaat, en waarbij het niet past dat een opgelegde straf in meerdere of mindere mate (afhankelijk namelijk van de fiscale situatie van bestrafte) wordt gemitigeerd door fiscale aftrekbaarheid.
Een soortgelijke afweging zoals hiervoor geduid, ontbreekt thans in de toelichting op voorliggende uitsluiting van de aftrek van bestuursrechtelijke dwangsommen. De toelichting stelt slechts als motivering "dat het inconsistent kan overkomen dat een bestuursrechtelijke dwangsom wordt verbeurd waarvoor de rijksoverheid vervolgens een aftrek toestaat", waarbij "die aftrek tevens afbreuk doet aan de effectiviteit van bestuursrechtelijke dwangsommen". Daarbij vervolgt de toelichting dat "het kabinet in dat kader inderdaad tot de conclusie is gekomen dat het wenselijk is om bestuursrechtelijke dwangsommen van aftrek uit te sluiten". (zie noot 3) De motivering op grond waarvan tot deze conclusie is gekomen ontbreekt.
Weliswaar is onderzoek (zie noot 4) aangekondigd (naar de aftrekbaarheid van dwangsommen) dat naar de Kamer zou worden gestuurd en dat vervolgens "mogelijk tot actie zou leiden", maar van het bestaan van een dergelijk onderzoek en van een rapportage aan (dan wel overleg met) de Kamer, is de Afdeling niet gebleken. Ook de toelichting op het voorstel maakt daar geen gewag van.
De Afdeling merkt op dat het maken van een nieuwe uitzondering op het uitgangspunt van fiscale neutraliteit noodzaakt tot een gedegen motivering.
Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen dat het karakter van een boete (bestraffing/leedtoevoeging) en het karakter van een dwangsom (het onder de dreiging van het verbeuren van een dwangsom bewerkstelligen dat een overtreding ongedaan wordt gemaakt dan wel dat herhaling of voorzetting ervan wordt voorkomen) van elkaar verschillen - zoals de toelichting ook duidelijk maakt· - en dus op zich geen reden zijn om beide fiscaal gelijk te behandelen.
b. Omvang probleem/effectiviteit
Een gedegen motivering vindt de Afdeling ook noodzakelijk omdat de toelichting niet duidelijk maakt wat de omvang van het probleem is en of op grond daarvan een inbreuk op de fiscale neutraliteit te rechtvaardigen valt. Uit antwoorden op Kamervragen (zie noot 5) blijkt dat de aanleiding wordt gevormd door de specifieke casus van een bedrijf waaraan binnen drie maanden 30 keer een dwangsom is opgelegd (zie noot 6) vanwege overtreding van milieuregels zonder dat de door het bedrijf gemaakte overtreding ongedaan is gemaakt. De toelichting maakt niet duidelijk hoe wijdverspreid deze praktijk is en bij hoeveel bedrijven iets vergelijkbaars aan de orde is. Indien slechts één geval bekend is, ligt het niet in de rede voor dat geval een uitzondering op het uitgangspunt van fiscale neutraliteit te maken.
Evenmin maakt de toelichting duidelijk wat de oorzaak is van het niet ongedaan maken van de overtreding. Het is denkbaar dat die oorzaak simpelweg een rekensom betreft: de kosten van het ongedaan maken van de overtreding kunnen veel hoger zijn dan de optelsom van de dwangsommen. In dat geval is het maar zeer de vraag of het niet meer fiscaal aftrekbaar zijn tot zodanig hogere kosten zal leiden dat daarmee wél gevolg wordt gegeven aan wat de dwangsom beoogt. Zonder antwoord op deze vraag is sprake van het vervuilen en compliceren (zie noot 7) van het fiscale stelsel om een niet-fiscaal probleem (een te geringe afschrikwekkende werking van een dwangsom) op te lossen. Het opleggen van hogere dwangsommen of andere niet-fiscale maatregelen ligt dan meer in de rede.
In het hiervoor bedoelde antwoord op Kamervragen wordt overigens nog gesteld "dat de hoogte van de dwangsom in bedoelde specifieke casus is veranderd maar dat het nog de vraag is of dat effect sorteert". (zie noot 8) Indien de verhoging in deze specifieke casus inmiddels effect heeft gesorteerd en ook in andere gevallen opgelegde dwangsommen ertoe leiden dat overtredingen worden beëindigd (ondanks de fiscale aftrekbaarheid ervan), is het in de toelichting aangevoerde argument dat aftrekbaarheid afbreuk doet aan de effectiviteit van de dwangsom niet valabel.
c. Toetsing vooraf en evaluatie achteraf
In artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 is vastgelegd dat "voorstellen, voornemens en toezeggingen een toelichting bevatten waarin wordt ingegaan op de doelstellingen, de doeltreffendheid en de doelmatigheid die worden nagestreefd". Ook de Aanwijzingen voor de regelgeving en het Integraal Afwegingskader beleid en regelgeving (IAK) schrijven een dergelijke toetsing vooraf (en afweging van alternatieven) voor.(zie noot 9)
De toelichting op het voorstel geeft aan dat in een afzonderlijke (evaluatie)paragraaf is uiteengezet op welke wijze en op welke aspecten "substantiële" beleidswijzigingen die in het wetsvoorstel zijn opgenomen zullen worden geëvalueerd. (zie noot 10) Dit draagt bij aan een effectieve toetsing (evaluatie achteraf) van de effectiviteit en efficiëntie van overheidsbeleid in overeenstemming met artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016, aldus de toelichting.
Het valt de Afdeling op dat in de evaluatieparagraaf bijvoorbeeld de (ook in voorliggend wetsvoorstel opgenomen) vrijstelling in de assurantiebelasting voor brede weersverzekeringen en toepassing van het verlaagde btw-tarief op elektronische uitgaven van boeken en dergelijke (zie noot 11) wél als substantiële beleidswijzigingen worden aangemerkt, maar de aftrekuitsluiting van bestuursrechtelijke dwangsommen niet. (zie noot 12) Gelet op hetgeen hiervoor is opgemerkt over de inbreuk op de fiscale neutraliteit, over de omvang van het probleem en over de effectiviteit van de maatregel, is de Afdeling van oordeel dat ook voor de aftrekuitsluiting van bestuursrechtelijke dwangsommen expliciete aandacht in de evaluatieparagraaf gerechtvaardigd is.
d. Conclusie
Concluderend adviseert de Afdeling om het voorstel overtuigender te motiveren, daarbij in ieder geval in te gaan op de hiervoor onder a, b en c weergegeven aspecten en in de evaluatieparagraaf expliciet aandacht te besteden aan de aftrekuitsluiting van bestuursrechtelijke dwangsommen. Indien een meer overtuigende motivering niet mogelijk is, adviseert zij het voorstel te schrappen.
2. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De vice-president van de Raad van State
Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W06.19.0276/III
- In de voorgestelde artikelen I, onderdeel B (wijziging van artikel 3.14, eerste lid, onderdeel c, van de Wet IB 2001) en XI, onderdeel C (wijziging van artikel 31, vierde lid, onderdeel c, van de Wet LB 1964) de aftrekuitsluiting van bestuursrechtelijke dwangsommen respectievelijk het niet tot de eindheffingsbestanddelen rekenen van de betaling of de vergoeding terzake, opnemen in een apart onderdeel van genoemd eerste respectievelijk vierde lid (dus niet in het onderdeel inzake boeten), aangezien dwangsommen en boeten zodanig van karakter verschillen dat opnemen in een apart onderdeel wetssystematisch de voorkeur heeft.
Nader rapport (reactie op het advies) van 13 september 2019
1. Uitsluiting aftrek bestuursrechtelijke dwangsommen
a. Inbreuk op fiscale neutraliteit
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is het algemeen deel van de memorie van toelichting aangepast.
De Afdeling constateert terecht dat het onderzoek naar de aftrekbaarheid van dwangsommen niet heeft geresulteerd in een specifieke rapportage aan de Tweede Kamer. Het resultaat van het betreffende onderzoek is op verschillende plekken terechtgekomen. Hierdoor is het niet eenvoudig een compleet beeld te verkrijgen van de uitkomsten van het verrichte onderzoek. Om die reden maakt het kabinet gaarne van de gelegenheid gebruik om dat alsnog op hoofdlijnen te geven.
De Minister van Financiën heeft in maart 2019 de Tweede Kamer toegezegd de mogelijkheid te onderzoeken om het onderscheid in de fiscale behandeling van boeten en dwangsommen weg te nemen. Immers, boeten en daarmee verband houdende kosten en lasten zijn niet aftrekbaar terwijl dat voor dwangsommen en daarmee verband houdende kosten en lasten wel het geval is. De Tweede Kamer toonde zich er voorstander van om de kosten en lasten die verband houden met dwangsommen eveneens fiscaal niet-aftrekbaar te maken.
Allereerst is gekeken op basis waarvan dwangsommen worden opgelegd. Een deel van de dwangsommen wordt beheerst door het bestuursrecht en een ander deel van de dwangsommen door het privaatrecht. In dat kader is gebleken dat het in ieder geval niet in de rede ligt een aftrekafsluiting in te voeren voor dwangsommen die worden verbeurd tussen twee private partijen, de zogenoemde privaatrechtelijke dwangsom. Het maatschappelijke belang komt bij een verbeurdverklaring van een privaatrechtelijke dwangsom niet direct in het gedrang. De in de media verschenen casus die aanleiding vormde voor dit onderzoek illustreert dat het voorgaande bij zogenoemde bestuursrechtelijke dwangsommen anders kan zijn. Vervolgens is aandacht besteed aan het verschil in karakter tussen een bestuursrechtelijke dwangsom en een boete. Een boete bestraft ongewenst gedrag (derhalve achteraf) terwijl een bestuursrechtelijke dwangsom dat ongewenste gedrag wenst te voorkomen (derhalve vooraf). Bij de bestuursrechtelijke dwangsom staat het afschrikwekkende effect derhalve voorop. Het kabinet stelt echter vast dat met dat afschrikwekkende effect niet in alle gevallen het beoogde doel wordt bereikt. Om die reden voelt het kabinet de noodzaak tot het zetten van stappen die het afschrikwekkende effect versterken. De meest effectieve manier om dat voor alle bestuursrechtelijke dwangsommen op dezelfde manier te bereiken, is te kiezen voor een aftrekuitsluiting in de winstsfeer. Het kabinet neemt een dergelijk besluit niet lichtvaardig, maar kiest in de afweging tussen het maken van een inbreuk op de fiscale neutraliteit enerzijds of het laten voortduren van een botsing van het fiscale recht met het (overige) bestuursrecht anderzijds voor het eerste. Dit wordt nader toegelicht in het algemeen deel van de memorie van toelichting.
Daarnaast is de uitvoerbaarheid voor de Belastingdienst getoetst en zijn de budgettaire gevolgen in kaart gebracht. Deze zijn eveneens opgenomen in het algemeen deel van de memorie van toelichting en de daarbij gevoegde uitvoeringstoets.
Vervolgens is het thans bestaande systeem van aftrekuitsluitingen op consistentie beoordeeld. In dat kader is uit het genoemde onderzoek (zie noot 13) verder gebleken dat de aftrekbaarheid van kosten en lasten die verband houden met geldsommen in het kader van strafbeschikkingen niet goed in de huidige wettekst is geregeld. Bij de invoering van de strafbeschikking (op te leggen door bijvoorbeeld de officier van justitie) is de fiscale wetgeving destijds abusievelijk onvolledig aangepast aan dit nieuwe middel. (zie noot 14) Met de thans in dit wetsvoorstel opgenomen wijziging wordt alsnog geregeld dat kosten en lasten die verband houden met geldsommen betaald aan een staat of een onderdeel daarvan in het kader van een strafbeschikking of daarmee vergelijkbare buitenlandse wijze van bestraffing van aftrek zijn uitgesloten.
Bij het onderzoek is ten slotte gebleken dat het logisch is om in samenhang met de aanpassingen in de winstsfeer ten aanzien van bestuursrechtelijke dwangsommen en ten aanzien van geldsommen in het kader van strafbeschikkingen overeenkomstige aanpassingen in de Wet op de loonbelasting 1964 aan te brengen, die ook zijn opgenomen in het onderhavige wetsvoorstel.
b. Omvang probleem/effectiviteit
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is het algemeen deel van de memorie van toelichting aangepast. Daar is aangegeven dat het gebruik van de last onder dwangsom wijdverbreid is en dat het zonder onevenredige inspanningen niet mogelijk is om een exact overzicht te krijgen van aantallen en bedragen.
c. Toetsing vooraf en evaluatie achteraf
Het kabinet deelt de mening van de Afdeling niet dat de aftrekuitsluiting van bestuursrechtelijke dwangsommen is aan te merken als een substantiële beleidswijziging. De aftrekuitsluiting van bestuursrechtelijke dwangsommen sluit aan bij de in de wet opgenomen eerdere inbreuken op de fiscale neutraliteit waarbij handhaving van de rechtsorde (in de sfeer van het strafrecht) vooropstaat. Tevens leidt de voorgenomen maatregel niet tot substantiële budgettaire gevolgen. Om die reden is afgezien van opname van deze maatregel in de evaluatieparagraaf.
2. Redactionele bijlage
Aan de redactionele opmerking van de Afdeling is gevolg gegeven.
3. Overige wijzigingen
Naar aanleiding van de per 2020 voorziene versnelde verlaging van het toptarief met 1%-punt naar 49,5% is een wijziging opgenomen van het correctiepercentage van de zogenoemde tariefmaatregel voor aangewezen grondslagverminderende posten. Ingevolge deze wijziging daalt dit percentage eveneens met 1%-punt. Hiermee wordt bewerkstelligd dat in 2020 voor de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning en andere aangewezen grondslagverminderende posten een maximaal aftrektarief van 46% geldt, zijnde het maximale aftrektarief dat ook zonder de versnelde verlaging van het toptarief in 2020 zou hebben gegolden. Verder is de toelichting aangevuld met een passage over de verenigbaarheid van de vrijstelling van de verhuurderheffing voor tijdelijke woningen met het Vrijstellingsbesluit. Voorts zijn enkele redactionele wijzigingen in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting aangebracht.
Ik moge U, mede namens de Minister van Financiën, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Staatssecretaris van Financiën
Voetnoten
(1) Artikel I, onderdeel B, van het voorstel. In lijn daarmee wordt voorgesteld dat door de werkgever vergoede of voor de werknemer betaalde bestuursrechtelijke dwangsommen niet kunnen worden aangewezen als eindheffingsbestanddelen maar verplicht tot het loon behoren waarover de werknemer zélf belasting is verschuldigd (artikel XI, onderdeel C, van het voorstel).
(2) Memorie van toelichting, paragraaf 16 (Invoeren aftrekuitsluiting dwangsommen), eerste tekstblok, tweede volzin.
(3) Memorie van toelichting, paragraaf 16 (Invoeren aftrekuitsluiting dwangsommen), onder "Aftrekuitsluiting met betrekking tot bestuursrechtelijke dwangsommen", vierde, vijfde en zesde volzin.
(4) Memorie van toelichting, paragraaf 16 (Invoeren aftrekuitsluiting dwangsommen), tweede tekstblok, eerste volzin, en vragenuur, 5 februari 2019, Handelingen II 2018/19, nr. 49 Herdruk, item 4, p. 1, rechter kolom, eerste tekstblok.
(5) Vragenuur, 5 februari 2019, Handelingen II 2018/19, nr. 49 Herdruk, item 4, p. 1, linker kolom.
(6) In de uitzending van EenVandaag over deze kwestie werd gewag gemaakt van 3 keer een verhoogde boete.
(7) Die complexiteit ziet niet alleen op het maken van weer een uitzondering, maar ook op de beoordeling van de al dan niet aftrekbaarheid in situaties van buitenlandse (stelsels van) dwangsommen, waarvoor een hardheidsclausule wordt voorgesteld.
(8) Vragenuur, 5 februari 2019, Handelingen II 2018/19, nr. 49 Herdruk, item 4, p. 1, linker kolom.
(9) Aanwijzingen 2.2 en 2.3 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
(10) Memorie van toelichting, paragraaf 1 (Inleiding), onder "Evaluaties".
(11) Voor fysieke uitgaven geldt het verlaagde btw-tarief thans al.
(12) Memorie van toelichting, paragraaf 22 (Evaluaties).
(13) Hierbij is tevens onderzoek gedaan naar de aftrekbaarheid van geldsommen betaald aan een staat of een onderdeel daarvan ter voorkoming van strafvervolging, alsmede is gekeken naar de aftrekbaarheid van ontnemingen van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarover een uiteenzetting is te vinden in de zogenoemde fiscale moties- en toezeggingenbrief.
(14) Wet OM-afdoening.