Uitspraak 202103272/1/R3


Volledige tekst

202103272/1/R3.
Datum uitspraak: 7 december 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Minnertsga, gemeente Waadhoeke,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-­Nederland van 18 mei 2021 in zaak nr. 20/3149 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Waadhoeke.

Procesverloop

Bij besluit van 19 mei 2020 heeft het college het door [appellant] ingediende verzoek om handhaving tegen het gebruik van de bedrijfsloods aan de [locatie A] in Minnertsga afgewezen.

Bij besluit van 7 oktober 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 mei 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 21 november 2022, waar het college, vertegenwoordigd door P. Frolich en H. Kempenaar, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] woont aan de [locatie B] in Minnertsga. Hij heeft het college verzocht handhavend op te treden tegen het huidige gebruik van de bedrijfsloods aan de [locatie A] in Minnertsga. Deze bedrijfsloods wordt door het [autoschade-reparatiebedrijf] gebruikt.

2.       Ter plaatse van de bedrijfsloods geldt het bestemmingsplan "Minnertsga". De gronden van de bedrijfsloods hebben volgens het bestemmingsplan de enkelbestemming "Bedrijf" en de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - groothandel akkerbouwproducten".

In artikel 5.1, aanhef en onder a, van de planregels staat dat gronden met de bestemming "Bedrijf" onder meer mogen worden gebruikt voor bedrijven in de categorieën 1 en 2 die in Bijlage 1 bij het bestemmingsplan zijn genoemd.

3.       De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het college niet bevoegd is handhavend op te treden tegen het gebruik van de bedrijfsloods en dat het verzoek om handhaving daarom terecht is afgewezen. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat een autoschade-reparatiebedrijf een categorie 2-bedrijf is als bedoeld in Bijlage 1 bij de planregels. Zij heeft geconcludeerd dat gebruik van de bedrijfsloods door dit bedrijf dus niet in strijd is met het bestemmingsplan.

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld, omdat hij het hier niet mee eens is.

Is het autoschade-reparatiebedrijf ter plaatse toegestaan?

4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank de vraag of sprake is van gebruik dat in strijd is met het bestemmingsplan, ook had moeten beantwoorden aan de hand van het voorgaande bestemmingsplan "Minnertsga 2000" uit 2000. Het huidige bestemmingsplan heeft primair een conserverend karakter. Dit betekent dat het in het voorgaande bestemmingsplan neergelegde ruimtelijk beleid in het huidige bestemmingsplan is voortgezet, zo stelt [appellant]. Ter ondersteuning verwijst hij naar de uitspraken van de Afdeling van 8 juni 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT6985, 5 februari 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AV1752, 5 april 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AV8665, en de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP3717. In de plantoelichting van het voorgaande bestemmingsplan staat dat nieuwvestiging niet is toegestaan in het stationsgebied. Daarom mag de bedrijfsloods ook onder het huidige bestemmingsplan niet door een nieuwgevestigd autoschade-reparatiebedrijf worden gebruikt, zo stelt hij.

Over de verwijzing van de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 30 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2858, merkt [appellant] op dat deze uitspraak juist zijn standpunt onderstreept dat alleen bestaande bedrijven ter plaatse van de bedrijfsloods zijn toegestaan.

4.1.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat voor de vraag of het gebruik van de bedrijfsloods is toegestaan, alleen het huidige bestemmingsplan van belang is. Het bestemmingsplan "Minnertsga 2000" is namelijk vervangen door het huidige bestemmingsplan en geldt daarom niet meer. Voor de vraag welk gebruik is toegestaan, zijn de planverbeelding samen met de tekst van de planregels van het huidige bestemmingsplan bepalend. Aan de plantoelichting komt geen juridisch bindende betekenis toe.

4.2.    Artikel 5.1 van de planregels van het huidige bestemmingsplan luidt:

"De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. gebouwen ten behoeve van:

1. bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2;

2. een loonbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf";

3. een schildersbedrijf, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - schildersbedrijf";

4. een groothandel in akkerbouwproducten, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - groothandel akkerbouwproducten";

[…]".

4.3.    Partijen zijn het erover eens dat een autoschade-reparatiebedrijf een categorie 2-bedrijf is als bedoeld in Bijlage 1 bij het bestemmingsplan. Een categorie 2-bedrijf is toegestaan op grond van artikel 5.1, aanhef en onder a, van de planregels. De Afdeling stelt vast dat uit de planregels niet volgt dat het gebruik van de gronden door bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2 is beperkt tot bestaande bedrijven. Anders dan [appellant] stelt, heeft de Afdeling ook in de hiervoor genoemde uitspraak uit 2014 niet overwogen dat alleen bestaande bedrijven zijn toegestaan.

Dit betekent dat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, van gebruik van de bedrijfsloods in strijd met het bestemmingsplan geen sprake is. Daarom heeft de rechtbank ook terecht overwogen dat het college niet bevoegd is om handhavend op te treden tegen het gebruik van de bedrijfsloods door [autoschade-reparatiebedrijf].

Dat in de plantoelichting staat dat het bestemmingsplan primair een conserverend karakter heeft, maakt dit niet anders. Dat is alleen al zo, omdat een plantoelichting op zichzelf geen juridisch bindende betekenis heeft en niet kan afdoen aan duidelijke planregels. Ook uit de diverse uitspraken van de Afdeling die door [appellant] in dit kader zijn genoemd, volgt niet dat duidelijke planregels opzij kunnen worden gezet door een plantoelichting. Overigens betekent de omstandigheid dat een bestemmingsplan een conserverend karakter heeft, niet dat het geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk kan maken.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Roessel
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2022

457-947