Uitspraak 202006339/1/R1


Volledige tekst

202006339/1/R1.
Datum uitspraak: 24 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Egmond aan den Hoef, gemeente Bergen,

2.       [appellante sub 2], gevestigd te Egmond aan den Hoef, gemeente Bergen, waarvan de vennoten zijn [vennoot 1] en [vennoot 2], beiden wonend te Egmond aan den Hoef, gemeente Bergen (hierna: [appellante sub 2] en anderen),

3.       LTO Noord, gevestigd te Zwolle,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Bergen (Noord-Holland),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Voetbalcomplex Egmond aan Den Hoef en vrijkomende locaties" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen, [appellante sub 2] en anderen en LTO Noord beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: STAB) heeft op verzoek van de Afdeling een deskundigenbericht uitgebracht. Alle partijen hebben hun zienswijzen daarop naar voren gebracht.

[appellant sub 1] en anderen, [appellante sub 2] en anderen, LTO Noord en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2022, waar [appellant sub 1] en anderen, bij monde van [appellant sub 1], [gemachtigde A] en [gemachtigde B], bijgestaan door mr. J.E. Hamann, advocaat te Den Haag, en [gemachtigde C], [appellante sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde D], [gemachtigde E] en [vennoot 1], bijgestaan door mr. S. Smit, advocaat te Alkmaar, LTO Noord, vertegenwoordigd door [gemachtigde E], en de raad, vertegenwoordigd door J.G.K.H. Wildschut, I. de Feijter, drs. M. van der Meulen, Z. Hussain en drs. L. Lindeman, bijgestaan door mr. Y. Kliphuis, advocaat te Hoofddorp, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan voorziet in een nieuw voetbalterrein ten zuiden van de Egmonderstraatweg in Egmond aan den Hoef. Het terrein is bedoeld als centrale fusielocatie voor de drie Egmondse voetbalverenigingen. Het terrein biedt ruimte voor vijf velden, een kantine met kleedruimtes en een tribune. De gronden voor het nieuwe complex zijn nu in gebruik voor bollenteelt. De huidige speelvelden van de drie verenigingen zullen worden opgegeven en als compensatie voor de op te geven bollenteeltgronden en voor de aanleg van natuur worden gebruikt. Die gronden maken eveneens deel uit van het plangebied en hebben bestemmingen gekregen om bollenteelt of natuur mogelijk te maken. Verder voorziet het plan in het gebruik van het parkeerterrein bij het nieuwe voetbalcomplex als transferium. Volgens de plantoelichting is het de bedoeling dat op warme dagen, als er geen trainingen of wedstrijden zijn, strandbezoekers de auto op het parkeerterrein parkeren en dan te voet of met een bus naar het strand gaan.

[appellant sub 1] en anderen wonen in de omgeving van het nieuwe voetbalterrein. [appellante sub 2] en anderen exploiteren een bollenteeltbedrijf aan de [locatie], ten zuiden van het nieuwe terrein.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

3.       Bij uitspraak van 11 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3119, heeft de Afdeling een besluit tot vaststelling van een eerder plan dat voorzag in dezelfde ontwikkelingen vernietigd. Het voorliggende plan beoogt de door de Afdeling geconstateerde gebreken te herstellen. Daartoe heeft de raad nieuwe onderzoeken naar de bescherming van natuurwaarden en de verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen laten uitvoeren. Ook is de berekening van de veldbehoefte geactualiseerd en zijn enkele planregels gewijzigd.

In de nu voorliggende procedure hebben appellanten gronden aangevoerd die goeddeels overeenkomen met de gronden die zij naar voren hebben gebracht in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 11 september 2019. De Afdeling zal bij de behandeling van deze beroepsgronden verwijzen naar de uitspraak van 11 september 2019 als de planologische regeling niet gewijzigd is en er - voor zover van belang - op het betreffende punt geen nieuw onderzoek aan het plan ten grondslag is gelegd. De Afdeling zal in deze uitspraak geen inhoudelijk oordeel geven over de beroepsgronden die zien op een ongewijzigde planregeling en die niet in het kader van de vorige procedure naar voren zijn gebracht.

Procedurele bezwaren

Toepassing afdeling 3.4 Awb

4.       [appellant sub 1] en anderen, [appellante sub 2] en anderen en LTO Noord betogen dat de raad het plan niet had kunnen vaststellen zonder de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) genoemde procedure opnieuw te doorlopen. [appellante sub 2] en anderen betogen in dat verband dat het besluit van 14 december 2017 geheel is vernietigd door de Afdeling. LTO Noord betoogt dat de raad het plan ingrijpend heeft gewijzigd ten opzichte van het ontwerp. Zo is een haag voorgeschreven voor het plandeel dat bij het tennispark ligt en mogen delen van agrarische gronden niet meer worden bemest. Ook is de onderbouwing van de behoefte gewijzigd en wijken de ledenaantallen waarvan de raad is uitgegaan af van de getallen die in het ontwerp waren opgenomen.

Daarnaast betogen zij dat het plan niet had kunnen worden vastgesteld onder de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland. In die verordening is het plangebied aangewezen als een Bijzonder Provinciaal Landschap (hierna: BPL) en het plan had daar dan niet in verstedelijking of verdichting kunnen voorzien. Volgens [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] en anderen probeert de raad deze verordening te omzeilen door het plan aan te merken als een niet wezenlijk ander plan waarvoor geen nieuw ontwerp hoeft te worden opgesteld.

Voorts betogen [appellante sub 2] en anderen dat de raad bij het opnieuw vaststellen van het bestemmingsplan "De Zeven Dorpelingen" wel de procedure van afdeling 3.4 van de Awb geheel heeft toegepast. Daarnaast stellen zij dat de Afdeling in de uitspraak van 11 september 2019 onder meer tot een vernietiging is gekomen omdat geen passende beoordeling was opgesteld. Om die reden moet het nu voorliggende besluit vernietigd worden. Zij wijzen in dat verband op de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, onder 39.8. Verder betogen [appellante sub 2] en anderen dat als de gebreken in het vernietigde plan niet zo ernstig waren geweest, de Afdeling had gekozen voor een zogeheten bestuurlijke lus.

4.1.    De raad kan bij de vaststelling van het plan wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp daarvan. Als de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zo groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, moet de wettelijke procedure opnieuw worden doorlopen. De raad heeft in dit geval het plan vastgesteld met een aantal wijzigingen. Deze wijzigingen zijn naar aard en omvang echter niet zo groot dat een wezenlijk ander plan voorligt. Het plan voorziet immers op dezelfde locaties als in het ontwerp in een nieuw voetbalcomplex en in bollenteelt dan wel natuur ter plaatse van de op te heffen voetbalterreinen en in een transferium. Het voorschrijven van een haag bij het tenniscomplex en het niet toestaan van bemesten zijn ten opzichte van het ontwerp ondergeschikte punten. Er bestond daarom geen verplichting om een nieuw ontwerp op te stellen.

Over de Omgevingsverordening overweegt de Afdeling dat deze is vastgesteld nadat het plan is vastgesteld. Reeds om die reden kan het betoog dat de raad in strijd handelt met de Omgevingsverordening niet slagen. Ook de omstandigheid dat de raad na een vernietiging van een ander bestemmingsplan besloten heeft om afdeling 3.4 toe te passen, maakt niet dat de raad in deze procedure verplicht is dat ook te doen.

Over de door de appellanten aangehaalde uitspraak van 29 mei 2019 overweegt de Afdeling dat daarin is overwogen dat in geval van vernietiging van een besluit door de bestuursrechter het bevoegd gezag in beginsel vrij is om bij het nemen van een nieuw besluit terug te vallen op de al gevoerde procedure die aan het vernietigde besluit ten grondslag lag, dan wel de gehele procedure van afdeling 3.4 van de Awb opnieuw te doorlopen. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen waarin het uit een oogpunt van zorgvuldige voorbereiding van een besluit, mede gelet op de aard en ernst van de gebreken die tot vernietiging hebben geleid en het verhandelde in die eerste procedure, niet passend moet worden geoordeeld indien het bevoegd gezag ermee volstaat terug te vallen op de eerdere procedure en niet een nieuw ontwerpbesluit opstelt en ter inzage legt. Die situatie deed zich in de zaak waarover die uitspraak ging voor. De gevolgen van de aangevraagde activiteit moesten in die zaak opnieuw in kaart worden gebracht en bovendien diende alsnog te worden beoordeeld of een passende beoordeling is vereist en als dat het geval was diende die alsnog te worden opgesteld. Uit deze uitspraak volgt niet dat wanneer sprake is van een vernietiging van een bestemmingsplan (mede) vanwege een op de PAS gegronde passende beoordeling een nieuw vaststellingsbesluit steeds met afdeling 3.4. van de Awb moet worden voorbereid.

Tot slot overweegt de Afdeling dat zij in haar uitspraak van 11 september 2019 de raad niet heeft opgedragen om de gehele procedure van afdeling 3.4 van de Awb opnieuw te doorlopen. Dat betekent dat zij de raad vrij heeft gelaten om te kiezen of hij afdeling 3.4 van de Awb opnieuw geheel doorloopt. Anders dan appellanten kennelijk veronderstellen, zijn er gevallen waarin afdeling 3.4 niet opnieuw volledig hoeft te worden toegepast, ook als artikel 8:51d van de Awb niet wordt toegepast. Het betoog slaagt niet.

Nieuwe onderzoeken

5.       [appellante sub 2] en anderen betogen dat de raad aan het nu vastgestelde plan nieuwe stukken ten grondslag heeft gelegd en dat daarop niet eerder kon worden gereageerd. Nu de stukken niet bij het ontwerp ter inzage hebben gelegen, is het plan, volgens hen, in strijd met artikel 3:11 van de Awb tot stand gekomen.

5.1.    Over de nieuwe stukken die aan het nu vastgestelde plan ten grondslag zijn gelegd, overweegt de Afdeling dat die ten tijde van het ontwerp nog niet bestonden en daaraan dus ook niet ten grondslag konden worden gelegd. Het bestreden besluit is daarom niet in strijd met artikel 3:11 van de Awb tot stand gekomen.

Het betoog slaagt niet.

Inspraakverordening

6.       [appellante sub 2] en anderen betogen dat de raad het plan heeft vastgesteld in strijd met artikel 2, tweede lid, van de gemeentelijke inspraakverordening. Zij stellen dat er geen mogelijkheid tot inspraak was, vanwege de thuiswerkmaatregelen en dat zij geen zienswijze hebben kunnen indienen.

6.1.    De Afdeling overweegt dat gelet op de definitie van inspraak in artikel 1, onder a, van de inspraakverordening, voor het vaststellen van een bestemmingsplan geen inspraakmogelijkheid op grond van die verordening hoefde te worden geboden. Deze verordening ziet namelijk op inspraak bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Het betoog slaagt niet.

Wijzigingen in het plan en gewijzigde uitkomsten onderzoeken

7.       [appellante sub 2] en anderen betogen dat in het vaststellingsbesluit ten onrechte niet alle wijzigingen ten opzichte van het vernietigde plan duidelijk zijn vermeld. Zij hebben daartoe een overzicht overgelegd met de wijzigingen in de toelichting en de planregels. Volgens [appellante sub 2] en anderen zijn hierdoor belanghebbenden benadeeld, omdat zij ervan uit mochten gaan dat de raad alle verschillen inzichtelijk zou hebben gemaakt. Verder wijken de uitkomsten van de nieuwe onderzoeken af van de uitkomsten van eerdere onderzoeken en is het plan-mer aangevuld met stukken die nooit ter inzage zijn gelegd of zijn voorgelegd aan de Commissie m.e.r.

7.1.    De Afdeling overweegt dat de raad de wijzigingen ten opzichte van het vernietigde plan in de planregels en in de plantoelichting met markeringen zichtbaar heeft gemaakt. Enkele wijzigingen in de plantoelichting zijn niet gemarkeerd. De niet gemarkeerde onderdelen van de planregels betreffen met name vernummeringen door het toevoegen van nieuwe planregels. [appellante sub 2] en andere hebben niet duidelijk gemaakt tot welke onduidelijkheden dit voor hen heeft geleid en waarom zij in zoverre in hun mogelijkheden tot het indienen van beroepsgronden zijn beknot. Dat de uitkomsten van de onderzoeken die aan dit plan ten grondslag zijn gelegd afwijken van eerdere uitkomsten, betekent op zichzelf niet dat het nu vastgestelde besluit onzorgvuldig is voorbereid.

Over de aanvulling op het milieueffectrapport (hierna: MER) overweegt de Afdeling dat naar aanleiding van de uitspraak van 11 september 2019 een aanvulling op het MER is gemaakt. Deze zogeheten "Oplegnotitie planMER en passende beoordeling" (hierna: de oplegnotitie) is opgesteld op 11 september 2020. In deze oplegnotitie is ingegaan op de uitkomsten van nadere onderzoeken naar de stikstofdepositie, de gevolgen voor de luchtkwaliteit en de verkeersafwikkeling en het geluid. Er is geen rechtsregel die verplicht om een MER dat na een vernietiging door de Afdeling is aangevuld, opnieuw te laten toetsen door de Commissie m.e.r. in een situatie als nu aan de orde Tot slot maakt het aanvullende onderzoek naar de stikstofdepositie deel uit van de oplegnotitie die met de toelichting op het nu vastgestelde plan ter inzage is gelegd. [appellante sub 2] en anderen hebben niet inzichtelijk gemaakt welke andere onderzoeksrapporten ontbreken.

Het betoog faalt.

Inhoudelijke bezwaren

Noodzaak plan, veldbehoefte

8.       [appellant sub 1] en anderen betogen dat het niet nodig is om het nieuwe voetbalcomplex op de nu gekozen locatie aan te leggen. Zij betogen dat de raad van een te hoge veldbehoefte is uitgegaan en dat met minder velden kan worden volstaan. De ruimte voor die velden kan worden gevonden op het bestaande terrein van de Zeevogels. Zij betwisten in dit verband de berekening van de veldbehoefte die de raad heeft gemaakt en hebben twee eigen berekeningen gemaakt waaruit een lagere veldbehoefte blijkt. Zij wijzen er op dat de raad ten onrechte uitgaat van 60 geregistreerde teams, terwijl op de website van de KNVB 51 teams zijn geregistreerd. De toelichting van de raad dat het aantal actieve leden dat bij de KNVB is ingeschreven, hoger is en leidt tot een veldbehoefte van 4,7 wedstrijdvelden en vier trainingsvelden, is volgens hen enkel gebaseerd op de actuele spreiding op zaterdag en zondag. Verder wijzen [appellant sub 1] en anderen er op dat de KNVB de veldbehoefte van 4,7 baseert op 743 actieve leden en een aantal te vormen teams van tussen de 65 en 74. Daarbij is de KNVB voorbijgegaan aan de werkelijke situatie dat er 60 teams in totaal zijn. Daarvan uitgaande en van een optimale spreiding op zaterdag en zondag, zouden 3,4 velden nodig zijn. Daarnaast wijzen zij er op dat andere clubs in de regio met 700 tot 1.000 spelers over drie of vier velden beschikken. Tot slot betogen zij dat het terrein van de Zeevogels beschikt over vier velden en dat daar een terrein naast ligt dat groter is dan een voetbalveld. Als er vijf velden nodig zijn, dan kunnen die worden ingericht op die gronden.

[appellante sub 2] en anderen betogen dat de plantoelichting niet voldoet aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Volgens hen bestaat er geen regionale behoefte aan een voetbalcomplex van vijf velden. Zij stellen dat bij de veldbehoefteberekening van een te hoog aantal leden is uitgegaan, namelijk van 945. Volgens [appellante sub 2] en anderen was het aantal leden per 1 augustus 2020 echter 743. Ook het aantal spelende teams klopt naar hun mening niet. Verder betogen zij dat zij een eigen veldbehoefteberekening op basis van de "rekentool" van de KNVB hebben gemaakt. Daarbij zijn de gegevens van de teams per club in het seizoen 2020-2021 gebruikt. Hieruit blijkt dat vier velden nodig zijn. Verder blijkt uit gegevens van de website voetbal.nl dat er acht teams minder spelen dan waarvan de raad is uitgegaan. Verder betogen [appellante sub 2] en anderen dat binnen de planperiode zelfs met 3 velden kan worden volstaan.

8.1.    De raad stelt dat hij voor het invullen van de rekentool gebruik heeft gemaakt van de meest recente gegevens. Hierbij zijn alleen de ingeschreven teams meegenomen voor het seizoen 2020-2021 en niet het aantal actieve leden dat staat ingeschreven. Volgens de raad zijn er 60 teams. Uit de berekening volgt een veldbehoefte van 4,1, dus afgerond vijf (wedstrijd)velden. Ook zijn drie trainingsvelden nodig, maar omdat er multifunctionele kunstgrasvelden worden aangelegd, zal een aantal van vijf velden in totaal voldoende zijn. Verder stelt de raad dat diverse teams overstappen naar de zaterdag. De zaterdagcompetitie is daarom bepalend voor de uiteindelijke veldbehoefte. Over de daling van het aantal leden stelt de raad dat het college van burgemeester en wethouders in september 2020 een verkeerd aantal leden heeft vermeld. Dat aantal is bijgesteld en alleen de spelende leden zijn meegeteld.

8.2.    De Afdeling heeft in haar uitspraak van 11 september 2019 overwogen dat de raad van een behoefte aan 5 velden heeft mogen uitgaan. Dit neemt niet weg dat ten tijde van de vaststelling van het nu voorliggende plan de veldbehoefte zou kunnen zijn afgenomen, waardoor een andere veldbehoefte is ontstaan. Ten behoeve van het nu vastgestelde plan heeft de raad een nieuwe veldberekening uitgevoerd en aan de toelichting op het plan toegevoegd. Deze berekening dateert van 28 augustus 2020. Op de berekening is te zien dat bij de drie verenigingen gezamenlijk 60 teams spelen en dat op zaterdag 4,1 en op zondag 1,9 velden nodig zijn. Afgerond zijn dit vijf respectievelijk twee velden. In het deskundigenbericht van de STAB is vermeld dat weliswaar met ledenverlies als gevolg van fusies geen rekening wordt gehouden door de KNVB, maar dat dit in de regel min of meer verwaarloosbaar is. Verder is in het deskundigenbericht vermeld dat een lichte daling waarneembaar is in het aantal leden tussen 2017 en 2020, maar dat er een trend zichtbaar is dat het damesvoetbal toeneemt en dat de competitiewedstrijden van zondag naar zaterdag verschuiven. [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] en anderen hebben die bevindingen niet overtuigend bestreden. Gelet op de veldbehoefte op de zaterdagen, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad thans slechts in vier of minder velden had mogen voorzien. Voor zover het sportcomplex al kan worden aangemerkt als een andere stedelijke voorziening in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro, ziet de Afdeling gelet hierop evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad de regionale behoefte aan het aantal velden onvoldoende heeft gemotiveerd en dat daarom het besluit in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is voorbereid.

Over de mogelijkheid om naast het terrein van de Zeevogels een vijfde speelveld aan te leggen heeft de Afdeling in haar uitspraak van 11 september 2019, onder 9.2, reeds een oordeel gegeven. De Afdeling ziet thans geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. Het betoog slaagt niet.

Strijd artikelen 5a en 15 Provinciale Ruimtelijke Verordening (hierna: PRV)

9.       [appellante sub 2] en anderen betogen dat in de plantoelichting ten onrechte is vermeld dat het plan niet in strijd is met artikel 5a van de PRV. Verder is het plan volgens hen in strijd met artikel 15 van de PRV. Zij wijzen er op dat de Adviescommissie Ruimtelijke Ordening (hierna: ARO) onjuist is ingelicht over de dubbele windhaag. In het beeldkwaliteitsplan is die haag niet vermeld.

9.1.    De raad stelt over artikel 5a van de PRV dat inmiddels dit in de uitspraak van 11 september 2019 geconstateerde gebrek hersteld is en dat de op grond van dit artikel vereiste afstemming met de gemeenten Heiloo en Castricum heeft plaatsgevonden. Over de dubbele windhaag bij het nieuwe voetbalcomplex stelt de raad dat die niet is gewijzigd in het nieuwe plan. Hij wijst er op dat de Afdeling in de uitspraak over het eerdere bestemmingsplan zich heeft uitgelaten over de vraag of de ARO onjuist over de windhaag is voorgelicht en deze beroepsgrond niet heeft laten slagen.

9.2.    De Afdeling overweegt dat naar aanleiding van de uitspraak van 11 september 2019 afstemming heeft plaatsgevonden met de gemeenten Heiloo en Castricum. De schriftelijke instemmingen van beide gemeenten zijn als bijlage aan de toelichting van het voorliggende plan toegevoegd. Het plan is daarom niet in strijd met artikel 5a van de PRV vastgesteld. Over het betoog met betrekking tot artikel 15 van de PRV overweegt de Afdeling dat zij in het aangevoerde geen aanleiding ziet voor een ander oordeel dan in overweging 5 en verder van de uitspraak van 11 september 2019 is gegeven. Het betoog faalt.

Compensatie bollengrond, strijd artikel 26b PRV

10.     [appellante sub 2] en anderen betogen dat het plan in strijd met artikel 26b van de PRV is vastgesteld. Zij betogen dat het nieuwe voetbalcomplex in een gebied ligt dat in de PRV als een bollenconcentratiegebied is aangewezen en dat een bestemmingsplan binnen zo’n gebied alleen bestemmingen mag bevatten die bollenteelt niet onmogelijk maken. Omdat in dit geval wordt afgeweken van dit artikel, is op grond van artikel 34 een ontheffing van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland vereist. Een ontheffing is echter niet aangevraagd. Verder stellen zij dat in de toelichting op het bestemmingsplan niet is verklaard op welke wijze door middel van compensatie zou zijn voldaan aan deze bepaling van de PRV. Tot slot betogen [appellante sub 2] en anderen dat de PRV geen ruimte biedt voor de uitleg van de raad, namelijk dat zolang de gronden gecompenseerd worden, ander gebruik dan bollenteelt mogelijk is.

[appellant sub 1] en anderen, [appellante sub 2] en anderen en LTO Noord betogen verder dat de compensatie van de bollengronden, zoals de raad die kennelijk voorstaat, in kwantitatief opzicht onvoldoende is. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de vrijkomende locaties van de verenigingen Zeevogels en Adelbert en die bestemd zijn voor nieuwe bollenteelt, samen 8 ha groot zijn. De bollenvelden die verloren gaan op de locatie van de nieuwe sportvelden zijn echter 8,17 ha groot. Verder is volgens [appellant sub 1] en anderen en LTO Noord bij de locatie Zeevogels ten onrechte een parkeerplaats voor het nabijgelegen tenniscomplex meegerekend. Omdat het tenniscomplex niet wordt verplaatst zal dit parkeerterrein niet kunnen worden omgevormd naar bollenteelt. Verder zijn er rondom dit terrein enkele stukken die door het kleine formaat en de ligging niet geschikt zijn voor bollenteelt. Bij elkaar zal er voor de compensatie slechts 6,11 ha beschikbaar zijn. Tot slot stellen [appellant sub 1] en anderen dat zij de bollengrond kenmerkend achten voor de leefomgeving en dat het daarom van belang is om zoveel bollengrond te behouden.

LTO Noord betoogt dat de raad bij de compensatieberekening er geen rekening mee heeft dat door de voorwaardelijke verplichting in artikel 3.3.2 van de planregels de compensatiegronden in hun gebruik worden beperkt. In die bepaling is een windhaag verplicht gesteld. De ruimte die deze inneemt, zal afgaan van het bruikbare bollenteeltareaal. Ook zijn door de algemene formulering van de voorwaardelijke verplichting andere gronden dan die naast het voetbalcomplex niet bruikbaar, zolang de betreffende windhaag niet is aangelegd. Ook zijn de compensatiegronden onpraktisch van vorm, of liggen er woningen binnen de spuitzone van 50 meter, en zijn die gronden om die reden niet feitelijk beschikbaar.

10.1.  De raad stelt dat aan artikel 26b, tweede lid, van de PRV wordt voldaan en dat dus geen ontheffing nodig is. Hij stelt dat in overleg met de provincie is besloten om de huidige bollengronden op de fusielocatie te compenseren door de op te geven sportvelden van twee van de drie verenigingen voor bollenteelt geschikt te maken. Daardoor is er geen sprake van het onmogelijk maken van bollenteelt en is een ontheffing niet nodig. Verder wijst de raad er op dat het college van gedeputeerde staten in zijn brief van 26 mei 2017 heeft vermeld dat het plan niet in strijd is met de PRV.

10.2.  De Afdeling stelt vast dat de sportvelden waarin het plan voorziet liggen binnen een bollenconcentratiegebied zoals aangewezen in de PRV. Op grond van artikel 26b, eerste lid, van de PRV mag een bestemmingsplan in zo’n gebied uitsluitend bestemmingen of regels bevatten die voorzien in nieuwe bollenteeltbedrijven voor permanente bollenteelt, de uitbreiding van een bestaand bollenteeltbedrijf alsmede het mogelijk maken van grondbewerkingen als bezanden, omzetten en opspuiten ten behoeve van permanente bollenteelt. Zoals de raad ter zitting ook heeft erkend, voorziet het plan ter plaatse van de sportvelden niet in de functies die artikel 26b, eerste lid, noemt. Evenmin voldoet het plan aan de in artikel 26b, tweede lid, gestelde eis dat een plan dat betrekking heeft op een bollenconcentratiegebied, de vestiging van een nieuw bollenteeltbedrijf voor permanente bollenteelt of de uitbreiding van een bestaand bollenteeltbedrijf in dit gebied niet onmogelijk mag maken. Voor de hiervoor onder 10.1 weergegeven uitleg die de raad aan beide artikelleden geeft, vindt de Afdeling geen aanknopingspunten in de bepalingen van de PRV zelf en overigens ook niet in de toelichtingen daarop.

Het voorgaande leidt de Afdeling tot de slotsom dat het plan in strijd met artikel 26b, eerste en tweede lid, van de PRV is vastgesteld, nu vast staat dat een ontheffing op grond van artikel 34 van de PRV ontbreekt. Het betoog slaagt.

10.3.  Voor zover de raad heeft beoogd ook los van de PRV in het kader van een goede ruimtelijke ordening te voorzien in compensatie van de bollenteeltgronden, overweegt de Afdeling dat de raad volgens de plantoelichting acht hectare heeft willen compenseren. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de op te geven bollengronden ter plaatse van de nieuwe sportvelden niet precies acht hectare zijn, zoals de plantoelichting suggereert, maar dat hij wel de hoeveelheid op te geven bollenteeltgrond volledig heeft willen compenseren. De Afdeling acht het, mede gelet op het deskundigenbericht, aannemelijk dat enkele van de gronden nabij het tenniscomplex door hun vorm en ligging niet of niet volledig benut kunnen worden voor bollenteelt. Verder geeft de toelichting op het plan er geen blijk van dat er rekening mee is gehouden dat op grond van artikel 3.3.2, onder a, van de planregels in verband met drift van bestrijdingsmiddelen een windhaag nabij het tenniscomplex moet worden aangelegd op de compensatiegronden. Die haag zal volgens het deskundigenbericht ongeveer 1.800 m2 van de beoogde bollenteeltgronden beslaan. De raad heeft op de zitting gesteld dat hij deze vermindering op de te compenseren gronden aanvaardbaar acht, maar heeft niet toegelicht waarom dit aanvaardbaar is en hoe zich dit verhoudt tot zijn standpunt dat het verlies aan bollengronden volledig moet worden gecompenseerd. Tot slot geeft de plantoelichting er geen blijk van dat er rekening mee is gehouden dat het parkeerterrein van het tenniscomplex nog op grond van het overgangsrecht als zodanig gebruikt kan worden en daarmee dus niet inzetbaar is voor bollenteelt.

Het voorgaande brengt met zich dat de raad bij zijn compensatieberekening rekening heeft gehouden met gronden die niet inzetbaar zijn voor bollenteelt. De raad heeft daarmee onvoldoende gemotiveerd dat aan zijn doelstelling om volledig te compenseren wordt voldaan. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het betoog slaagt.

Geschiktheid compensatiegronden, bodemgesteldheid

11.     LTO Noord betoogt dat ten onrechte niet is voorgeschreven dat de compensatiegronden daadwerkelijk geschikt worden gemaakt voor teelt. Daardoor is de verplichte compensatie niet geborgd. Ook de raming van Stivas uit 2016 dat het € 58.000 kost om de gronden geschikt te maken, is volgens LTO Noord onjuist. Zij stelt dat de raming verouderd is, omdat de prijzen van dergelijke werkzaamheden zijn gestegen. Aangezien de gemeente geen geld heeft gereserveerd, is het plan wellicht niet uitvoerbaar.

[appellante sub 2] en anderen betogen dat in een onderzoek van Delphy, dat in hun opdracht is opgesteld en waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 22 maart 2018, is vermeld dat het rapport van Stivas enkele onduidelijkheden bevat. Ook blijkt daaruit dat niet zeker is of het grondwater voldoende zoet is voor bollenteelt. Verder stellen zij dat het langer dan 25 jaar zal duren voor de bodem geschikt zal zijn. Het hoogteverschil tussen de locatie van de Zeevogels en het nieuwe voetbalcomplex is zodanig dat niet binnen een periode van 10 jaar een kwantitatieve of kwalitatieve compensatie mogelijk is.

11.1.  In de uitspraak van 11 september 2019 is de Afdeling ingegaan op de geschiktheid van de gronden in kwalitatieve zin. In hetgeen [appellante sub 2] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling thans geen aanleiding voor een ander oordeel. Over de herijking van de prijzen overweegt de Afdeling dat de raad aannemelijk heeft gemaakt dat deze prijzen opnieuw zijn geïndexeerd. Dit betoog slaagt niet.

Productieverlies resterende bollenteeltgronden

12.     LTO Noord en [appellante sub 2] en anderen betogen dat de aan te leggen windhaag nadelige effecten op delen van de nabijgelegen teeltgronden heeft. De haag zal volgens hen een klimatologische verstoring en een toename van luizenpopulaties tot gevolg hebben. Dit zal volgens hen leiden tot productieverlies.

12.1.  De Afdeling heeft in de uitspraak van 11 september 2019, onder 18.4 geoordeeld dat de raad na afweging van alle betrokken belangen het productieverlies aanvaardbaar heeft kunnen achten. LTO Noord en [appellante sub 2] hebben ten opzichte van de vorige procedure geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan de Afdeling thans tot een andersluidend oordeel zou moeten komen dan zij in haar uitspraak van 11 september 2019 heeft gedaan. Het betoog slaagt niet.

Gevolgen voor de gezondheid, spuitzoneonderzoek

13.     LTO Noord betoogt dat het onderzoek naar de gevolgen voor de gezondheid vanwege het spuiten met gewasbeschermingsmiddelen ondeugdelijk is. Dit geldt voor zowel de gezondheidseffecten bij de tennisclub als bij de nieuwe sportvelden. Zo is geen rekening gehouden met de toegestane hoogtes voor tribunes bij het tenniscomplex, is niet inzichtelijk gemaakt waarom bij de tennisbaan een enkele haag voldoende is, is de ligging van de haag zoals weergegeven in het spuitzoneonderzoek niet overgenomen in het plan en is geen rekening gehouden met wisselteelt. Ook had volgens hen moeten worden uitgegaan van een zogenoemd worst-case scenario waarbij de windrichting niet bepalend is. Er had daarom een haag rond het hele tenniscomplex moeten worden voorgeschreven. Tot slot stelt LTO Noord dat in het onderzoek voor de tennisbaan de gegevens van weerstation Egmond aan Zee gebruikt hadden moeten worden, aangezien dit weerstation nog in werking is, in tegenstelling tot de gebruikte gegevens uit 2017 van weerstation Egmond aan den Hoef. Daarnaast betoogt zij dat de haag bij de tennisbaan op grond van artikel 3.4.1 en artikel 3.4.3 van de planregels alleen mag worden aangeplant als er niet onevenredig landschapswaarden worden aangetast. Het is daardoor onduidelijk of de aanplant wel mogelijk is. Voorts is volgens LTO Noord de in artikel 6.2.2, onder a, van de planregels toegestane terreinafscheiding van één meter hoog te laag. Zij stellen in dat kader dat de zone bij de haag op grond van artikel 6.4.2 van de planregels ontoegankelijk moet zijn voor algemeen publiek en dat een hek van één meter hoog eenvoudig kan worden overgeklommen.

LTO Noord en [appellante sub 2] en anderen betogen verder dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom met de dubbele windhaag bij de nieuwe voetbalvelden geborgd is dat er een aanvaardbaar leefklimaat bestaat op en rond het tenniscomplex en de nieuwe voetbalvelden. [appellante sub 2] en anderen voeren aan dat in dit geval wordt afgeweken van de gebruikelijke afstand van 50 meter en dat die afwijking niet gerechtvaardigd kan worden door de twee hagen met een drifreductie van 75%. Zij wijzen er op dat de haag slechts 2,5 meter hoog hoeft te zijn, terwijl de open tribunes of andere verblijfsruimten bij de tennisvelden tot zeven meter hoog mogen worden gebouwd. Ook op de gronden met de sportbestemming binnen dit plan mogen op grond van artikel 6.3.1 van de planregels met een omgevingsvergunning hogere tribunes worden gebouwd. Het toetsingskader voor het verlenen van de vergunning is niet objectief en helder. Ook hier kan een hogere tribune leiden tot gezondheidsgevaren voor de sporters en toeschouwers en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Bovendien zijn op grond van de algemene afwijkingsregels in artikel 19 en 20 van de planregels ook verruimingen van de bouwhoogtes mogelijk.

Verder betogen [appellante sub 2] en anderen dat het onderzoek naar de driftreductie is opgesteld op basis van rapporten waarvan de Afdeling in haar uitspraken van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3018, en 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1741, kort gezegd, heeft overwogen dat die niet kunnen worden gebruikt. Ook het driftreductiepercentage van 75% per haag is volgens dezelfde uitspraak van de Afdeling van 16 december 2020 onvoldoende onderbouwd.

13.1.  De raad stelt dat onderzoek is gedaan naar de gezondheidsrisico's bij de tennisvelden vanwege het gewasbeschermingsmiddelengebruik in de bollenteelt. Uit dat onderzoek volgt dat langs de oostzijde van het tenniscomplex een windhaag moet worden gerealiseerd om drift van gewasbeschermingsmiddelen te beperken en gezondheidsrisico's uit te sluiten. De aanleg van een windhaag is in een voorwaardelijke verplichting opgenomen in artikel 3.2.2 van de planregels. De haag beslaat een veel geringere oppervlakte (1.800 m2) dan de spuitvrije zone van 50 meter die in het vorige bestemmingsplan was opgenomen. Over de onderzoeken naar de gezondheidsrisico's op de nieuwe voetbalvelden en daaromheen stelt de raad dat het voorliggende plan voor wat betreft het voetbalcomplex geen wijzigingen aanbrengt in de maatregelen die al in het vernietigde plan waren opgenomen. De bezwaren die zien op de gezondheidsrisico's bij het voetbalcomplex hadden in de vorige procedure naar voren gebracht kunnen worden en kunnen nu niet opnieuw naar voren gebracht worden. Verder wijst de raad er op dat een nader onderzoek is uitgevoerd door Adromi Groep. In dat onderzoek wordt onderschreven dat bij een afstand van vijf meter uit opgaande teelten en drie meter uit laagblijvende teelten voldaan wordt aan de maximaal acceptabele blootstellingsnormen op het voetbalcomplex. Volgens de raad hebben appellanten op geen enkele wijze onderbouwd waarom de driftreductie van 75% onvoldoende zou zijn.

Over de bouwmogelijkheden op het tenniscomplex stelt de raad dat vanwege de omvang en de inrichting van het terrein niet aannemelijk is dat er gebouwd wordt tot op de perceelsgrens. Het tenniscomplex wordt omringd door een forse opgaande rand met beplanting die samen met de aan te planten windhaag op de aangrenzende agrarische gronden zorgt voor voldoende afscherming. Op grond van het geldende plan mogen tribunes maximaal drie meter hoog gebouwd worden en niet tot zeven meter. Voor tribunes op het voetbalcomplex geldt dat deze alleen inpandig verwezenlijkt kunnen worden of als blijkt dat er geen gezondheidsrisico’s zijn.

13.2.  Ten behoeve van het bepalen van de maatregelen die nodig zijn om de gebruikers van het tenniscomplex en het nieuwe voetbalcomplex te beschermen tegen de verspreiding van gewasbestrijdingsmiddelen, heeft de raad gebruik gemaakt van twee rapporten: een rapport van 11 augustus 2016 van SPA en een rapport van 28 januari 2020 van De Omgevingsjurist, dat specifiek op de gronden van De Zeevogels nabij het tenniscomplex ziet. Deze rapporten zijn bij de plantoelichting gevoegd. De resultaten van het door de raad genoemde onderzoek van Adromi zijn neergelegd in een rapport van 26 april 2021, dat als bijlage bij het verweerschrift is gevoegd.

Aan de hand van de rapporten die aan het plan ten grondslag zijn gelegd, heeft de raad voor de bescherming van het tenniscomplex ten noordwesten van het huidige terrein van de Zeevogels in artikel 3.3.2 van de planregels bij wijze van voorwaardelijke verplichting een windhaag voorgeschreven. Die zal - kort gezegd - een driftreductie moeten bewerkstelligen van 75%. De bescherming van de gebruikers van de nieuwe sportvelden is geregeld in artikel 6.4.2, onder a, van de planregels. Op grond van die bepaling en bijbehorende aanduiding op de verbeelding moet - kort weergegeven - een dubbele windhaag worden aangelegd tussen de sportvelden en de bollenteeltgronden ten zuiden daarvan. Tezamen moeten deze hagen een driftreductie van 95,75% opleveren.

13.3.  Over de deugdelijkheid van de onderzoeksrapporten overweegt de Afdeling als volgt.

13.3.1.         Met betrekking tot het rekening houden met wisselteelt overweegt de Afdeling dat op de bollengronden nabij het nieuwe voetbalcomplex gelet op de desbetreffende bepalingen in het bestemmingplan "Landelijk Gebied 1998" geen hout- of fruitteelt is toegestaan. Mede gelet op het deskundigenbericht, overweegt de Afdeling daarom dat in de gebruikte rapporten terecht is uitgegaan van de teelt van laagblijvende gewassen. Dit betoog slaagt niet.

In het deskundigenbericht is verder vermeld dat voor het rapport van SPA gebruik is gemaakt van het rapportnummer 610 van PRI uit 2015. In dat rapport uit 2015 is uitgegaan van onderzoek door Porskamp en anderen uit 1994. Dat onderzoek ging over het effect van windhagen rond fruitboomgaarden, en dus niet over driftreductie door windhagen rond lage veldgewassen, zoals in de nu voorliggende zaak het geval is. Voor het rapport PRI 610 is bij gebrek aan ander onderzoek naar de reductie door windhagen, primair gebruik gemaakt van het onderzoek van Porskamp en anderen, aldus het deskundigenbericht. In het onderzoek van PRI is vermeld dat voor de beperking van het blootstellingsrisico bij bespuitingen van veldgewassen met veldspuiten ook gebruik gemaakt kan worden van het aangenomen driftreducerende effect van windhagen zoals die gebruikt worden rond boomgaarden. In het deskundigenbericht is vermeld dat hoewel dat standpunt op voorhand niet als onjuist bestempeld kan worden, de bevindingen van PRI over de driftreductie door windhagen gebaseerd op het onderzoek van Porskamp niet als voldoende robuust kan worden aangemerkt in het geval van veldbespuitingen. Voor zover het rapport 610 aanvullend verwijst naar onderzoeken naar driftreductie door windhagen van Wenneker en anderen uit 2005 en Wenneker en Van de Zande uit 2008, is in het deskundigenbericht vermeld dat die onderzoeken betrekking hebben op driftdepositiereductie van windhagen en niet op driftbeperking naar de lucht. Gelet op deze conclusies in het deskundigenbericht, die de raad niet overtuigend heeft bestreden, overweegt de Afdeling dat de raad dit rapport niet ten grondslag heeft mogen leggen aan zijn beoordeling van de effecten van bestrijdingsmiddelen. Het besluit is in zoverre onvoldoende zorgvuldig voorbereid. Deze betogen slagen.

Met betrekking tot de vraag of in het rapport van Adromi reden kan worden gevonden dit gebrek te passeren, overweegt de Afdeling dat in paragraaf 4.3.1 van dit rapport is vermeld dat bij afzonderlijk gebruik van drie representatieve middelen het acceptabel geachte blootstellingsniveau niet wordt overschreden. Een onderlinge afstand van drie meter zou dan voldoende zijn. In het rapport van Adromi is verder vermeld dat niet duidelijk is wat de gevolgen voor het blootstellingsniveau zijn als bestrijdingsmiddelen geculmineerd worden. Volgens het rapport kan de drift daarmee tot nihil worden gereduceerd, maar waarop die conclusie is gebaseerd is niet verder toegelicht in het rapport. De Afdeling ziet gelet op deze onduidelijkheid daarom geen reden om er van uit te gaan dat met dit rapport het gebrek in de zorgvuldigheid van de voorbereiding op dit punt is gerepareerd.

13.3.2.         Over het gekozen beschermingsregime overweegt de Afdeling als volgt.

13.3.3.         Met betrekking tot de mogelijkheid dat bezoekers van het tenniscomplex en het nieuwe voetbalterrein zich toch binnen de diverse spuitzones begeven, overweegt de Afdeling dat op grond van artikel 3.3.2, onder b, en artikel 6.4.2, onder b, van de planregels geen menselijk verblijf is toegestaan ter plaatse van de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van groen - windhaag". Het gebied dient op grond van die bepalingen via een gaashekwerk of gelijkwaardige voorziening voor het algemene publiek ontoegankelijk te zijn, met uitzondering van - kort gezegd - (onderhouds)werkzaamheden. Uit de bouwregels die gelden voor de bestemming "Agrarisch - Bollenconcentratiegebied", nabij het tenniscomplex, volgt dat een hekwerk een maximale hoogte van 1,2 meter mag hebben. Voor de bestemming "Sport" is dat één meter buiten het bouwvlak en twee meter binnen het bouwvlak. De Afdeling acht het aannemelijk dat mensen zich bij deze hoogtes incidenteel toegang tot de bollenteeltgebieden kunnen verschaffen, maar acht het eveneens aannemelijk dat hekwerken met deze hoogtes er wel voor zorgen dat inloop wordt voorkomen en duidelijk maken dat inloop ook niet is toegestaan. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de voorwaardelijke verplichtingen ontoereikend zijn om de door de raad gewenste bescherming te borgen. Het betoog slaagt in zoverre niet.

13.3.4.         Met betrekking tot de bescherming van de tennisvelden overweegt de Afdeling dat in het rapport van De Omgevingsjurist is vermeld dat om eventuele drift of andere kansen op aanwezigheid van gewasbeschermingsmiddelen op de tennisbanen zoveel als mogelijk uit te sluiten, wordt geadviseerd om de al bestaande groene houtwal waar nodig aan te planten of op te vullen met in de winter groenblijvende beplanting.

Uit de voorwaardelijke verplichting neergelegd in artikel 3.3.2, onder a, van de planregels en de verbeelding volgt dat op grond van het voorliggende plan alleen aan de oostzijde van het tenniscomplex de aanleg van een haag met een beoogde driftreductie van 75% is verzekerd. Aan de overige zijden van het tenniscomplex is geen driftreducerende haag voorgeschreven. Voor zover in het rapport van De Omgevingsjurist is vermeld dat de dominante windrichting uit het noorden of noordoosten komt, en de raad op grond daarvan geen beschermde hagen nodig heeft geacht aan de andere zijden, overweegt de Afdeling dat niet is uitgesloten dat ook in periodes van het jaar waarin bestrijdingsmiddelen worden gespoten, de wind uit andere richtingen dan noord(oost) komt. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom desondanks aan de andere zijden van het tenniscomplex geen bescherming tegen de drift van die bestrijdingsmiddelen nodig is. Voorts voorziet het geldende bestemmingsplan voor het tenniscomplex niet in een instandhoudingsplicht voor de nu aanwezige houtopstanden. Het vellen van bomen en dergelijke is in dit geval ook niet aan een omgevingsvergunningsplicht gebonden.

Over de bouwmogelijkheden op het tenniscomplex overweegt de Afdeling dat artikel 17.2.1, onder b, van de betreffende planregels in samenhang met de verbeelding het mogelijk maakt gebouwen tot een hoogte van zeven meter op te richten tot aan de perceelsgrens. Uit de planregels volgt, anders dan de raad meent, niet dat de hoogte van (overkapte) tribunes is beperkt tot drie meter. Het is derhalve niet zeker of de 2,5 meter hoge haag aan de oostzijde van het tenniscomplex afdoende bescherming zal bieden aan gebruikers van de eventuele tribunes langs het tenniscomplex tegen de blootstelling aan drift.

Het voorgaande leidt de Afdeling tot de conclusie dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat de gebruikers van de tennisvelden voldoende zijn beschermd tegen de gevolgen van drift van gewasbeschermingsmiddelen en dat dientengevolge geen onaanvaardbare beperkingen voor de bollentelers zullen optreden.

13.3.5.         Met betrekking tot de bescherming van de bezoekers van de voetbalvelden overweegt de Afdeling dat in het rapport van SPA ook aan de zuidwestzijde van het nieuwe voetbalcomplex een driftwerende haag is aangegeven. De gronden direct grenzend aan die kant van het voetbalcomplex hebben in het plan de bestemming "Natuur" gekregen, zijn vier tot zes meter breed en zijn niet voorzien van een functieaanduiding voor een windhaag. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de gronden naast die strook grond waarop bollen geteeld kunnen worden hier niet direct grenzen aan gronden met de bestemming "Sport". De raad wijst er op dat daartussen een stuk grond met een woonbestemming ligt. Er is daarom geen driftwerende haag nodig geacht, aldus de raad. Het voorgaande neemt naar het oordeel van de Afdeling niet weg dat op korte afstand ten zuidwesten van het nieuwe voetbalcomplex bollenteeltgronden liggen waar gewasbeschermingsmiddelen kunnen worden toegepast zonder dat er sprake is van enige driftreductie in noordoostelijke richting. De gronden met de bestemming "Sport" mogen op deze locatie dus ook zonder de aanwezigheid van een driftwerende voorziening in gebruik worden genomen. De raad heeft niet overtuigend gemotiveerd waarom dit deel van het sportcomplex afdoende is beschermd tegen de blootstelling aan drift.

Met betrekking tot de toegestane bouwhoogten op het voetbalcomplex overweegt de Afdeling dat alleen in het aangegeven bouwvlak gebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd. Daar waar het bouwvlak op een afstand van minder dan 50 meter van bollengronden ligt, zijn op de verbeelding de functieaanduidingen "specifieke vorm van sport - clubgebouw" en "specifieke vorm van sport - tribune uitgesloten" opgenomen. Het bestemmingsplan voorziet dus niet in rechtstreekse bouwmogelijkheden waardoor personen zich in gebouwen of onder overkappingen kunnen bevinden waarbij zij eventueel gezondheidsrisico's lopen vanwege het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op de bollengronden. Buiten het bouwvlak mogen echter gelet op de artikelen 6.2.2, onder c en d, van de planregels, overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, tot een hoogte van drie meter en een oppervlakte van maximaal 15 m2 worden gebouwd. Door deze bouwmogelijkheid is het mogelijk om een kleine onoverdekte (sta)tribune te bouwen op een afstand van minder dan 50 meter van de bollengronden. In het deskundigenbericht is vermeld dat daardoor personen op die tribune niet beschermd worden door de driftwerende hagen. Het bestreden besluit geeft er geen blijk van dat de raad zich hiervan rekenschap heeft gegeven. Evenmin geeft het bestreden besluit er blijk van dat de raad zich rekenschap heeft gegeven van de mogelijkheid die de artikelen 6.3.1 en 19 en 20 van de planregels biedt om hogere tribunes te bouwen. De betogen slagen.

Conclusie gevolgen voor de gezondheid

13.4.  Het voorgaande leidt de Afdeling tot de slotsom dat de raad het plan voor zover het de gevolgen van de verspreiding van drift betreft, onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de gevolgen van de drift aanvaardbaar kunnen worden geacht.

Verkeer en parkeren op het transferium

14.     [appellant sub 1] en anderen, [appellante sub 2] en anderen en LTO Noord kunnen zich niet verenigen met de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - transferium" die is toegekend aan de gronden die ook dienen als parkeerterrein voor het nieuwe voetbalcomplex. Artikel 6.1, onder d, van de planregels voorziet voor gronden met deze aanduiding in een transferium. [appellant sub 1] en anderen vrezen parkeer- en verkeerhinder als gevolg van het transferium. Zij betogen dat het onduidelijk is hoe het transferium, dat bedoeld is om strandbezoekers tijdens zomerse dagen daar te laten parkeren en met andere vervoermiddelen naar het strand te laten gaan, zal worden gebruikt. Zij wijzen er op dat in het MER veel aannames zijn gedaan over het aantal dagen waarop het transferium zal worden ingezet en dat het zoeken naar oplossingen, mochten de verbindingen tussen het transferium en Egmond aan Zee niet voldoende zijn, naar de toekomst is verschoven. Zo voeren zij aan dat de aanname van maximaal twaalf piekdagen waarop de parkeerplaatsen als transferium worden gebruikt, en de stelling dat er in principe geen verkeerstoename zal zijn, niet zijn onderbouwd en dat dit aantal een onderschatting is. Daarbij wijzen zij er op dat het parkeerterrein 50 extra parkeerplaatsen mogelijk maakt, en dat die plaatsen ook op wedstrijddagen kunnen worden gebruikt. Het terrein is immers openbaar. [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] en anderen wijzen er op dat het gebruik van het gebruik als transferium niet tot de zomermaanden is beperkt. Ook waren er in 2019 alleen al 25 dagen met een temperatuur hoger dan 25o C. Verder worden in de omgeving jaarrond evenementen georganiseerd die veel publiek trekken. Een reëlere inschatting is daarom dat op 25% van de dagen in juni, juli en augustus het transferium in gebruik is. Tot slot betogen zij dat de aanname in het MER dat 90% van het verkeer dat gebruik zal maken van het transferium afkomstig is uit de richting van de Heilooër Zeeweg, niet aannemelijk is. Zij wijzen op de huidige wijze waarop strandgangers een parkeerplaats zoeken. Ook het aantal busritten van en naar het strand is te laag ingeschat.

LTO Noord en [appellante sub 2] en anderen betogen dat in de planregels wel een onderscheid is gemaakt tussen een transferium en een parkeerterrein, maar dat uit de regels niet blijkt wat het onderscheid feitelijk precies is en dat het gebruik van de parkeerplekken niet is begrensd. Ook is de raad uitgegaan van het beperkte gebruik van de gronden als transferium en niet van een vrij gebruik als parkeerterrein, terwijl de planregels wel de mogelijkheid bieden om het terrein als transferium te gebruiken. Ook is het gebruik van het terrein buiten de zaterdag en de avondperiode als openbaar parkeerterrein mogelijk en zijn de gevolgen daarvan niet onderzocht.

[appellante sub 2] en anderen betogen dat het aantal parkeerplaatsen ten onrechte niet is gemaximeerd. Hoewel in het ruimtelijk programma behorende bij de toelichting is beschreven dat er 142 parkeerplaatsen zullen worden aangelegd, is dat aantal niet geborgd.

Verder betogen [appellante sub 2] en anderen dat de verkeersaantrekkende werking van het transferium niet is onderzocht en dat dit ruim meer zal zijn dan de 300 mvt/etmaal waarvan de raad uitgaat. Daarbij had de raad volgens hen tevens de huidige parkeerdruk in ogenschouw moeten nemen en de omstandigheid dat in de zomermaanden extra bussen rijden tussen het transferium en het strand.

14.1.  De raad stelt dat uit het onderzoek naar de gevolgen van het transferium blijkt dat er geen relevante nadelige gevolgen voor de verkeersafwikkeling in de omgeving optreden. In de analyse is uitgegaan van een worst-case scenario waarbij sprake is van extra verkeersbewegingen boven op de bestaande verkeersstromen. Verder is in artikel 6.1, onder c, van de planregels bepaald dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" een gebruik als parkeerterrein is toegestaan. Gelet op de oppervlakte van het aanduidingsvlak is er ruimte voor 142 parkeerplaatsen. Vanwege de ligging op twee kilometer van het strand zal het parkeerterrein incidenteel worden ingezet als transferium. Dat zal tijdens de drukke dagen in de zomerperiode zijn. Buiten de piekdagen zullen strandgangers eerder gebruik maken van de parkeervoorzieningen op kortere afstand van het strand. Verder stelt de raad dat in artikel 6.4.3 van de planregels is geborgd dat tijdens wedstrijden en trainingen het gebruik als transferium niet is toegestaan. Daardoor zal er geen sprake zijn van het gelijktijdig parkeren van sporters en strandbezoekers op drukke dagen. Ter zitting heeft de raad over het aantal van twaalf dagen per jaar toegelicht dat dit een illustratief getal is en dat dit getal is gebaseerd op ervaringen. Ook als het transferium meer dan twaalf dagen gebruikt zou worden, is volgens de raad de hinder aanvaardbaar te achten. De maatgevende dag voor de hinder voor de omgeving is de zaterdag, en het gebruik van het transferium op andere dagen zal gelijk of minder zijn. Het gebruik van het transferium kan wel leiden tot andere verkeersstromen op het kruispunt Egmonderstraatweg-Tijdverdrijfslaan-Heilooërzeeweg. De raad wijst er op dat in de oplegnotitie bij het MER de gevolgen van het transferium op de kruispunten in de nabijheid zijn beoordeeld. Uit die beoordeling blijkt dat zelfs bij een worst-case scenario, waarbij 142 auto's op zondag tussen 14:00 en 15:00 uur aankomen en er natransport met bussen plaatsvindt, geen sprake is van relevante negatieve gevolgen voor de verkeersafwikkeling, aldus de raad.

Verder stelt de raad dat in de kruispuntberekeningen is aangenomen dat 90% van het verkeer naar het transferium afkomstig is van de Heilooër Zeeweg. De meeste bezoekers van het strand zullen vanaf die weg komen. Verder zijn de gronden van het transferium eigendom van de gemeente. Er kunnen en zullen aanvullende maatregelen getroffen worden om er voor te zorgen dat het transferium op piekdagen daadwerkelijk een bijdrage levert aan het beperken van verkeers- en parkeerproblemen. Zo kunnen signaleringsborden worden geplaatst met de melding voor strandbezoekers dat de parkeerterreinen in Egmond aan Zee vol zijn en dat op het transferium geparkeerd kan worden. Dit betreft uitvoeringsmaatregelen die niet in het bestemmingsplan geregeld hoeven te worden, aldus de raad.

14.2.  De Afdeling stelt voorop dat de raad bij het beoordelen van de effecten van het plan uit moet gaan van de representatieve invulling van de maximale mogelijkheden van het plan. In het deskundigenbericht is vermeld dat in het aanduidingsvlak hooguit twee parkeerplaatsen meer dan de beoogde 142 parkeerplaatsen gerealiseerd zouden kunnen worden. Het is evenwel voorstelbaar dat een of twee potentiële parkeervakken voor andere doeleinden benut worden, bijvoorbeeld voor een toegang tot de velden of voor een groenvoorziening. Het aanduidingsvlak biedt in ieder geval geen ruimte om veel meer dan de 142 benodigde parkeerplaatsen te realiseren. Appellanten hebben dit niet gemotiveerd bestreden. De Afdeling acht het verschil dusdanig klein dat zij geen aanleiding ziet voor het oordeel dat de raad op dit punt niet van een representatieve invulling van de maximale mogelijkheden van het plan is uitgegaan en de gevolgen voor het verkeer daardoor te rooskleurig heeft voorgesteld.

Verder overweegt de Afdeling dat in het deskundigenbericht is vermeld dat de 142 parkeerplaatsen zijn te herleiden tot een berekende behoefte van 92 parkeerplaatsen voor het voetbalcomplex en 50 extra voor het strandbezoek. Fysiek zijn die niet gescheiden. Alle 142 parkeerplaatsen zijn te gebruiken door strandbezoekers als de sportvelden niet als zodanig in gebruik zijn. Het gebruik van de in totaal 142 beschikbare parkeerplaatsen als transferium heeft geen verhoging van de gemiddelde verkeersgeneratie van het voetbalcomplex tot gevolg. De gevolgen van het gebruik van het parkeerterrein voor de verkeersafwikkeling zijn minimaal. Ook neemt het aantal parkeerbewegingen op het parkeerterrein vanwege de beschikbaarheid van 50 extra parkeerplaatsen voor het transferium niet toe, omdat bij het gebruik van het parkeerterrein als transferium het dubbelgebruik van de parkeerplaatsen beperkter is dan bij het gebruik van het parkeerterrein voor het voetbalcomplex. In hetgeen appellanten naar voren hebben gebracht, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat deze conclusie in het deskundigenbericht onjuist is. De betogen slagen in zoverre niet.

Over de twaalf piekdagen is in paragraaf 3.2.1 van de oplegnotitie bij het MER gesteld, dat per jaar er maximaal twaalf piekdagen zullen zijn waarop het parkeerterrein als transferium zal worden ingezet. Het gebruik als transferium van maximaal twaalf dagen is niet in de planregels geborgd en evenmin is geregeld dat het transferium bijvoorbeeld alleen buiten het voetbalseizoen als zodanig mag worden gebruikt of alleen tijdens zomerse dagen waarop extra parkeerruimte nodig is. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt waarop het aantal van twaalf is gebaseerd en onder welke omstandigheden zich een piekdag voordoet. Verder acht de Afdeling het aannemelijk dat het aantal van twaalf te laag is ingeschat. Zo is het aannemelijk dat jaarrond meer dan twaalf piekdagen voor strandbezoek zullen voorkomen op dagen dat de sportvelden niet in gebruikt zijn, bijvoorbeeld bij evenementen en zomerse dagen. De raad heeft voorts ter zitting verklaard dat de genoemde twaalf dagen enkel als illustratief getal is genoemd. Voor zover de raad heeft gesteld dat hij ook bij een (veel) groter aantal dagen waarop transferium gebruikt wordt de ruimtelijke gevolgen aanvaardbaar vindt omdat de belasting voor de omgeving altijd minder is dan de maatgevende zaterdag, overweegt de Afdeling dat het bestreden besluit er geen blijk van geeft dat en hoe de raad de belangen van het gebruik als transferium heeft afgewogen tegen de belangen van de omwonenden. Het voorgaande leidt de Afdeling tot de conclusie dat het bestreden besluit in zoverre onvoldoende is gemotiveerd. De betogen slagen in zoverre.

Ouderdom rapporten, geluid- en lichthinder

15.     [appellant sub 1] en anderen vrezen verstoring van vogels door licht en geluidhinder. Zij betogen dat op grond van artikel 3.1.1a van het Bro bij de vaststelling van het plan de onderzoeksgegevens niet ouder mogen zijn dan twee jaar. Zij voeren aan dat de raad echter de resultaten van verouderde geluid- en lichtonderzoeken heeft gebruikt. Deze dateren van respectievelijk 18 oktober 2017 en 31 oktober 2017.

Verder wijzen zij en [appellante sub 2] en anderen er op dat in een onderzoek van Peutz van 15 januari 2021 geconcludeerd is dat geluidwaarden van 40 dB of hoger tot enkele honderden meters in het nabijgelegen Natura 2000-gebied zullen optreden. Over de lichthinder voeren zij aan dat de raad weliswaar stelt dat wordt voldaan aan de grenswaarde voor natuurgebieden uit de Richtlijn lichthinder uit 2014 van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde, maar dat de raad niet heeft onderzocht wat de lichthindereffecten zijn tussen de drempelwaarde en de grenswaarde uit die richtlijn.

15.1.  De raad stelt dat deze argumenten niet naar voren zijn gebracht tegen het vorige plan en daarom buiten beschouwing moeten worden gelaten. Verder stelt de raad dat het Natura 2000-gebied niet is aangewezen voor soorten of habitats die gevoelig zijn voor verstoring door geluid en licht. De raad stelt daarom dat de uitvoering van het plan niet in de weg wordt gestaan door de invloed van geluid en licht op beschermde soorten.

15.2.  Ten behoeve van het plan dat bij de uitspraak van 11 september 2019 is vernietigd, zijn drie geluidrapporten van Rho gevoegd, die alle uit 2017 stammen. Voor het nu vastgestelde plan zijn dezelfde geluidrapporten bij de toelichting gevoegd en er zijn geen nieuwe akoestische rapporten opgesteld. De Afdeling heeft al eerder geoordeeld, bijvoorbeeld in haar uitspraken van 8 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3001, en 15 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:437, dat artikel 3.1.1a van het Bro er niet aan in de weg staat dat onderzoeksgegevens ouder dan twee jaar aan het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan ten grondslag worden gelegd. [appellant sub 1] en anderen hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan betwijfeld zou moeten worden dat de door hen genoemde onderzoeken zodanig zijn verouderd, dan wel dat na de totstandkoming van de onderzoeken zodanige ontwikkelingen hebben plaatsgevonden dat moet worden getwijfeld aan de representativiteit van deze onderzoeken voor de voorziene ontwikkeling en de raad deze onderzoeken dus niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Daarbij betrekt de Afdeling dat het plan voor de maatgevende geluidveroorzakende functies niet is gewijzigd ten opzichte van het vernietigde plan.

Over de geluidhinder en lichthinder voor vogels in het Natura 2000-gebied overweegt de Afdeling dat de planologische regelingen op dit punt niet ten nadele van appellanten zijn gewijzigd ten opzichte van de relevante regelingen in het vernietigde plan. Appellanten hebben de nu aangevoerde argumenten niet aangevoerd tegen het besluit dat de Afdeling bij besluit van 11 september 2019 heeft vernietigd. [appellante sub 2] en anderen hebben hun beroepsgronden hiermee dan ook uitgebreid met nieuwe, niet eerder aangedragen argumenten. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Awb, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan niet worden aanvaard dat nieuwe argumenten worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Deze beroepsgrond blijft daarom in zoverre buiten bespreking.

Over de geluidhinder van het voetbalcomplex bij de woningen en het bedrijf van [appellante sub 2] overweegt dat appellanten zonder nadere toelichting hebben verwezen naar het rapport van Peutz. Ook op de zitting hebben appellanten dit punt niet verder toegelicht. Het betoog slaagt om die reden niet.

Stikstof en passende beoordeling

16.     [appellante sub 2] en anderen en [appellant sub 1] en anderen betogen dat de uitstoot van stikstof als gevolg van het plan de wezenlijke kenmerken van het nabijgelegen Natura 2000-gebied zullen aantasten.

Referentiesituatie

17.     [appellante sub 2] en anderen betogen daartoe dat de referentiesituatie niet voldoende is onderzocht. Volgens hen had de feitelijk aanwezige, planologisch legale situatie in 2020 in beeld moeten worden gebracht.

17.1.  In het rapport "Notitie Stikstofdepositieberekening inclusief verschilberekening Sportcomplex Egmond aan den Hoef" (hierna: de stikstofnotitie), dat onderdeel is van het MER en dateert van 2 september 2020, is vermeld dat de referentiesituatie is bepaald aan de hand van de "Beleidsregel intern en extern salderen Noord-Holland". Op grond van die Beleidsregel is volgens het rapport voor de referentiesituatie aangesloten bij de datum waarop het gebied als Natura 2000-gebied is aangewezen. Aangezien het Noordhollands Duinreservaat op 7 december 2004 is aangewezen als Natura 2000-gebied, is in de stikstofnotitie van die datum uitgegaan als de referentiesituatie. Op het moment van de referentiesituatie waren de sportcomplexen van Egmondia, Zeevogels en Sint Adelbert in gebruik en in de berekening is daarom gerekend met het gasverbruik en de verkeersaantrekkende werking van deze complexen. In paragraaf 4.2 van de stikstofnotitie is vermeld dat, aangezien de gegevens over het gasverbruik en de verkeersaantrekkende werking niet langer beschikbaar zijn, het gasverbruik is ingeschat op basis van kengetallen. De verkeersgeneratie is gebaseerd op kencijfers van de CROW. Ter plaatse van het nieuwe voetbalcomplex was in de referentiesituatie 8 hectare bollengrond aanwezig. Voor de ammoniakemissie vanwege bemesting van die gronden is van hetzelfde kengetal uitgegaan als voor de bollengrond in de beoogde situatie, namelijk 3,1 kg/ha/jr. Dit betekent volgens de stikstofnotitie dat 8 ha bollengrond een ammoniakemissie heeft van 24,8 kg per jaar.

17.2.  Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:212, moet een passende beoordeling worden gemaakt als een plan significante gevolgen kan hebben voor Natura 200-gebieden. Dat is het geval als een plan voorziet in ruimtelijke ontwikkelingen die ten opzichte van de referentiesituatie significante gevolgen kunnen hebben. Onder referentiesituatie wordt de feitelijk, planologisch legale situatie voorafgaand aan de vaststelling van het plan verstaan. In de stikstofnotitie is daarom uitgegaan van een onjuist moment op basis waarvan de referentiesituatie moest worden vastgesteld. Niettemin is in het deskundigenbericht vermeld dat de situatie in 2004, zoals die in de stikstofnotitie is beschreven, overeenkomt met de feitelijk bestaande en planologisch legale situatie ten tijde van de vaststelling van het plan. Nu sinds 2004 niets is veranderd op de bollenvelden wat betreft de emissies van bemesting en de uitstoot van stikstof vanuit de clubgebouwen en het verkeer naar de velden, is er geen reden om aan te nemen dat de referentiesituatie onjuist is bepaald, aldus het deskundigenbericht. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. Het betoog slaagt niet.

Uitgangspunten passende beoordeling

18.     [appellant sub 1] en anderen, LTO Noord en [appellante sub 2] en anderen betogen dat de passende beoordeling van de gevolgen van de stikstofdepositie gebrekkig is en niet voldoet aan de eisen die in artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) zijn gesteld. Zo zijn volgens hen aannames gedaan, bijvoorbeeld voor de bemestingsemissies ter plaatse van de bollenteeltgronden, en is er geen rekening mee gehouden dat tijdens de twee jaar dat de nieuwe locatie wordt gebouwd, de bestaande locaties nog in gebruik zijn. Ook zijn de benodigde transportmiddelen en verkeersbewegingen voor de werkzaamheden voor het tot bollenteelt transformeren van de bestaande locaties van Sint Adelbert en de Zeevogels en de extra verkeersbewegingen vanwege het transferium niet meegenomen in de berekeningen van de stikstofemissies. [appellant sub 1] en anderen betogen dat bij de stikstofberekeningen geen rekening is gehouden met de aanvoer van materiaal dat gebruikt wordt voor evenementen op de nieuwe locaties. Zij wijzen er verder op dat de raad er geen rekening mee heeft gehouden dat een motie is aangenomen tijdens de raadsvergadering waarbij het plan is vastgesteld, om te onderzoeken of het mogelijk is om het terrein en de kantine multifunctioneel te gebruiken. Het is volgens hen niet duidelijk wat de effecten hiervan zullen zijn.

LTO Noord betoogt dat verkeerde kengetallen voor mestaanwending zijn gebruikt, dat er geen rekening is gehouden met wisselteelt op bollengronden, de aanleg van natuurgebied, de landschappelijke inpassing, de omzetting van voormalige voetballocaties naar bollengrond, het bemesten van de sportvelden, de aanleg van infrastructuur binnen het natuurgebied (fietspaden) en het gebruik en de gevolgen van het transferium. In dat kader betogen zij dat het transferium de bereikbaarheid van de kust verbetert en daardoor verkeer aanzuigt. Voorts is er geen rekening gehouden met de effecten van langzaam verkeer in de vorm van scooters en brommers, is er geen rekening gehouden met de aanleg van kunstgras en is de locatie van het clubgebouw niet correct in het onderzoek opgenomen.

[appellante sub 2] en anderen voeren aan dat niet alle met het plan samenhangende emissies zijn beoordeeld. Zij betogen in dat verband dat onvoldoende vaststaat dat de verkeersaantrekkende werking van het sportcomplex niet groter zal zijn dan de 300 mvt/etm waarvan de raad uitgaat. Zij betogen dat, nu de planregels het jaarrond gebruik van het parkeerterrein als transferium toestaan, de stikstofemissies daarvan hadden moeten worden meegenomen in het stikstofonderzoek.

[appellante sub 2] en anderen voeren verder aan dat een geheel nieuwe passende beoordeling had moeten worden opgesteld en dat de passende beoordeling niet had mogen worden aangevuld met de oplegnotitie van 11 september 2020. Zij stellen dat op grond van de uitspraak van de Afdeling van 14 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2439, onder 110, een passende beoordeling nooit op deze wijze mag worden aangevuld. Nu geen nieuwe passende beoordeling is gemaakt, is het plan vastgesteld in strijd met artikel 2.8 van de Wnb. Voorts betogen zij dat ook anderszins niet is gebleken dat op basis van de beste wetenschappelijke kennis ter zake, alle aspecten van het plan die op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten de instandhoudingsdoelstellingen van dit gebied in gevaar kunnen brengen, zijn geïnventariseerd.

18.1.  De raad stelt dat onderzoek is uitgevoerd naar de gevolgen van het bestemmingsplan voor stikstofdepositie en dat dit onderzoek gebaseerd is op de meest actuele uitgangspunten en inzichten. In het onderzoek zijn ook de emissies van de bestaande voetbalcomplexen, bestaande uit de verwarming van de gebouwen en verkeersbewegingen, betrokken. Daartoe zijn algemeen geaccepteerde kengetallen gebruikt. Uit het onderzoek blijkt dat zowel tijdens de aanlegfase van het sportcomplex als in de gebruiksfase, per saldo geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie. Significante negatieve effecten zijn daarom uitgesloten, aldus de raad. De beëindiging van de stikstofemissie van acht hectare bollengrond en van drie gasgestookte clubhuizen leidt tot een zodanige afname van de depositie, dat een toename van verkeersbewegingen niet tot een toename van stikstofdepositie leidt. In de planregels is geborgd dat toekomstige graslanden ter plaatse van de locatie van Sint Adelbert, niet worden bemest. In het onderzoek is rekening gehouden met een toename van emissies van verkeer van en naar het nieuwe sportcomplex, met de beëindiging van emissies van de bestaande sportcomplexen en van de bollengronden ter plaatse van het nieuwe sportcomplex, en met een toename van emissies ter plaatse van de compensatiegronden. Het gebruik van de parkeerplaatsen als transferium zal geen nadelige gevolgen hebben voor stikstofdepositie. Verder zijn realistische aannamen gedaan voor het startmoment en de doorlooptijd van de aanlegfase, en wanneer de aanlegfase binnen één kalenderjaar plaatsvindt, zal per saldo geen toename van de depositie optreden. Dat de huidige sportlocaties tijdens de aanlegfase nog in gebruik zijn vormt geen belemmering, omdat de beëindiging van de bemesting van de bollengronden ter plaatse van het beoogde sportcomplex een groot positief saldo oplevert.

18.2.  Over de verkeersbewegingen naar het transferium is in het deskundigenbericht vermeld dat het aantal verkeersbewegingen van 300 mvt/etm realistisch kan worden geacht. De effecten van langzaam verkeer in de vorm van scooters en brommers zijn volgens het deskundigenbericht niet van wezenlijke betekenis. Verder is vermeld dat voor de duur van de aanlegfase 15 maanden is aangehouden en dat niet gebleken is dat dit onjuist is. Tot slot zijn in de stikstofnotitie de activiteiten in het kader van de aanlegfase van het clubgebouw en de tribune gemodelleerd op een locatie die ongeveer 35 meter ten oosten van het daartoe bestemde bouwvlak ligt. In het deskundigenbericht is vermeld dat dit verschil niet leidt tot aanzienlijke gevolgen voor de hoogte van de berekende stikstofdepositie. Appellanten hebben deze conclusies niet overtuigend bestreden. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat in zoverre in de stikstofnotitie van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan dan wel dat de gevolgen van de stikstofemissie te rooskleurig zijn voorgesteld. Over het betoog van LTO Noord dat geen rekening is gehouden met de aanleg van natuurgebied en landschappelijke inpassing, overweegt de Afdeling dat LTO Noord niet inzichtelijk heeft gemaakt welke nieuw aangelegde natuur zij bedoelt en welke invloed het plan daarop heeft op het punt van stikstof. Evenmin heeft LTO Noord verklaard waarom landschappelijke inpassing van invloed is op de stikstofdepositie. Verder voorziet het plan niet in de mogelijkheid om het voetbalcomplex tevens te gebruiken voor niet voetbal-gerelateerde evenementen of voor multifunctioneel gebruik. Er bestaat daarom geen aanleiding om deze activiteit afzonderlijk te betrekken in het onderzoek naar de stikstofdepositie vanwege het plan. De betogen slagen in zoverre niet.

Over het gebruik van de kengetallen voor bemesting overweegt de Afdeling dat in de stikstofnotitie is vermeld dat voor het toekomstige gebruik van bollengronden ter plaatse van de sportcomplexen van Sint Adelbert en Zeevogels, is uitgegaan van een ammoniakemissie van 3,1 kg/ha/jr vanwege bemesting. Voor de bollenvelden ter plaatse van de beoogde fusielocatie is van hetzelfde getal uitgegaan. In de notitie staat dat dit getal is gebaseerd op kengetallen voor mestaanwending in AERIUS-calculator. De raad heeft er daarbij op gewezen dat in een eerder stikstofonderzoek ten behoeve van het plan, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van Rho van 25 januari 2017, is vermeld dat de bemestingsnormen voor bollenteelt uit het Mestbeleid 2014-2017 afkomstig zijn. Daarbij is in dat rapport van 25 januari 2017 een fractie van 2% emissie naar de lucht gebruikt. Dat getal is volgens de raad op zijn beurt afkomstig uit het rapport "Ammonia emissions from animal manure and inorganic fertilisers" (2012) van de Wageningen University & Research. De Afdeling overweegt, mede gelet op het deskundigenbericht, dat in het rapport van 25 januari 2017 niet inzichtelijk is gemaakt op welke inhoudelijke inzichten dit laatstgenoemde percentage is gebaseerd. Ook de raad heeft niet inzichtelijk gemaakt waar dit getal op is gebaseerd. Verder heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt dat rekening is gehouden met wisselteelt op de bollengronden of dat rekening is gehouden met de mogelijkheid dat natuurgrasvelden op het beoogde sportcomplex bemest zullen worden, al dan niet met kunstmest, en dat daarbij ammoniakemissies kunnen optreden. Voorts is niet gebleken dat rekening is gehouden met de stikstofemissie veroorzakende activiteiten op de drie bestaande sportcomplexen die in de periode dat het nieuwe complex wordt gebouwd, nog plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld onderhoud van de velden met (kunst)mest. Tijdens de aanlegfase blijven de bestaande drie bestaande sportcomplexen immers nog in gebruik. De stikstofnotitie geeft daarom in zoverre een incompleet beeld van de te verwachten stikstofemissies als gevolg van dit plan. Daarmee is niet de zekerheid verkregen dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor het Natura 2000-gebied. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb en artikel 2.8 van de Wnb voorbereid en genomen. Het betoog slaagt.

18.3.  De raad heeft met het oog op de in het deskundigenbericht genoemde gebreken in het onderzoek naar de stikstofemissies en -deposities een nieuw stikstofonderzoek laten uitvoeren door IDDS. De resultaten zijn neergelegd in een notitie van 6 december 2021. De Afdeling zal aan de hand van dit rapport en de daartegen in de nadere stukken en ter zitting ingebrachte betogen beoordelen of dit gebrek kan worden gepasseerd.

De Afdeling overweegt dat in de notitie van 6 december 2021 niet is ingegaan op de effecten van wisselteelt en evenmin op de gevolgen van het bemesten van de bestaande en nieuwe sportvelden. Evenmin geeft de notitie er blijk van dat er rekening mee is gehouden dat de nieuwe velden dichter bij het Natura 2000-gebied komen te liggen of dat effecten van de verschillende soorten bemesting op de verschillende locaties van de voormalige en nieuwe voetbalvelden in onderlinge samenhang zijn beoordeeld. De stelling van de raad ter zitting dat hoe dan ook de effecten van stikstof zullen afnemen omdat het aantal velden zal afnemen van acht naar vijf, vindt geen steun in de overgelegde stukken en is ook overigens niet onderbouwd. Verder heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt waarom in het onderzoek voor de emissie van de bestaande clubgebouwen is gerekend met een emissiehoogte van één meter en niet met de hoogte van de schoorstenen en rookafvoerkanalen, welke veelal op daken van gebouwen gesitueerd zijn.

Gelet op de hierboven geconstateerde gebreken in beide stikstofnotities zal de raad opnieuw onderzoek moeten doen naar de gevolgen van stikstof en, als daaruit blijkt dat significante negatieve effecten op het Natura 2000-gebied niet kunnen worden uitgesloten, een nieuwe passende beoordeling moeten maken. Om die reden hoeft de vraag of de raad de oplegnotitie van 11 september 2020 had mogen gebruiken als aanvulling op de passende beoordeling geen bespreking.

Wnb-vergunning

19.     Voor zover [appellant sub 1] en anderen betogen dat vanwege de lopende procedure over de intrekking van de Wnb-vergunning onzekerheid bestaat over de uitvoerbaarheid van het plan, overweegt de Afdeling, onder verwijzing naar haar uitspraak van 30 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2318, dat de Wnb in de artikelen 2.7, eerste lid, en 2.8 een afzonderlijk toetsingskader bevat voor plannen die significante gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Daarnaast is op grond van artikel 2.7, tweede lid, een natuurvergunning vereist voor projecten die significante gevolgen kunnen hebben. De bepalingen in de Wnb over de bescherming van Natura 2000-gebieden verschillen op dit punt van de bepalingen over de bescherming van soorten. Voor soorten is niet een afzonderlijk toetsingskader voorzien dat van toepassing is bij de vaststelling van een plan. Omdat voor Natura 2000-gebieden wel is voorzien in een afzonderlijk toetsingskader voor plannen hoeft bij plannen niet te worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan in relatie tot een mogelijk vereiste natuurvergunning. De Afdeling heeft hiervoor in deze uitspraak reeds beoordeeld of het plan in overeenstemming is met de Wnb. Het betoog slaagt niet.

Onduidelijkheden planregels

20.     LTO Noord betoogt dat in artikel 4.1, onder a, van de planregels is bepaald dat beweiden is toegestaan, maar dat in artikel 4.3, onder a, is bepaald dat beweiden door dieren niet is toegestaan, terwijl paardenbakken wel weer zijn toegestaan. Volgens haar zijn de regels daarom tegenstrijdig en daardoor rechtsonzeker.

20.1.  De raad heeft erkend dat artikel 4.1 en artikel 4.3 zich niet met elkaar verhouden. Reeds hierom is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en is het in strijd met artikel 3:2 van de Awb voorbereid en genomen. Het betoog slaagt. De raad heeft de Afdeling verzocht op dit punt zelf te voorzien. De Afdeling ziet daarvoor geen aanleiding gelet op de overige gebreken in het plan en de gevolgen daarvan.

Landschappelijke inpasbaarheid en water

21.     LTO Noord betoogt dat de combinatie van bouwregels in artikel 6.2.2 het mogelijk maakt dat een reclame- of aanwijsbord ten behoeve van het voetbalcomplex van drie meter hoog en over een groot oppervlak mogelijk is. Die is niet meegewogen in de landschappelijke aanvaardbaarheid van het complex. [appellante sub 2] en anderen betogen dat ten onrechte het plan niet voorziet in compensatie van het verlies aan watergangen en duinrellen. Ook is geen rekening gehouden met het wateraanvoerplan dat is opgesteld in samenspraak met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en de provincie. Dit wateraanvoerplan biedt volgens hen zowel bescherming tegen ontwikkelingen in het bollenconcentratiegebied als bescherming voor het Natura 2000-gebied.

21.1.  De Afdeling stelt vast dat de betreffende planregelingen niet zijn gewijzigd ten opzichte van de regeling in het vernietigde plan. LTO Noord en [appellante sub 2] en anderen hebben de beroepsgrond niet aangevoerd tegen het besluit dat de Afdeling bij besluit van 11 september 2019 heeft vernietigd. LTO Noord en [appellante sub 2] en anderen hebben hun beroepsgronden hiermee dan ook uitgebreid met nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgronden. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Awb, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan niet worden aanvaard dat nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Deze beroepsgrond blijft daarom buiten bespreking.

Financiële uitvoerbaarheid

22.     [appellante sub 2] en anderen betogen dat onzeker is of het plan financieel uitvoerbaar is. Zij betogen dat de kosten hoger zijn dan in 2016 toen het vorige plan werd vastgesteld en dat er een financiële bijdrage voor het voetbalcomplex nodig is vanuit een ander bouwproject, Delversduin.

22.1.  De raad stelt dat hij als opdrachtgever voor de ontwikkeling een toereikend investeringskrediet beschikbaar heeft gesteld voor de kosten van het voetbalcomplex en de ontwikkeling van de vrijkomende locaties. De kostenraming is in december 2019 herijkt en het beschikbare investeringskrediet is als toereikend beoordeeld voor de realisatie van het hele project. Er is geen financiële bijdrage door de ontwikkelaar van het project Delversduin nodig om de noodzakelijke kosten te dekken, aldus de raad.

22.2.  De Afdeling overweegt dat in het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid is begrepen, slechts kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat de financiële aspecten van het plan aan de uitvoerbaarheid ervan in de weg staan.

22.3.  In paragraaf 6.2 van de plantoelichting is vermeld dat de verantwoordelijkheid en het risico van de exploitatie volledig bij de gemeente ligt. Ook eventuele planschade is voor rekening van de gemeente en is meegewogen. [appellante sub 2] en anderen hebben onvoldoende overtuigend bestreden dat de kosten in december 2019 zijn herijkt, zoals de raad heeft gesteld. Verder wijst de raad er op dat de bijdrage van de ontwikkelaar van Delversduin in de begroting die de raad op 15 december 2016 heeft vastgesteld, "pro memorie" is gelaten en dus niet is meegenomen in de financiering. Nu de gemeente zelf het risico en de kosten volledig draagt, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het plan financieel niet uitvoerbaar is. Dit betoog slaagt niet.

Slotconclusie

23.     De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 2.8, derde lid, van de Wnb en artikel 26b, eerste en tweede lid, van de PRV.

24.     De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Bergen (Noord-Holland) van 29 september 2020 waarbij het bestemmingsplan "Voetbalcomplex Egmond aan Den Hoef en vrijkomende locaties" is vastgesteld;

III.      veroordeelt de raad van de gemeente Bergen (Noord-Holland) tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van:

€ 1.897,50 aan [appellant sub 1] en anderen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

€ 1.897,50 aan [appellante sub 2], [vennoot 1] en [vennoot 2], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

IV.      gelast dat de raad van de gemeente Bergen (Noord-Holland) aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

- € 178,00 aan [appellant sub 1] en anderen, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

- € 354,00 aan [appellante sub 2], [vennoot 1] en [vennoot 2], met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan,

- € 354,00 aan LTO Noord.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.

w.g. Ten Veen
voorzitter

w.g. Van Helvoort
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2022

361

BIJLAGE

Regels provinciale verordening

Artikel 5a luidt:

"1. Een bestemmingsplan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken."

Artikel 26b van de verordening luidt:

"1. Een bestemmingsplan bevat uitsluitend bestemmingen of regels die voorzien in nieuwe bollenteeltbedrijven voor permanente bollenteelt, de uitbreiding van een bestaand bollenteeltbedrijf alsmede het mogelijk maken van grondbewerkingen als bezanden, omzetten en opspuiten ten behoeve van permanente bollenteelt, in bollenconcentratiegebied, zoals aangegeven op kaart 7 en op de digitale verbeelding ervan.

2. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op bollenconcentratiegebied maakt de vestiging van een nieuw bollenteeltbedrijf voor permanente bollenteelt of de uitbreiding van een bestaand bollenteeltbedrijf in dit gebied niet onmogelijk."

Regels van de Verordening inzake de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken van de gemeente Bergen

Artikel 1 luidt:

"De verordening verstaat onder:

a. inspraak: het betrekken van ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid;

b. inspraakprocedure: de wijze waarop de inspraak gestalte wordt gegeven;

c. beleidsvoornemens: het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid."

Artikel 2 luidt:

"1. Elk bestuursorgaan besluit ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.

2. Inspraak wordt altijd verleend indien de wet daartoe verplicht. [...]"

Planregels

Artikel 3.3.2 van de planregels luidt:

"a. het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de voor bollenteelt is alleen toegestaan als ter plaatse van de aanduiding 'specifieke aanduiding van groen - windhaag' een windhaag met een hoogte van 2,5 meter die een driftreductie van 75% oplevert, is gerealiseerd en in stand wordt gehouden;

b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - windhaag' is geen menselijk verblijf toegestaan en het gebied dient via een gaashekwerk of gelijkwaardige voorziening voor het algemene publiek ontoegankelijk te zijn. Een uitzondering op het menselijk verblijf geldt voor onderhoud of overige werkzaamheden binnen het gebied, indien er op die momenten binnen 50 meter afstand geen gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast of als personen gebruik maken van daartoe geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen;

c. het bepaalde onder a en b is niet van toepassing indien is aangetoond dat op de aan het plangebied grenzende gronden een afschermende voorziening is getroffen en in stand wordt gehouden die gezondheidsrisico's als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen ten behoeve van de bollenteelt voorkomt."

Artikel 4.1 luidt:

"De voor "Agrarisch - Weidegrond" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. het beweiden door dieren; [...]"

Artikel 4.3 luidt:

"Met betrekking tot het gebruik geldt dat het niet is toegestaan om:

a. de gronden te bemesten en te beweiden; [...]"

Artikel 6.2.1, onder d, van de planregels luidt:

"Ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van sport - clubgebouw" mag de bebouwing hoger dan 2,5 meter boven maaiveld gesloten te dient worden uitgevoerd en zonder aanzuigopeningen voor ventilatievoorzieningen. In artikel 6.4.5 is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waaruit volgt dat als ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van sport - tribune uitgesloten" hoger dan 2,5 meter boven maaiveld wordt gebouwd, een tribune alleen in gebruik mag worden genomen als er sprake is van

a. een gesloten tribune of

b. een rapport is overgelegd waaruit volgt dat geen gezondheidsrisico's optreden ten gevolge van blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen."

Artikel 6.2.2. luidt:

"a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag binnen het bouwvlak niet meer dan 2 m bedragen en buiten het bouwvlak niet meer dan 1 m bedragen;

b. de hoogte van lichtmasten uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - sportveld met verlichting', ballenvangers en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 15 m;

c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m;

d. de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde mag maximaal 15 m2 bedragen;

e. reclame-uitingen mogen niet zichtbaar zijn vanaf de openbare weg en routes rondom het sportpark; met uitzondering van één uiting om de aanwezigheid van het voetbalcomplex aan te duiden."

Artikel 6.3.1 luidt:

"Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2 ten behoeve van hogere bouwwerken, met dien verstande dat:

a. de bouwwerken noodzakelijk dienen te zijn in verband met de bestemming van de gronden;

b. afwijking niet leidt tot onevenredige aantasting van de ter plaatse aanwezige ruimtelijke kwaliteit, zoals verwoord in het beeldkwaliteitplan 'Voetbalcomplex Egmonderstraatweg, Egmond aan den Hoef', d.d. 1 november 2016."

Artikel 6.4.2 luidt:

"a. Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de voor 'Sport' aangewezen gronden conform deze regels is alleen toegestaan als ter plaatse van de aanduiding 'specifieke aanduiding van groen - windhaag' een dubbele windhaag die per haag een driftreductie van 75% oplevert - of een houtwal of een constructie met een vergelijkbare filtrerende werking - met een hoogte van 2,5 m, is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - windhaag' is geen menselijk verblijf toegestaan en het gebied dient via een gaashekwerk of gelijkwaardige voorziening voor het algemene publiek ontoegankelijk te zijn. Een uitzondering op het menselijk verblijf geldt voor onderhoud of overige werkzaamheden binnen het gebied, indien er op die momenten binnen 50 meter afstand geen gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast of als personen gebruik maken van daartoe geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen."

Artikel 19.1 luidt:

"Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;

b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken."

Artikel 20.1 luidt:

"Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot."