Uitspraak 201506637/1/A1


Volledige tekst

201506637/1/A1.
Datum uitspraak: 15 februari 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 juli 2015 in zaak nr. 15/1170 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2014 heeft de RDW naar aanleiding van een verzoek van [appellant] de tenaamstelling van het voertuig met kenteken […] (hierna: het voertuig) met ingang van die datum vervallen verklaard.

Bij besluit van 10 februari 2015 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De RDW heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. K.A. Faber, advocaat te Heerenveen, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.

Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heropend en partijen verzocht een nadere toelichting te geven op een afschrift van een vrijwaringsbewijs dat zich onder de gedingstukken bevindt.

Bij brieven van 18 juli en 19 juli 2016 hebben [appellant], respectievelijk de RDW een nadere toelichting gegeven.

Bij brief van 8 september 2016 heeft de RDW, daartoe in de gelegenheid gesteld, gereageerd op de brief van [appellant] van 18 juli 2016. [appellant] heeft van de gelegenheid te reageren op de brief van de RDW van 19 juli 2016 geen gebruik gemaakt.

De Afdeling heeft de zaak verder ter zitting behandeld op 17 november 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. K.A. Faber, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. De Afdeling gaat uit van de volgende niet in geschil zijnde feiten en omstandigheden.

[appellant] heeft het voertuig op 25 augustus 2014 verkocht aan [autobedrijf] te Heerenveen. Hij heeft daarbij van dit bedrijf een vrijwaringsbewijs ontvangen.

Na de verkoop heeft [appellant] een aanzegging van de RDW ontvangen dat hij het voertuig moest verzekeren, bij gebreke waarvan hij een boete zou krijgen. Uit deze aanzegging bleek aan [appellant] dat de wijziging van de tenaamstelling van het voertuig in het kentekenregister niet had plaatsgevonden.

Het door het autobedrijf verstrekte vrijwaringsbewijs bleek vervalst. Het bedrijf mocht ten tijde van het afgeven van het vrijwaringsbewijs in augustus 2014 geen vrijwaringen meer verstrekken omdat de erkenning daartoe in april 2014 door de RDW was ingetrokken.

Namens [appellant] is op 2 oktober 2014 bij de politie aangifte gedaan van de vervalsing. De RDW heeft de tenaamstelling van het voertuig op de naam van [appellant] per 8 oktober 2014 vervallen verklaard.

Beoordeling van het hoger beroep

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zijn geval, zoals hiervoor onder 1 weergegeven, een uitzonderlijk geval is, op grond waarvan de tenaamstelling van het voertuig in het kentekenregister met terugwerkende kracht vervallen had moeten worden verklaard, zoals hij heeft verzocht. Hij voert daartoe aan dat de auto sinds 25 augustus 2014 niet meer in zijn bezit is en dat hij alles heeft gedaan dat in zijn macht lag om de tenaamstelling ook per die datum te wijzigen. Daartoe is volgens hem aan de vereiste formaliteiten voldaan. De melding bij de RDW is gedaan en hem is een vrijwaringsbewijs verstrekt door de koper. Volgens [appellant] had hij niet kunnen weten dat het bedrijf niet gerechtigd was om het vrijwaringsbewijs te verstrekken, zeker nu dit zeer professioneel is uitgevoerd. Hij wijst er verder op dat hij zich, meteen nadat hij de fraude had ontdekt, tot de RDW heeft gewend, alsmede aangifte bij de politie heeft gedaan.

2.1. De RDW heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen bijzondere omstandigheden bestaan om de tenaamstelling met terugwerkende kracht vervallen te verklaren als bedoeld in artikel 40c van het Kentekenreglement. Uit de Nota van Toelichting bij het Kentekenreglement volgt dat deze bepaling is bedoeld voor gevallen waarin de geregistreerde op geen enkele manier deel heeft aan de tenaamstelling, bijvoorbeeld als gevolg van identiteitsfraude. Dat sprake zou zijn van identiteitsfraude is gesteld noch gebleken, aldus de RDW.

2.2. De RDW heeft als beleid dat in beginsel geen terugwerkende kracht wordt verleend aan besluiten die zijn genomen met toepassing van artikel 40c van het Kentekenreglement, maar dat in bepaalde gevallen onjuiste gegevens ook met terugwerkende kracht worden gecorrigeerd. De RDW volgt daarbij de Nota van Toelichting bij het Besluit van 26 november 2013, tot wijziging van (onder meer) het Kentekenreglement (Stb. 2013, 523, blz. 45). Daarin staat dat artikel 40c, derde lid, is bedoeld voor gevallen waarin de geregistreerde op geen enkele manier deel heeft aan de tenaamstelling. Een dergelijke situatie doet zich onder meer voor in gevallen die vergelijkbaar zijn met het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Romet tegen Nederland, van 14 februari 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:0214JUD000709406. De Afdeling heeft in de uitspraak van 28 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1924, overwogen dat dit beleid niet onredelijk is. De juistheid van het kentekenregister en de rechtszekerheid met betrekking tot de tenaamstelling rechtvaardigen voornoemd beleid. Gebruikers van dat register, waaronder ook particulieren, moeten op elk moment aan de hand van de registratie kunnen bepalen wie op een bepaalde datum houder was van een voertuig, zonder dat zij erop bedacht behoeven te zijn dat die registratie in de toekomst wordt aangepast.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 12 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2681, moet bij de toepassing van het beleid gestreefd worden naar een juist evenwicht tussen het belang van betrokkene bij de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het belang dat de RDW heeft bij het goede functioneren van het kentekenregister.

2.3. Het voertuig betreft een Volvo met het bouwjaar 1994.

Ingevolge het in de bijlage bij deze uitspraak opgenomen artikel 58a van het Kentekenreglement is op de overdracht van deze auto ten behoeve van een bedrijfsvoorraad, zoals hier aan de orde, de procedure in artikel 58c van toepassing.

Dit betekent dat [appellant], bij de overdracht van het voertuig aan het bedrijf terstond het deel II of IB van het kentekenbewijs en het overschrijvingsbewijs aan het bedrijf moest overdragen en het deel I onder zich moest houden, totdat hij het vrijwaringsbewijs tezamen met het deel II of IB van het bedrijf (retour) had ontvangen. Het bedrijf was, ingevolge het derde lid van artikel 58c, verplicht om binnen een week nadat hij het deel II of IB en het overschrijvingsbewijs had ontvangen, bij de RDW om opname in de bedrijfsvoorraad van het voertuig te verzoeken. De RDW zou in dat geval het bedrijf een tenaamstellingsverslag en op verzoek een kentekencard, alsmede een tenaamstellingscode verstrekken. Het bedrijf was verplicht daarna een vrijwaringsbewijs aan te maken en dit, tezamen met het oude deel II of IB, aan de verkoper ter hand te stellen.

2.4. Niet in geschil is dat [appellant] van zijn kant de hiervoor genoemde eisen heeft nageleefd. Uit de gedingstukken en ter tweede zitting is gebleken dat het bedrijf de toepasselijke regels niet heeft nageleefd en [appellant] naar aanleiding van de transactie uitsluitend een (vals) vrijwaringsbewijs heeft verstrekt. Daarbij heeft het gebruik gemaakt van een ter tweede zitting getoond vrijwaringsbewijs dat was voorzien van het logo van ‘VWE voertuiginformatie en -documentatie’. VWE is een bedrijf dat fungeert als provider voor de RDW en in die hoedanigheid applicaties levert voor de communicatie tussen erkende autobedrijven en de RDW. Het op het vrijwaringsbewijs vermelde bedrijfsnummer is, naar achteraf is gebleken, een gefingeerd nummer. Het desbetreffende bedrijf had op het tijdstip van de overdracht van het voertuig geen erkenning meer. Die was per 1 april 2014 ingetrokken. VWE heeft, mede namens [appellant], op 2 oktober 2014 bij de politie aangifte van valsheid in geschrifte gedaan tegen het bedrijf.

2.5. De Afdeling is van oordeel dat de RDW zich onder de gegeven omstandigheden niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich geen uitzonderlijk geval voordoet als bedoeld in artikel 40c, derde lid, van het Kentekenreglement, zodat geen terugwerkende kracht aan de vervallenverklaring van de tenaamstelling kan worden toegekend. Daarbij is van belang dat ter tweede zitting is gebleken dat op het goede verloop van de hiervoor onder 2.3 beschreven procedure geen controle plaatsvindt. Of derhalve het bij een transactie betrokken bedrijf de voor hem geldende verplichtingen al dan niet nakomt, blijft aldus buiten het zicht van de RDW, en ook van degene die de transactie met het bedrijf uitvoert. Daarnaast heeft de RDW er ook geen zicht op en controleert evenmin of een bedrijf, nadat een erkenning is ingetrokken, zich niettemin nog afficheert als een erkend bedrijf, zoals hier plaatsvond. Een overdracht van voertuigen naar een bedrijfsvoorraad via elektronische weg, is slechts toegestaan voor daartoe erkende bedrijven. Het plegen van fraude, zowel met betrekking tot de erkenning, als met betrekking tot de te volgen wettelijke procedure bij de overdracht van een voertuig zoals hier aan de orde, is derhalve eenvoudig.

De Afdeling is van oordeel dat de gevolgen daarvan in dit geval en onder de gegeven omstandigheden niet voor rekening van [appellant] kunnen worden gebracht. Aan hem is door het niet langer erkende bedrijf een vals vrijwaringsbewijs verstrekt, waarvan [appellant] terecht betoogt dat het niet van een echt exemplaar is te onderscheiden. Daarom, alsmede omdat het ‘vrijwaringsbewijs’ volgens de definitie daarvan in artikel 1 van het Kentekenreglement een ‘bewijs van beëindiging van tenaamstelling in het kentekenregister’ is, is de Afdeling van oordeel dat [appellant] er op grond van dit verkregen vrijwaringsbewijs van uit mocht gaan dat de tenaamstelling van het voertuig in het kentekenregister was beëindigd. Van hem behoefde niet in redelijkheid te worden verwacht dat hij daarnaast bij de RDW zou zijn nagegaan of de overdracht wel feitelijk plaatsgevonden had.

Naar het oordeel van de Afdeling kan het [appellant] evenmin worden tegengeworpen dat hij er niet van op de hoogte was dat hij handelde met een niet langer erkend bedrijf. Het bedrijf afficheerde zich nog wel als zodanig. Namens de RDW is ter zitting verklaard dat [appellant] weliswaar telefonisch contact had kunnen opnemen met de RDW teneinde te laten verifiëren of het bedrijf nog over een erkenning beschikte, maar dat niet uit voor derden openbare gegevens kenbaar is dat een bedrijf niet langer een erkenning heeft. Het bijhouden van een dergelijke openbaar te raadplegen register is volgens de RDW niet haalbaar. Nu er voor [appellant] geen kenbare aanwijzingen waren dat het bedrijf zich ten onrechte afficheerde als nog erkend, kon van [appellant] evenmin in redelijkheid worden verwacht dat hij de erkenning van het bedrijf bij de RDW verifieerde.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [appellant] na 25 augustus 2014, de dag waarop hij het voertuig aan Leungen auto’s heeft verkocht en het vrijwaringsbewijs van dit bedrijf heeft verkregen, kan worden geacht geen deel meer te hebben gehad aan de tenaamstelling van het voertuig in het kentekenregister. Hij mocht er gelet op het voorgaande van uitgaan dat die tenaamstelling was beëindigd. De RDW heeft door vervallenverklaring met terugwerkende kracht tot het moment van de transactie op 25 augustus 2014 te weigeren, niet een juist evenwicht bewerkstelligd tussen het belang van een juiste registratie en het belang van [appellant] bij correctie met terugwerkende kracht van de registratie. De RDW heeft derhalve voor de periode van 8 oktober 2014 teruglopend tot 25 augustus 2014 ten onrechte geen terugwerkende kracht verleend aan de vervallenverklaring van de tenaamstelling als bedoeld in artikel 40c, derde lid, van het Kentekenreglement.

Het betoog slaagt.

3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 10 februari 2015 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen wegens strijd met artikel 40c, derde lid, van het Kentekenreglement. De Afdeling zal het besluit van 8 oktober 2014 herroepen en bepalen dat de tenaamstelling vervalt met ingang van 25 augustus 2014.

Dit betekent dat de RDW het kentekenregister moet aanpassen in die zin dat de tenaamstelling van het voertuig per 25 augustus 2014 vervallen is verklaard.

4. De RDW dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 juli 2015 in zaak nr. 15/1170;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de Directie van de Dienst Wegverkeer van 10 februari 2015, kenmerk BZW140947/bob;

V. herroept het besluit van 8 oktober 2014, kenmerk 3 S 1050 e;

VI. bepaalt dat de tenaamstelling vervalt met ingang van 25 augustus 2014;

VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VIII. veroordeelt de Directie van de Dienst Wegverkeer tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.480,00 (zegge: tweeduizendvierhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IX. gelast dat de Directie van de Dienst Wegverkeer aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 415,00 (zegge: vierhonderdvijftien euro), voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.

w.g. Wortmann w.g. Bolleboom
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2017

641.


BIJLAGE

Wegenverkeerswet

Artikel 51a

1. Een tenaamstelling in het kentekenregister vervalt overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels.

Kentekenreglement

Artikel 1

In dit besluit en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

vrijwaringsbewijs: bewijs van beëindiging van tenaamstelling in het kentekenregister.

Artikel 27 (Wijziging van de tenaamstelling: overdracht ten behoeve van een bedrijfsvoorraad)

1. In geval van overdracht ten behoeve van een bedrijfsvoorraad, van een voertuig dat is ingeschreven en te naam gesteld, zijn in afwijking van artikel 26, het tweede tot en met achtste lid van toepassing.

2. Degene op wiens naam een voertuig in het kentekenregister is ingeschreven of degene die na diens overlijden eigenaar of houder van het voertuig is geworden, is verplicht aan het erkende bedrijf bedrijfsvoorraad terstond de kentekencard ter hand te stellen en de tenaamstellingscode mee te delen.

3. Het erkende bedrijf bedrijfsvoorraad verzoekt terstond nadat het de kentekencard heeft ontvangen en de tenaamstellingscode is meegedeeld bij de Dienst Wegverkeer om opname in bedrijfsvoorraad onder vermelding van de gegevens op het kentekenbewijs en de tenaamstellingscode.

4. De Dienst Wegverkeer geeft aan degene die aan de verplichtingen van het derde lid heeft voldaan een tenaamstellingsverslag en, op verzoek, een kentekencard af en verstrekt een nieuwe tenaamstellingscode.

5. Het erkende bedrijf bedrijfsvoorraad is verplicht:

a. een vrijwaringsbewijs met de middels datacommunicatie ter beschikking gestelde gegevens die verband houden met de opname in bedrijfsvoorraad aan te maken, en

b. aan degene die is opgehouden de eigenaar of houder van het voertuig te zijn het vrijwaringsbewijs alsmede de oude kentekencard terstond ter hand te stellen.

6. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat tot het moment van uitreiking van de kentekencard aan het erkende bedrijf bedrijfsvoorraad de kentekencard voor de overdracht van een voertuig op bij ministeriële regeling te bepalen wijze en onder bij die regeling te bepalen voorwaarden kan worden vervangen door een tijdelijk document.

7. De Dienst Wegverkeer houdt de beslissing op het verzoek, bedoeld in het derde lid, aan indien daartoe naar het oordeel van deze dienst aanleiding bestaat. In dat geval wendt de aanvrager zich tot de Dienst Wegverkeer.

8 Het tweede lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien de kentekencard verloren is geraakt of teniet is gegaan en het erkende bedrijf bedrijfsvoorraad bij het in het derde lid bedoelde verzoek tevens meldt dat het voertuig voorgoed buiten gebruik wordt gesteld, mits degene die in het kentekenregister als tenaamgestelde is geregistreerd of degene die na diens overlijden eigenaar of houder van het voertuig is geworden:

a. verklaart dat de kentekencard verloren is geraakt of teniet is gegaan, en

b. bij het erkende bedrijf bedrijfsvoorraad de bij ministeriële regeling aangewezen documenten overlegt.

Artikel 40c

1. Degene die naar zijn mening ten onrechte als tenaamgestelde in het kentekenregister is vermeld, kan de Dienst Wegverkeer verzoeken de tenaamstelling te doen vervallen. De Dienst Wegverkeer verklaart de tenaamstelling vervallen indien hiervoor naar het oordeel van deze dienst voldoende gronden aanwezig zijn.

2. De tenaamstelling in het kentekenregister vervalt niet eerder dan op de dag waarop daartoe een verzoek bij deze dienst is ingediend.

3. In afwijking van het tweede lid kan de Dienst Wegverkeer in uitzonderlijke gevallen het vervallen van de tenaamstelling eerder laten ingaan.

Artikel 58a (overgangsrecht)

In afwijking van de artikelen 26 tot en met 30 en 34 zijn op driedelige kentekenbewijzen alsmede op kentekenbewijzen die bestaan uit een deel I dat is afgegeven voor 31 mei 2004, een deel IB en een overschrijvingsbewijs, de artikelen 58b tot en met 58i van toepassing.

Artikel 58c

1. In geval van overdracht ten behoeve van een bedrijfsvoorraad, van een voertuig waarvoor een kentekenbewijs als bedoeld in artikel 58a is afgegeven, zijn in afwijking van artikel 58b, het tweede tot en met zesde lid van toepassing.

2. Degene aan wie een driedelig kentekenbewijs is afgegeven of degene die na diens overlijden eigenaar of houder van het voertuig is geworden, is verplicht:

a. aan het erkende bedrijf bedrijfsvoorraad terstond het deel II of I B van het kentekenbewijs en het overschrijvingsbewijs over te dragen;

b. het deel I van het kentekenbewijs onder zich te houden totdat hij het in het vijfde lid bedoelde vrijwaringsbewijs en het oude deel II of I B heeft ontvangen.

3. Het erkende bedrijf bedrijfsvoorraad is verplicht binnen een week, nadat hij het deel II of I B en het overschrijvingsbewijs heeft ontvangen, bij de Dienst Wegverkeer om opname in bedrijfsvoorraad te verzoeken onder overlegging van deel II of I B, het overschrijvingsbewijs en de bedrijfsvoorraadpas.

4. De Dienst Wegverkeer geeft aan degene die aan de verplichtingen van het derde lid heeft voldaan een tenaamstellingsverslag en op verzoek een kentekencard af en verstrekt een tenaamstellingscode.

5. Het erkende bedrijf bedrijfsvoorraad is verplicht:

a. een vrijwaringsbewijs met de middels datacommunicatie ter beschikking gestelde gegevens die verband houden met de opname in bedrijfsvoorraad aan te maken, en

b. aan degene van wie hij het deel II of I B en het overschrijvingsbewijs heeft ontvangen, het vrijwaringsbewijs alsmede het oude deel II of I B terstond ter hand te stellen.

6. Het tweede en het vijfde lid zijn niet van toepassing indien een of meer delen van het kentekenbewijs verloren zijn geraakt of teniet zijn gegaan en het erkende bedrijf bedrijfsvoorraad bij de in het achtste lid, onderdeel a, bedoelde melding tevens meldt dat het voertuig voorgoed buiten gebruik wordt gesteld, mits degene aan wie het kentekenbewijs als bedoeld in artikel 58a is afgegeven of degene die na diens overlijden eigenaar of houder van het voertuig is geworden:

a. aan het erkende bedrijf terstond de niet verloren geraakte of teniet gegane delen van het kentekenbewijs overdraagt;

b. verklaart dat de niet aan het erkende bedrijf overgedragen delen van het kentekenbewijs verloren zijn geraakt of teniet zijn gegaan, en

c. bij het erkende bedrijf de bij ministeriële regeling aangewezen documenten overlegt.