Uitspraak 201309853/1/A1


Volledige tekst

201309853/1/A1.
Datum uitspraak: 28 mei 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Grave,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 4 oktober 2013 in zaak nr. 13/3357 in het geding tussen:

[appellant]

en

de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).

Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2013 heeft de RDW met ingang van die datum het voertuig met kenteken [..-..-..] geregistreerd als gedemonteerd.

Bij besluit van 7 mei 2013 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 oktober 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De RDW heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2014, waar de RDW, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, werkzaam bij de RDW, is verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wegenverkeerswet 1994 kan een kentekenbewijs, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels, ongeldig worden verklaard in andere bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen gevallen.

Ingevolge artikel 59, eerste lid, worden bij algemene maatregel van bestuur regels vastgesteld omtrent het verval van de tenaamstelling in het kentekenregister.

Ingevolge artikel 37, derde lid, aanhef en onder a, van het Kentekenreglement (hierna: het Kr) kan de RDW een kentekenbewijs ongeldig verklaren indien naar haar oordeel blijkt dat het voertuig waarvoor dat bewijs is afgegeven, voorgoed buiten gebruik is gesteld.

Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder h, vervalt de tenaamstelling in het register zodra de RDW het kentekenbewijs krachtens artikel 37, eerste, tweede of derde lid, ongeldig heeft verklaard.

2. De RDW heeft aan het besluit op bezwaar ten grondslag gelegd dat de tenaamstelling van het voertuig niet eerder dan op 21 maart 2013 vervallen wordt verklaard, omdat zij in het belang van de zuiverheid van het kentekenregister het beleid voert de tenaamstelling in beginsel niet met terugwerkende kracht vervallen te verklaren. De door [appellant] aangevoerde omstandigheden geven geen aanleiding van dit beleid af te wijken, aldus de RDW.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de RDW de tenaamstelling van het voertuig ten onrechte niet met terugwerkende kracht tot in elk geval 8 september 2004 vervallen heeft verklaard. Daartoe voert hij aan dat bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die een uitzondering op het door de RDW gevoerde beleid rechtvaardigen. In dat kader voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij bezitter was van de auto, nu de auto aan een ander was overgedragen. Dat hij geen bezitter was brengt volgens hem met zich dat hij sinds september 2004 ook geen eigenaar meer was van de auto, omdat de eigendom door de sloop van de auto te niet is gedaan. Volgens hem kan hij niet verantwoordelijk gehouden worden voor verplichtingen omtrent een auto waarvan hij geen bezitter of eigenaar was. Verder voert hij daartoe aan dat het niet met terugwerkende kracht vervallen verklaren van de tenaamstelling voor hem nadelige financiële consequenties met zich brengt.

3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraken van 27 maart 2013 in zaak nr. 201208218/1/A3 en 12 februari 2014 in zaak nr. 201301158/1/A1), kan niet worden geoordeeld dat het door de RDW gevoerde beleid om in beginsel geen terugwerkende kracht te verlenen aan met toepassing van artikel 40 van het Kr genomen besluiten, niet redelijk is. De zuiverheid van het kentekenregister en de rechtszekerheid met betrekking tot de tenaamstelling rechtvaardigen een dergelijk beleid.

Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 12 december 2012 in zaak nr. 201202263/1/A3), verleent de RDW terecht slechts bij hoge uitzondering terugwerkende kracht aan een besluit inhoudende de vervallenverklaring van de tenaamstelling van een voertuig.

De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de RDW in hetgeen [appellant] ter zake heeft aangevoerd geen aanleiding behoefde te zien om, in afwijking van haar beleid, terugwerkende kracht te verlenen aan de vervallenverklaring van de tenaamstelling. De RDW heeft in algemene zin geen wettelijke taak ten aanzien van de registratie van feitelijk bezit van voertuigen, maar houdt als registratieautoriteit register van de tenaamstelling van voertuigen. Dat [appellant] de auto niet in zijn feitelijke macht had betekent niet dat het voertuig ten onrechte op zijn naam was gesteld. [appellant] kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat bij het ontbreken van feitelijk bezit ook geen verplichtingen op hem zouden rusten ten aanzien van het voertuig, omdat die verplichtingen voortvloeien uit de registratie in het kentekenregister op grond van artikel 7 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 in samenhang gelezen met artikel 2 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. Uit hetgeen [appellant] overigens naar voren heeft gebracht volgt niet dat hij geen eigenaar van het voertuig meer zou zijn en ten onrechte als tenaamgestelde in het kentekenregister stond vermeld. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de gestelde omstandigheid dat [appellant] de aan hem opgelegde boetes wegens de niet naleving van de voertuiggebonden verplichtingen niet kan betalen, evenmin kan leiden tot het oordeel dat de RDW, in afwijking van het beleid, terugwerkende kracht diende te verlenen aan de vervallenverklaring van de tenaamstelling. De RDW heeft er in het besluit op bezwaar op gewezen dat de Belastingdienst en het Openbaar Ministerie beide beleidsvrijheid hebben met betrekking tot het naleven van de verplichtingen die voortvloeien uit het op naam hebben van een voertuig. Vanwege de nadelige financiële consequenties waarmee [appellant] als gevolg van de tenaamstelling in het kentekenregister is geconfronteerd, had hij zich tot de desbetreffende instanties kunnen wenden en in dat kader de door hem aangevoerde omstandigheden bij die instanties naar voren kunnen brengen. Datzelfde geldt voor het door hem aangevoerde dat de financiële nadelige consequenties zijn ontstaan doordat hij zich niet juridisch liet bijstaan.

Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.

w.g. Hoekstra w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2014

357-776.