Uitspraak 201111478/1/A3


Volledige tekst

201111478/1/A3.
Datum uitspraak: 1 augustus 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 september 2011 in zaak nr. 11/3149 in het geding tussen:

[appellant]

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

1. Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2011 heeft de staatssecretaris een verzoek van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) ten behoeve van een chauffeurspas afgewezen.

Bij besluit van 18 mei 2011 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 september 2011, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 november 2011, hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. N. Türkkol, advocaat te Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. L.C. van der Linden, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg), zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.

Ingevolge artikel 35, eerste lid, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.

Ingevolge artikel 75, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000 (hierna: het Besluit), zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, wordt met het besturen van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht, slechts diegene belast, die over een geldige chauffeurspas beschikt.

Ingevolge artikel 76, eerste lid, aanhef en onder c, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, wordt bij de aanvraag voor de chauffeurspas een met het oog op het uitoefenen van het beroep van taxichauffeur verleende VOG overeenkomstig de bepalingen van de Wjsg overgelegd.

Bij de beoordeling van de aanvraag om afgifte van de VOG zijn de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP & IVB 2010 (Stcrt. 2010, nr. 14312; hierna: de Beleidsregels).

Volgens paragraaf 3 ontvangt de staatssecretaris alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het Justitieel Documentatiesysteem (hierna: het JDS). Wanneer de aanvrager voorkomt in de justitiële documentatie wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.

Volgens paragraaf 3.1 wordt bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager een terugkijktermijn in acht genomen.

Volgens paragraaf 3.1.1 wordt ten aanzien van de periodes waarover wordt teruggekeken een onderscheid gemaakt tussen gevallen waarin de terugkijktermijn, ten opzichte van de bewaartermijn van het betreffende justitiële gegeven, niet in duur wordt beperkt en gevallen waarin de terugkijktermijn wel in duur wordt beperkt.

In de gevallen waarbij de terugkijktermijn in duur wordt beperkt vindt de beoordeling van de aanvraag in beginsel plaats aan de hand van de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager gedurende de vier jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling voorkomen in het JDS. Van de terugkijktermijn van vier jaren wordt afgeweken, voor zover thans van belang, indien de aanvraag voor een VOG samenhangt met een bijzondere wet of regeling waarin een andere termijn is opgenomen. In dat geval wordt aangesloten bij de in de desbetreffende wet- of regelgeving opgenomen termijn. Volgens het specifieke screeningsprofiel geldend voor een taxichauffeur bedraagt de terugkijktermijn bij dit beroep vijf jaren.

Volgens paragraaf 3.1.2 wordt, om te bepalen of een relevant justitieel gegeven binnen de terugkijktermijn valt, als uitgangspunt genomen:

a. de datum van rechterlijke uitspraak in eerste aanleg, of bij gebreke daarvan

b. de datum dat door het Openbaar Ministerie een strafbeschikking is genomen, of bij gebreke daarvan

c. de datum van de transactie, of bij gebreke daarvan

d. de datum dat door het Openbaar Ministerie de beslissing is genomen de zaak te seponeren, of bij gebreke daarvan

e. de pleegdatum.

Volgens paragraaf 3.2 wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.

Volgens paragraaf 3.2.1, voor zover hier van belang, kunnen de relevante justitiële gegevens die voorkomen in de justitiële documentatie op naam van de aanvrager worden meegewogen bij de beoordeling.

Volgens paragraaf 3.2.2 toetst de staatssecretaris of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat.

Volgens paragraaf 3.3 kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van een VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.

Volgens paragraaf 3.3.1 ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten. Ten behoeve van een goede oordeelsvorming is de staatssecretaris bevoegd inlichtingen in te winnen bij respectievelijk het Openbaar Ministerie en de reclassering. Naast justitiële gegevens kunnen ook gegevens uit het politieregister in de beoordeling worden betrokken. In de politieregisters kunnen bijvoorbeeld mutaties omtrent strafbare feiten aanwezig zijn, opgemaakte processen-verbaal en (dag)rapporten. Ondanks het feit dat deze informatie niet in alle gevallen tot vervolging heeft geleid, kan deze bij de beoordeling van de aanvraag worden meegewogen. Hierdoor wordt een betrouwbaar beeld verkregen omtrent de integriteit van de aanvrager. Van deze mogelijkheid kan alleen gebruik worden gemaakt als er binnen de van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële gegevens over de aanvrager zijn aangetroffen.

In het geval dat de staatssecretaris na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven, worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in de beoordeling betrokken.

Om vast te stellen of het aangetroffen antecedent een belemmering kan vormen voor de afgifte van de VOG, hanteert de staatssecretaris bij de Beleidsregels behorende screeningsprofielen (zoals destijds gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl/vog).

In het specifieke screeningsprofiel 'taxibranche; taxichauffeur' staat onder meer vermeld dat de taxichauffeur is belast met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van mensen. Chauffeurs in (straat)taxivervoer gaan daarnaast met contante en girale waarden om. Een van de risico's in de taxibranche is het in gevaar brengen van de veiligheid van personen en goederen, bijvoorbeeld door dronken achter het stuur te zitten en agressief rijgedrag. Daarnaast bestaat ook het gevaar van machtsmisbruik (zedendelicten), afpersing, afdreiging, diefstal of verduistering en vervalsing van bijvoorbeeld taxipassen, zo blijkt uit het specifieke screeningsprofiel.

2.2. Aan het besluit op bezwaar heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat in het JDS op naam van [appellant] een vijftal justitiële gegevens is geregistreerd. Het betreft een sepot op 13 november 2009 terzake van mishandeling op grond van "medeschuld van de benadeelde". Op 9 maart 2007 heeft [appellant] een transactie van € 200,00 wegens het niet opvolgen van een bevel van de handhaver, op 12 juni 2008 heeft hij een transactie van € 240,00 wegens het overschrijden van de maximumsnelheid en op 15 april 2009 heeft hij een transactie van € 500,00 wegens bedreiging geaccepteerd. Daarnaast is [appellant] in eerste aanleg veroordeeld wegens mishandeling tot een werkstraf van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. In hoger beroep is hij op 27 september 2010 veroordeeld tot dezelfde straf. De aan die straf verbonden proeftijd is tot 12 oktober 2012 van kracht.

2.3. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat is komen vast te staan dat aan het objectieve criterium is voldaan.

De rechtbank heeft terecht geen grond aanwezig geacht voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat, bij herhaling van de betrokken strafbare feiten, een risico bestaat voor de veiligheid van goederen en personen.

Een geweldsdelict is naar zijn aard bij uitstek niet te verenigen met de functie van taxichauffeur. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat het delict huiselijk geweld zich heeft afgespeeld in de privésfeer niet kan leiden tot het oordeel dat dit niet bij de beoordeling mag worden betrokken. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 juli 2008 in zaak nr. 200709001/1), is de omstandigheid dat strafbare feiten zich niet hebben voorgedaan tijdens of in verband met het functioneren van de aanvrager als taxichauffeur, niet van doorslaggevend belang. Het gaat erom of het strafbare feit, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat. De verwachting van [appellant] dat hij het geweldsdelict niet opnieuw zal plegen, is voor de vaststelling van het objectieve criterium dan ook niet van belang.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 februari 2009 in zaak nr. 200805164/1), bestaat bij een herhaling van een snelheidsovertreding het risico dat passagiers en andere weggebruikers in gevaar worden gebracht. Dat [appellant] de op zijn naam geregistreerde snelheidsovertreding van geringe aard acht, leidt niet tot het oordeel dat de staatssecretaris dat delict niet in de beoordeling van de VOG-aanvraag mocht betrekken. De staatssecretaris behoeft niet te beoordelen of specifieke snelheidsovertredingen gevaar hebben opgeleverd of zullen opleveren.

De staatssecretaris heeft met betrekking tot het niet opvolgen van het bevel van een handhaver in de rechtmatige uitoefening van zijn functie in ogenschouw mogen nemen dat een herhaling van dit feit een risico voor de openbare orde met zich brengt en het risico erin is gelegen dat aanwijzingen en bevelen van ambtenaren bekleed met openbaar gezag, zoals verkeersregelaars of inspecteurs, niet worden opgevolgd.

2.4. [appellant] betoogt ten aanzien van het subjectieve criterium dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris de belangenafweging ten onrechte niet in zijn voordeel heeft laten uitvallen. Hij voert hiertoe aan dat de op zijn naam geregistreerde feiten geen ernstige overtredingen zijn, nu drie feiten met een transactie zijn afgedaan, terzake van één feit een geheel voorwaardelijke werkstraf is opgelegd en het andere feit is geseponeerd. De staatssecretaris heeft onvoldoende in de afweging betrokken dat een herhaling van de feiten niet valt te verwachten en daarbij de feiten ten onrechte als samenstel van vijf relevante feiten en niet als afzonderlijke lichte delicten in de beoordeling betrokken, aldus [appellant].

2.4.1. Volgens paragraaf 3.3.1 van de Beleidsregels zijn omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten. Hieruit volgt dat de staatssecretaris niet slechts aan de hand van de ernst van de feiten afzonderlijk, maar aan de hand van alle in die beleidsregel vervatte criteria dient te beoordelen of de kans op recidive aanwezig is.

De staatssecretaris heeft in het bij de rechtbank bestreden besluit, aan de hand van die criteria, gemotiveerd uiteengezet dat en waarom de toetsing aan het subjectieve criterium niet heeft geleid tot afgifte van de VOG aan [appellant].

De staatssecretaris heeft daarbij in het nadeel van [appellant] in aanmerking mogen nemen dat [appellant] meermalen wegens relevante strafbare feiten met justitie in aanraking is gekomen en op grond daarvan de kans aanwezig mogen achten dat dit opnieuw zal gebeuren. Daarnaast heeft de staatssecretaris in het nadeel van [appellant] in de afweging mogen betrekken dat de verstreken periode sinds zijn laatste contact met justitie, bezien in het licht van de terugkijktermijn van vijf jaren, ten tijde van het in beroep bestreden besluit nog te kort was om te concluderen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen om de afgifte te rechtvaardigen. Daarbij is van belang dat nog een proeftijd tot 12 oktober 2012 van kracht is en dat een voorwaardelijke straf in de regel wordt opgelegd om te voorkomen dat de dader in herhaling valt en kan worden beschouwd als indicatie dat de strafrechter herhaling van het delict vreesde. Voorts heeft de staatssecretaris, voor wat betreft de wijze waarop de strafzaken zijn afgedaan, in het nadeel van [appellant] in de beoordeling mogen betrekken dat [appellant] terzake van mishandeling is veroordeeld tot een forse voorwaardelijke straf en dat de op zijn naam geregistreerde bedreiging door middel van een forse transactie is afgedaan. De staatssecretaris heeft in het voordeel van [appellant] meegewogen dat de overige, binnen de terugkijktermijn aangetroffen, strafbare feiten licht zijn afgedaan.

De staatssecretaris heeft aan het standpunt van [appellant] dat hij, gelet op behaalde diploma's, een vakbekwaam taxichauffeur is niet het door [appellant] gewenste gewicht behoeven toe te kennen. Die omstandigheid is niet relevant, nu deze geen indicatie geeft over zijn integriteit en over de kans waarop een herhaling is te verwachten dat hij opnieuw met politie en justitie in aanraking komt.

Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat, zelfs indien de delicten op zichzelf van geringe ernst zouden zijn, zoals [appellant] betoogt, de hoeveelheid delicten een aanwijzing oplevert voor het feit dat hij zich bij herhaling niet aan de regels houdt en dat tussen de strafbare feiten en het moment van beoordeling nog te weinig tijdsverloop is gelegen om aan te nemen dat het risico voor de samenleving inmiddels voldoende is afgenomen. De rechtbank heeft de door de broer, ex-vrouw, klanten en collega's van [appellant] afgelegde verklaringen dan ook terecht niet zodanig zwaarwegend geacht dat de staatssecretaris daarin aanleiding had behoren te zien om alsnog een VOG aan [appellant] af te geven.

Het betoog faalt.

2.5. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de omstandigheid dat hij door de weigering een VOG te verstrekken het beroep van taxichauffeur niet kan uitoefenen, een gevolg is, waarvoor de wetgever bewust heeft gekozen en inherent is aan de weigering van de VOG en niet zodanig bijzonder dat de staatssecretaris de VOG niettemin diende te verstrekken.

2.5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in vorenbedoelde uitspraak van 23 juli 2008, ligt het gevolg van het niet verkrijgen van een VOG, te weten het niet kunnen uitoefenen van het werk als taxichauffeur, besloten in het Besluit, zodat moet worden aangenomen dat de wetgever hier welbewust voor heeft gekozen. Voorts beperken de Beleidsregels de strafbare feiten die aan de aanvrager van een VOG worden tegengeworpen, tot die welke zich vijf jaar voorafgaande aan de toetsing van de aanvraag hebben voorgedaan. [appellant] heeft door het plegen van de strafbare feiten gedurende die periode het risico genomen dat hij zijn beroepsuitoefening als taxichauffeur niet zou kunnen voortzetten.

Dat [appellant] door de weigering van de VOG niet langer in zijn levensonderhoud en dat van zijn gezin kan voorzien, dat hij de schuld ten behoeve van zijn onderneming niet langer kan aflossen en dat hij geen vooruitzichten heeft op een andere baan, zijn met het uitoefenen van die werkzaamheden samenhangende belangen die evenmin als zodanig bijzonder kunnen worden aangemerkt dat de staatssecretaris op grond daarvan tot afgifte van een VOG had dienen over te gaan.

Voor zover [appellant] heeft willen aanvoeren dat de weigering van de VOG zijn resocialisatie in de weg staat, is dit, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 21 januari 2009, in zaak nr. 200802251/1, een gevolg dat evenzeer ligt besloten in het Besluit, zodat ook daarvan moet worden aangenomen dat de besluitgever daar bewust voor heeft gekozen.

2.6. [appellant] betoogt dat hij er door de afgifte van de VOG voor de functie van taxiondernemer op mocht vertrouwen dat hem eveneens de VOG voor een chauffeurspas zou worden verleend.

2.6.1. Dit betoog faalt. Voor de beoordeling van een VOG ten behoeve van een taxiondernemer geldt een ander beoordelingskader dan dat voor de beoordeling van een VOG ten behoeve van een chauffeurspas. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 13 juni 2012 in zaak nr. 201109315/1/A3, verschilt het screeningsprofiel 'taxibranche; chauffeurspas' wezenlijk van het screeningsprofiel 'taxibranche; taxiondernemer'. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat een taxichauffeur is belast met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van (minderjarige) personen, terwijl een taxiondernemer een onderneming bestuurt, mensen aanstuurt, beslist over offertes en onderhandelingen voert.

2.7. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn begaan in beginsel niet hoeft te betrekken in zijn afweging.

Hij voert hiertoe aan dat artikel 35, eerste lid, van de Wjsg de staatssecretaris ertoe noopt die omstandigheden in de afweging te betrekken en dat de Beleidsregels in dit opzicht in strijd zijn met die bepaling.

De bedreiging had betrekking op het gedrag van zijn broer en de snelheidsovertreding hield verband met een zieke passagier. Het delict huiselijk geweld is als mishandeling aangemerkt, nadat [appellant] zijn ex-echtgenote tijdens een ruzie een klap had gegeven en de politie, die na het schreeuwen van zijn ex-echtgenote door de buren was ingelicht, was verschenen, zonder dat hiervoor aanleiding bestond, aldus [appellant].

[appellant] voert tenslotte aan dat het op de weg van de staatssecretaris had gelegen nader onderzoek in te stellen naar zijn integriteit als bedoeld in paragraaf 3.3.1 van de Beleidsregels en hem te horen over de omstandigheden waaronder de strafbare feiten hebben plaatsgevonden.

2.7.1. De Afdeling volgt [appellant] niet in zijn standpunt dat de Beleidsregels de grenzen van de in artikel 35 van de Wjsg aan de staatssecretaris gegeven bevoegdheid te buiten gaan, noch is zij van oordeel dat de staatssecretaris, in aanmerking genomen de in de Beleidsregels vermelde belangen, in redelijkheid niet tot het vaststellen van dit beleid heeft kunnen komen. Dit geldt evenzeer voor de beleidsregel dat de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden eerst dan in de beoordeling worden betrokken indien de staatssecretaris na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven.

De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de staatssecretaris de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn begaan in beginsel niet hoeft te betrekken in zijn afweging. De staatssecretaris mag ervan uitgaan dat de strafrechter bij de straftoemeting rekening heeft gehouden met de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd.

Daaraan doet niet af dat de persoonlijke omstandigheden van [appellant] door de oplegging van een drietal transacties niet voor de strafrechter voor het voetlicht konden worden gebracht. [appellant] heeft door de aanvaarding van de transacties geaccepteerd dat geen inhoudelijke behandeling van de strafbare feiten en daarmee van de persoonlijke omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan door de rechter plaatsvond.

Gelet op het hiervoor onder 2.4.1. overwogene bestaat geen twijfel over de vraag of een VOG kan worden afgegeven en kan in redelijkheid niet worden geoordeeld dat de staatssecretaris na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming kon komen. De omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn begaan zijn dan ook niet van belang voor de beoordeling. De staatssecretaris behoefde dan ook geen nader onderzoek in te stellen naar de integriteit van [appellant] en was daarom evenmin gehouden [appellant] te horen over de omstandigheden waaronder de op zijn naam geregistreerde feiten zijn begaan.

Het betoog faalt.

2.8. Het betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de weigering van de VOG geen punitief karakter heeft, maar een bestuursrechtelijk instrument is dat een preventief karakter kent, slaagt evenmin. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 juni 2009 in zaak nr. 200809311/1) is de weigering een VOG af te geven een bestuursrechtelijk instrument dat een preventief doel dient en houdt dit, anders dan een vonnis van de strafrechter, niet het opleggen van een sanctie in.

2.9. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de staatssecretaris in de persoonlijke omstandigheden van [appellant] geen aanleiding heeft hoeven zien om alsnog tot afgifte van de VOG over te gaan.

2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.

w.g. Bijloos w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2012

97-748.