Uitspraak 200805164/1


Volledige tekst

200805164/1.
Datum uitspraak: 4 februari 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank
's-Gravenhage van 27 mei 2008 in zaak nrs. 08/2533 en 08/3160 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Justitie.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2007 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) de afgifte van de door [appellant] verzochte Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) geweigerd.

Bij besluit van 25 februari 2008 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 mei 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2008, hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2009, waar [appellant] in persoon en bijgestaan door mr. H.W. Lagraauw, advocaat te Leiden, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.J. Suijkerbuijk, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen

2.1. [appellant] heeft om afgifte van een VOG verzocht ten behoeve van een aanvraag om een chauffeurspas bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat, ter uitoefening van zijn beroep als taxichauffeur.

2.2. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.

Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.

2.3. Bij de beoordeling van het risico voor de samenleving past de minister de Beleidsregels VOG NP-RP 2004 voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een VOG van natuurlijke personen en rechtspersonen (hierna: de Circulaire), vastgesteld bij besluit van de minister van 15 maart 2004 (Stcrt. 2004, 63), toe.

Volgens de Circulaire wordt de afgifte van een VOG geweigerd, indien de aanvrager binnen de voorgeschreven termijn voorafgaand aan het moment van toetsing voorkomt in de justitiële documentatie en de aangetroffen antecedenten, gelet op het risico voor de samenleving een belemmering kunnen vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of opdracht waarvoor de verklaring wordt gevraagd. Voor een taxichauffeur geldt, dat de aanvrager vijf jaar voorafgaand aan het moment van toetsing niet mag voorkomen in de justitiële documentatie, althans dat er geen sprake mag zijn van relevante antecedenten.

Om vast te stellen of de aangetroffen antecedenten een belemmering (kunnen) vormen voor de afgifte van een VOG zijn in bijlage A bij de Circulaire een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen neergelegd aan de hand waarvan het risico voor de samenleving wordt bepaald.

Wat betreft het screeningsprofiel voor een taxichauffeur vermeldt die bijlage dat een taxichauffeur belast is met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van mensen. In hun functie komt het vaak voor dat er een één op één relatie is, waarbij sprake is van een (tijdelijke) afhankelijkheid. Eén van de risico's in de taxibranche is het in gevaar brengen van de veiligheid van personen en goederen.

2.4. De minister heeft aan de weigering ten grondslag gelegd dat [appellant]

- op 15 maart 2006 een transactie is aangeboden van € 200,- wegens het overtreden van artikel 20, aanhef en sub a, en artikel 22, aanhef en sub c, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (hierna: RVV 1990; het overschrijden van de maximumsnelheid),

- op 19 juni 2006 een transactie is aangeboden van € 300,- wegens het overtreden van artikel 20, aanhef en sub a, van het RVV 1990 (het overschrijden van de maximumsnelheid),

- op 29 juni 2006 een transactie is aangeboden van € 150,- wegens het overtreden van artikel 84, tweede lid, van het Besluit personenvervoer 2000 (het met een auto of bus vervoeren van meer personen dan wel deze voor een ander vervoer gebruiken dan blijkens het kentekenbewijs is toegestaan), en

- op 2 augustus 2007 een transactie is aangeboden van € 340,- wegens het overtreden van artikel 62 in samenhang met bord A1 van het RVV 1990 (het negeren van een verkeersteken).

2.5. [appellant] komt op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de door hem gepleegde strafbare feiten ten grondslag konden worden gelegd aan het besluit van de minister de afgifte van een VOG ten behoeve van een chauffeurspas te weigeren. Hij betoogt hiertoe allereerst dat niet kan worden gezegd dat de door hem gepleegde strafbare feiten, wanneer zij nader worden bezien, zonder meer maken dat hij een gevaar voor zijn passagiers dan wel voor anderen zou zijn geweest. De snelheidsovertredingen zijn gepleegd in de nachtelijke uren, terwijl er weinig tot geen verkeer op de weg was en hebben zich niet voorgedaan tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden als taxichauffeur. Het handelen in strijd met hetgeen blijkens het kentekenbewijs is toegestaan, ziet op een situatie waarbij [appellant] door de ordedienst werd gesommeerd één persoon meer dan toegestaan te vervoeren. Voorts betoogt [appellant] dat de weigering voor hem onevenredige gevolgen heeft. Hij heeft een gezin dat financieel afhankelijk is van zijn inkomsten uit zijn taxionderneming, die hij door de weigering van de VOG niet meer kan verwerven.

2.6. Met de voorzieningenrechter moet worden geoordeeld dat de minister de gevraagde VOG, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden, terecht heeft geweigerd.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 januari 2007 in zaak nr. 200606020/1) is de omstandigheid dat strafbare feiten zich niet hebben voorgedaan tijdens of in verband met het functioneren van de aanvrager als taxichauffeur, niet van doorslaggevend belang. Het gaat er om of de strafbare feiten, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zouden verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat.

De voorzieningenrechter is terecht tot het oordeel gekomen dat de strafbare feiten, met name het bij herhaling overschrijden van de toegestane maximumsnelheid binnen een tijdsbestek van anderhalf jaar, bij uitstek niet te verenigen zijn met de functie van taxichauffeur. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd omtrent de omstandigheden waaronder deze feiten zich hebben voorgedaan kon de voorzieningenrechter buiten beschouwing laten, omdat de minister hierover geen zelfstandige afweging hoefde te maken, maar diende uit te gaan van de strafbare feiten gebleken uit de justitiële documentatie, waarvoor transacties zijn aangeboden en betaald.

In de door [appellant] genoemde omstandigheid dat de weigering van de VOG onevenredige gevolgen voor hem heeft wegens het wegvallen van zijn inkomsten, heeft de voorzieningenrechter terecht geen grond gezien voor een ander oordeel. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het gevolg van het niet verkrijgen van een VOG, namelijk het niet kunnen uitoefenen van het werk als taxichauffeur, besloten ligt in het Besluit personenvervoer 2000, zodat moet worden aangenomen dat de wetgever hier welbewust voor heeft gekozen. Voorts beperkt de Circulaire de strafbare feiten die aan de aanvrager van een VOG worden tegengeworpen, tot die welke zich vijf jaar voorafgaande aan de toetsing van de aanvraag hebben voorgedaan. Door het plegen van stafbare feiten gedurende die periode heeft [appellant] het risico genomen dat hij zijn beroepsuitoefening als taxichauffeur niet zou kunnen voortzetten.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Altena w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2009

312-597