Uitspraak 201405309/1/A1


Volledige tekst

201405309/1/A1.
Datum uitspraak: 25 februari 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellant sub 1],
2. [appellant sub 2], beiden wonend te [woonplaats], gemeente Vlagtwedde,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 mei 2014 in zaak nr. 13/828 in het geding tussen:

[appellant sub 1]

en

het college van burgemeester en wethouders van Vlagtwedde.

Procesverloop

Bij besluit van 31 augustus 2012 heeft het college aan [appellant sub 1] omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van de woning op het perceel [locatie 1] te [plaats] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 2 juli 2013 heeft het college het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 31 augustus 2012 herroepen en de gevraagde omgevingsvergunning alsnog geweigerd.

Bij uitspraak van 20 mei 2014 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 juli 2013 vernietigd, het tegen het besluit van 31 augustus 2012 gemaakte bezwaar met de in de uitspraak gegeven motivering gegrond verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 1], [appellant sub 2] en het college hebben een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2015, waar [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. J. de Vet, en het college, vertegenwoordigd door G.J. Jansen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

Het hoger beroep van [appellant sub 1]

1. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank in het procesverloop van de aangevallen uitspraak ten onrechte heeft vermeld dat bij besluit van 31 augustus 2012 omgevingsvergunning is verleend voor het uitbreiden van de woning op het perceel [locatie 2] te [plaats].

1.1. [appellant sub 1] heeft terecht naar voren gebracht dat de rechtbank in het procesverloop van de aangevallen uitspraak ten onrechte heeft vermeld dat bij besluit van 31 augustus 2012 omgevingsvergunning is verleend voor het uitbreiden van de woning op het perceel [locatie 2], nu bij dat besluit omgevingsvergunning is verleend voor het uitbreiden van de woning op het perceel. Deze onjuiste vermelding van het perceel dient te worden aangemerkt als een kennelijke verschrijving en kent geen materiële gevolgen. Gelet hierop bestaat geen aanleiding tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.

Het betoog faalt.

Het hoger beroep van [appellant sub 2]

2. Het college heeft bij besluit van 4 oktober 2007 aan [appellant sub 1] vrijstelling en reguliere bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van de woning op het perceel. Voorts heeft het college bij brief van 6 november 2007 aan [appellant sub 1] toestemming verleend voor het gebruik van de woning op het perceel voor (kleinschalige) vakantieopvang voor gehandicapten, waarbij het heeft aangegeven dat het de bedoeling is dat op de benedenverdieping ruimte wordt gecreëerd voor de opvang van één of enkele personen, terwijl de woonfunctie (meer) naar de bovenverdieping verschuift. Het college heeft in de brief van 6 november 2007 opgemerkt dat met het gebruik van de woning voor vakantieopvang op het perceel één woning blijft bestaan.

Het college heeft aan het besluit op bezwaar, waarin het de gevraagde omgevingsvergunning voor een uitbouw aan de voorzijde van de woning op het perceel alsnog heeft geweigerd, onder meer ten grondslag gelegd dat het geen medewerking wil verlenen aan het bedrijfsmatig verhuren van de benedenverdieping voor recreatief gebruik in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Het college heeft voorts aan dit besluit ten grondslag gelegd dat het bij besluit van 4 oktober 2007 geen vergunning heeft verleend voor het splitsen van de woning in twee woningen. Tussen partijen is in geschil waarvoor het college bij besluit van 4 oktober 2007 vergunning heeft verleend.

3. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college met het besluit van 4 oktober 2007 impliciet vrijstelling heeft verleend voor het splitsen van de woning op het perceel in twee woningen. De woning op het perceel mag slechts bewoond worden door één huishouden, aldus [appellant sub 2]. Volgens [appellant sub 2] heeft het college destijds uitsluitend toestemming verleend voor het gebruik van de benedenverdieping van de woning voor kortdurende vakantieopvang van gehandicapten.

3.1. Vast staat en tussen partijen is niet in geschil dat ingevolge het ten tijde van het besluit van 4 oktober 2007 ter plaatse geldende bestemmingsplan "Herstructurering Bentlagestraat e.o. Ter Apel" op het perceel geen twee woningen waren toegestaan.

Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2011 in zaak nr. 201100152/1/H1 wordt overwogen dat voor de vraag of het college impliciet vrijstelling heeft verleend voor het splitsen van de woning op het perceel ten behoeve van twee woningen in strijd met het bestemmingplan, bepalend is of uit de aanvraag het strijdige gebruik zonder meer blijkt. Uit de bij de aanvraag van 8 augustus 2007 behorende bouwtekening blijkt weliswaar dat naast de uitbreiding van de woning aan de achterzijde ook de deur in de hal op de begane grond wordt vervangen door een muur, waardoor de beneden- en bovenverdieping slechts afzonderlijk van elkaar toegankelijk zijn, maar dit brengt, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet met zich dat als gevolg daarvan een tweede woning is gecreëerd. In dit kader wordt van belang geacht dat een woning ook kan bestaan uit verdiepingen die uitsluitend los van elkaar zijn te bereiken. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het college met de bij besluit van 4 oktober 2007 verleende bouwvergunning impliciet vrijstelling heeft verleend voor het splitsen van de woning op het perceel ten behoeve van twee woningen.

Het betoog slaagt. De overige door [appellant sub 2] aangevoerde hogerberoepsgronden behoeven geen bespreking.

4. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. Het hoger beroep van [appellant sub 2] is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant sub 1] ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

6. Met toepassing van artikel 8:114, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zal de Afdeling bepalen dat het in hoger beroep door [appellant sub 2] aan de Afdeling betaalde griffierecht door de griffier van de Raad van State wordt terugbetaald.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] ongegrond;

II. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 2] gegrond;

III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 mei 2014 in zaak nr. 13/828;

IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van [appellant sub 1] ongegrond;

V. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellant sub 2] het door hem betaalde griffierecht in hoger beroep ten bedrage van € 246,00 (zegge: tweehonderdzesenveertig euro) terugbetaalt.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

w.g. Koeman w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2015

531-789.