Uitspraak 201100152/1/H1


Volledige tekst

201100152/1/H1.
Datum uitspraak: 24 augustus 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te Huissen, gemeente Lingewaard,

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 25 november 2010 in zaak nr. 10/603 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2007 heeft het college het verzoek van [appellante] om handhavend optreden tegen het gebruik van het perceel [locatie] te Huissen (hierna: het perceel) ten behoeve van detailhandel in keukens, afgewezen.

Bij besluit van 15 januari 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 18 december 2007 in stand gelaten.

Bij uitspraak van 25 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 2 februari 2011.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben Keukenspectrum Beheer B.V. en Keukenspectrum Huissen B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij brief van 4 maart 2011 heeft [appellante] een schriftelijke reactie gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.A.R. Bolhuis, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens zijn daar Keukenspectrum Beheer B.V. en Keukenspectrum Huissen B.V., vertegenwoordigd door [directeur], en bijgestaan door mr. P.J.G. Poels, advocaat te Nijmegen, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Overklap, Karstraat Eerste Fase" rust op het perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden II". Ingevolge artikel 5.2.5. van de planvoorschriften is ter plaatse detailhandel uitsluitend toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit van nijverheid en industrie in ter plaatse vervaardigde producten. Vast staat dat detailhandel in keukens niet in overeenstemming is met dit planvoorschrift.

2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank het college ten onrechte heeft gevolgd in het standpunt dat het door de verlening van de bouwvergunning van 17 juli 2001 aan [bedrijf], impliciet vrijstelling heeft verleend voor de detailhandel in keukens op het perceel. Hij voert daartoe aan dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet is voldaan aan de uit de rechtspraak voortvloeiende voorwaarden voor het verlenen van een impliciete vrijstelling, te weten dat uit de bouwaanvraag zonder meer kan worden afgeleid dat het bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan zal worden gebruikt, en dat het college, zich bewust van het voorgenomen gebruik en de strijdigheid daarvan met het bestemmingsplan, de vergunning in weerwil van de planvoorschriften heeft verleend.

2.2.1. De rechtbank heeft [appellante] terecht niet gevolgd in het betoog dat uit de aanvraag om bouwvergunning van [bedrijf] van 8 maart 2001 niet zonder meer kon worden afgeleid dat het bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan ten behoeve van detailhandel zou worden gebruikt. Daarbij heeft zij terecht in aanmerking genomen dat de aanvraag om bouwvergunning afkomstig was van een keukenzaak en onder meer voorzag in het realiseren van een showroom in het pand, waardoor de aanvraag niet anders kon worden begrepen dan dat werd beoogd om ter plaatse keukens ten toon te stellen met het oog op verkoop aldaar, te meer nu in diverse van de aanvraag deel uitmakende stukken gerefereerd wordt aan "het winkelgebouw". Verder is van belang dat het college de bouwvergunning van 17 juli 2001 aan [bedrijf] heeft verleend, teneinde medewerking te verlenen aan de door het college zelf geïnitieerde verplaatsing van dit bedrijf, dat eerder op een andere locatie in de gemeente eveneens keukens verkocht. Ook uit deze, met de aanvraag samenhangende omstandigheid, kon het college afleiden wat het door [bedrijf] voorgenomen gebruik inhield. De stelling van [appellante] dat de aanwezigheid van een showroom ook op ander gebruik kan duiden, bijvoorbeeld op gebruik enkel ten behoeve van groothandel, leidt niet tot een ander oordeel, nu de aanvraag en de overige relevante feiten en omstandigheden in dit geval een voorgenomen gebruik als winkel zonder meer duidelijk maken.

Het betoog van [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich er niet van bewust was dat het voorgenomen gebruik in strijd was met het bestemmingsplan en mede daarom geen impliciete vrijstelling is verleend, kan evenmin slagen. Anders dan [appellante] stelt, kan uit de rechtspraak ter zake niet worden afgeleid dat het college zich bewust moet zijn geweest van de strijdigheid van het voorgenomen gebruik met het bestemmingsplan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 november 2007, zaak nr. 200701409/1), kan een gebruik ook geacht worden rechtstreeks uit een bouwvergunning voort te vloeien, wanneer het college had behoren te weten dat dit gebruik in strijd is met het bestemmingsplan. Deze situatie doet zich hier voor.

2.2.2. Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank terecht vastgesteld dat een vrijstelling voor het gebruik van het perceel ten behoeve van detailhandel in keukens rechtstreeks uit de verleende en rechtens onaantastbare bouwvergunning van 17 juli 2001 voortvloeit en dit gebruik derhalve geen overtreding van de bestemmingsplanvoorschriften inhoudt.

De rechtbank heeft het college dan ook terecht gevolgd in het standpunt dat het niet bevoegd was om handhavend op te treden.

Het betoog faalt.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2011

414-641.