Uitspraak 201110075/4/R4 en 201201853/3/R4


Volledige tekst

Bij deze uitspraak is een persbericht uitgebracht.

201110075/4/R4 en 201201853/3/R4.
Datum uitspraak: 10 december 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Vught,
2. [appellante sub 2], wonend te Vught,
3. [appellant sub 3], wonend te Boxtel, de stichting Stichting A2-Platform Boxtel en Omstreken, gevestigd te Boxtel, en anderen (hierna: [appellant sub 3] en anderen),
4. [appellant sub 4], wonend te Vught,
5. [appellant sub 5], wonend te Vught,
6. [appellant sub 6] en anderen, allen wonend te Best,
7. [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 7]), beiden wonend te Vught,
8. [appellant sub 8], wonend te Esch, gemeente Haaren,
9. [appellant sub 9], wonend te Vught,
10. [appellant sub 10] en anderen, allen wonend te Vught,
11. [appellant sub 11] en anderen, allen wonend te Eindhoven,
12. [appellant sub 12A], wonend te Best, [appellante sub 12B], gevestigd te Best, en anderen (hierna: [appellant sub 12] en anderen),
13. [appellant sub 13A] en [appellante sub 13B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 13]), beiden wonend te Vught,
14. [appellant sub 14], wonend te Vught,
15. [appellant sub 15A] en [appellante sub 15B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 15]), beiden wonend te Vught,
16. de stichting Stichting Reinier van Arkel, gevestigd te 's-Hertogenbosch,
17. [appellant sub 17], wonend te Vught,
18. [appellant sub 18A] en [appellante sub 18B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 18]), beiden wonend te Vught,
19. de vereniging Vereniging tot Behoud van het Groene Hart van Brabant, gevestigd te Boxtel, en de stichting Stichting Boom en Bosch, gevestigd te 's-Hertogenbosch (hierna: Vereniging tot Behoud van het Groene Hart van Brabant en anderen),
20. de stichting Stichting Overlast A2 Vught en omstreken (hierna: Stichting Overlast A2), gevestigd te Vught,
21. de Streekraad Het Groene Woud en De Meierij (hierna: de Streekraad),
22. [appellant sub 22], wonend te Vught, en de stichting Stichting Bleijendijk, gevestigd te Vught (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 22]),
23. [appellante sub 23] (hierna: [appellante sub 23]), wonend te Vught,
24. de vereniging Vereniging van Eigenaars Appartementengebouw De Heun I, gevestigd te Vught, en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: VvE De Heun),
25. [appellant sub 25], wonend te Boxtel,
26. [appellant sub 26A], wonend te Veldhoven, [appellante sub 26B], gevestigd te Best, en anderen (hierna: [appellant sub 26] en anderen),
27. [appellant sub 27], wonend te Best, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bricorama B.V., gevestigd te Breda, en anderen (hierna: [appellant sub 27] en anderen),

appellanten,

en

de minister van Infrastructuur en milieu,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2011 heeft de minister krachtens artikel 15, eerste lid, (oud) van de Tracéwet, het tracébesluit "A2 's-Hertogenbosch-Eindhoven" (hierna: het tracébesluit) vastgesteld. Bij besluit van 25 januari 2012 heeft de minister krachtens artikel 14, eerste lid, van de Tracéwet het tracébesluit gewijzigd (hierna: het wijzigingsbesluit 2012). Naar aanleiding van een aantal van de beroepen tegen het tracébesluit heeft de Afdeling bij uitspraak van 7 november 2012 in zaak nrs. 201110075/1/R4 en 201201853/1/R4; hierna: de verwijzingsuitspraak) in deze zaak het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) verzocht bij wege van prejudiciële beslissing uitspraak te doen op de door haar gestelde vragen, de behandeling van de beroepen geschorst tot het Hof uitspraak heeft gedaan en iedere verdere beslissing aangehouden. Voor het eerdere procesverloop wordt naar de verwijzingsuitspraak verwezen, die is aangehecht.

Bij arrest van 15 mei 2014, C-521/12, [appellant sub 1] e.a., ECLI:EU:C:2014:330 (hierna: het arrest) heeft het Hof de gestelde vragen beantwoord. Het arrest is aangehecht.

Stichting Overlast A2, Vereniging tot Behoud van het Groene Hart van Brabant en anderen, [appellant sub 14] en de minister hebben een reactie op het arrest ingediend.

Bij besluit van 24 juni 2014 heeft de minister krachtens artikel 14, eerste lid, van de Tracéwet het tracébesluit gewijzigd (hierna: het wijzigingsbesluit 2014).

Stichting Overlast A2, [appellant sub 14], [appellant sub 26] en anderen en de minister hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaken verder ter zitting behandeld op 15 oktober 2014, waar [appellante sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 14], Stichting Overlast A2, vertegenwoordigd door mr. L. Bier, advocaat te Vught, en de minister, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. Schippers, advocaat te Den Haag, ir. F.M.W. Fieman, ing. W.J.M. Fuchs, mr. M.D. van Gils, ir. S.L.M. den Held, A.H.A. Lucas, ir. S. Teeuwisse en ir. H.R. Zweers, zijn verschenen.

Overwegingen

Gevolg arrest voor het tracébesluit

1. Het Hof heeft in het dictum van het arrest de prejudiciële vragen als volgt beantwoord:

"Artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, moet aldus worden uitgelegd dat een plan of een project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een gebied van communautair belang, dat negatieve gevolgen heeft voor een in dit gebied voorkomend type natuurlijke habitat en dat voorziet in maatregelen voor het tot ontwikkeling brengen in dit gebied van een areaal van gelijke of grotere omvang van dit habitattype, de natuurlijke kenmerken van dat gebied aantast. Deze maatregelen kunnen in voorkomend geval slechts als „compenserende maatregelen" in de zin van lid 4 van dit artikel worden aangemerkt, voor zover de bij deze bepaling gestelde voorwaarden vervuld zijn."

2. Zoals de Afdeling in rechtsoverweging 87.1 van de verwijzingsuitspraak heeft vastgesteld, volgt uit het rapport "Verbreding A2 's-Hertogenbosch - Eindhoven. Natuurbeschermingswet 1998 Deel B: Passende Beoordeling effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek" (hierna: de oorspronkelijke passende beoordeling), dat aan het tracébesluit ten grondslag ligt, dat de wegverbreding als zodanig negatieve gevolgen heeft voor het bestaande areaal van het habitattype blauwgraslanden in het Natura 2000-gebied "Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek" (hierna: het Natura 2000-gebied). Uit het arrest volgt dat het tracébesluit om deze reden leidt tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied, ondanks de in het tracébesluit voorziene aanleg van nieuwe blauwgraslanden. Dit betekent dat de minister het tracébesluit heeft vastgesteld in strijd met artikel 15, tiende lid, (oud) van de Tracéwet, gelezen in verbinding met artikel 19j, derde lid, en artikel 19g, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998).

Het wijzigingsbesluit 2014

Strekking besluit

3. Het wijzigingsbesluit 2014 voorziet in een wijziging van het tracébesluit wat betreft de maatregel tot aanleg van blauwgraslanden in het Natura 2000-gebied. In het rapport "Aanvulling passende beoordeling A2 ’s-Hertogenbosch-Eindhoven" van Royal HaskoningDHV van 17 juni 2014 (hierna: de aanvullende passende beoordeling) zijn de gevolgen van het tracé voor het Natura 2000-gebied opnieuw beoordeeld. De minister stelt zich naar aanleiding hiervan op het standpunt dat, anders dan eerder was voorzien, het tracé als zodanig niet leidt tot significante negatieve effecten voor de blauwgraslanden in het Natura 2000-gebied. De minister acht de aanleg van blauwgraslanden in het Natura 2000-gebied in het kader van de realisering van het tracé om deze reden niet meer nodig. Desalniettemin wordt de maatregel volgens de minister onverplicht uitgevoerd.

Het wijzigingsbesluit 2014 voorziet tevens in hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van twee gebouwen op het terrein van Zorgpark Voorburg te Vught en een opleveringstoets voor de aspecten natuur en geluidhinder.

Beroepen van rechtswege

4. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

4.1. Het wijzigingsbesluit 2014 is een besluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Dit besluit komt niet volledig tegemoet aan de beroepen. Daarom hebben de beroepen van rechtswege mede betrekking op het wijzigingsbesluit 2014.

4.2. Zoals onder 6.2 van de verwijzingsuitspraak is overwogen, is De Streekraad een niet tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan. Het wijzigingsbesluit 2014 is, evenmin als het tracébesluit, een tot De Streekraad dan wel de provincie Noord-Brabant gericht besluit. Daarom kan De Streekraad ingevolge artikel 1.4 van de Crisis- en herstelwet tegen het wijzigingsbesluit 2014 geen beroep instellen. Om deze reden is het beroep van rechtswege van De Streekraad tegen het wijzigingsbesluit 2014 niet-ontvankelijk.

4.3. [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9], [appellant sub 11] en anderen, [appellant sub 12] en anderen, [appellant sub 13], Stichting Reinier van Arkel, [appellant sub 18], Vereniging tot Behoud van het Groene Hart van Brabant en anderen, VvE De Heun, [appellant sub 25], [appellant sub 26] en anderen en [appellant sub 27] en anderen hebben geen gronden naar voren gebracht tegen het wijzigingsbesluit 2014. De Afdeling leidt hieruit af dat zij geen bezwaren hebben tegen het wijzigingsbesluit 2014. Hun van rechtswege ontstane beroepen tegen dit besluit zijn ongegrond.

4.4. [appellant sub 1], [appellante sub 2], [appellant sub 5], [appellant sub 15], [appellant sub 17], [appellant sub 22], [appellante sub 23] en [appellant sub 10] en anderen hebben evenmin gronden naar voren gebracht tegen het wijzigingsbesluit 2014. Zij hebben zich in hun beroepschriften tegen het tracébesluit echter aangesloten bij het beroep van Stichting Overlast A2, die wel gronden naar voren heeft gebracht tegen het wijzigingsbesluit 2014. Nu zij niet te kennen hebben gegeven zich niet langer achter het beroep van Stichting Overlast A2 te scharen, gaat de Afdeling ervan uit zij op dezelfde gronden bezwaren hebben tegen het wijzigingsbesluit 2014 als Stichting Overlast A2. Deze appellanten zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als Stichting Overlast A2 en anderen.

Uitbreiding omvang geschil [appellant sub 14]

5. Zoals onder 4.5 van de verwijzingsuitspraak is overwogen, is het beroep van [appellant sub 14] tegen het tracébesluit ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het ophogen met één meter van het gehele bestaande geluidscherm ter hoogte van de Boxtelseweg te Vught. Het beroep van [appellant sub 14] tegen het wijzigingsbesluit 2014 strekt ertoe de omvang van het geschil uit te breiden door zich te richten tegen de gevolgen van het tracébesluit zoals gewijzigd door het wijzigingsbesluit 2014 voor het Natura 2000-gebied. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Awb, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan zo’n uitbreiding niet worden aanvaard. Hetgeen [appellant sub 14] naar voren heeft gebracht over de gevolgen van het tracé voor het Natura 2000-gebied moet dan ook buiten beschouwing worden gelaten.

Intrekking beroepsgrond

6. Ter zitting hebben Stichting Overlast A2 en anderen de beroepsgrond over de opleveringstoets in het wijzigingsbesluit 2014 ingetrokken.

Onverwijlde mededeling

7. [appellant sub 14] betoogt dat de minister niet onverwijld mededeling heeft gedaan van het wijzigingsbesluit 2014.

7.1. Ingevolge artikel 6:19, derde lid, van de Awb doet het bestuursorgaan onverwijld mededeling van het nieuwe besluit aan het orgaan waarbij het beroep aanhangig is.

7.2. Het wijzigingsbesluit 2014 is op 24 juni 2014 vastgesteld. De minister heeft bij brief van 30 juni 2014 aan de Afdeling mededeling gedaan van de vaststelling van dit besluit. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de minister hiermee voldaan aan artikel 6:19, derde lid, van de Awb. Reeds hierom faalt het betoog.

Mogelijkheid wijziging

8. Stichting Overlast A2 en anderen voeren aan dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het wijzigingsbesluit 2014 voorziet in een wijziging van ondergeschikte aard.

[appellant sub 14] betoogt dat de minister met het vaststellen van het wijzigingsbesluit 2014 zijn bevoegdheid gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die is verleend. Hij stelt hiertoe dat de wegverbreding waarin het tracébesluit voorziet, is gerealiseerd, wat volgens hem betekent dat een wijziging van dit besluit alleen een ongedaanmaking van eerdere werkzaamheden kan inhouden. [appellant sub 14] is van mening dat de minister alleen een wijziging van het tracébesluit kan vaststellen als het tracébesluit wordt vernietigd. Volgens hem dient de minister dan de wegverbreding in zijn geheel te heroverwegen.

8.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Tracéwet kan de minister afdeling 3.4 van de Awb buiten toepassing laten bij de voorbereiding van een besluit tot wijziging van een tracébesluit waartegen beroep aanhangig is, indien het een wijziging van ondergeschikte aard betreft.

Ingevolge artikel 3:3 van de Awb gebruikt het bestuursorgaan de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.

8.2. Naar het oordeel van de Afdeling zijn de wijzigingen waarin het wijzigingsbesluit voorziet, die hiervoor onder 3 zijn weergegeven, in relatie tot hetgeen met het tracébesluit mogelijk wordt gemaakt, van ondergeschikte aard in de zin van artikel 14, eerste lid, van de Tracéwet. De minister mocht bij de voorbereiding van het wijzigingsbesluit 2014 afdeling 3.4 van de Awb dan ook buiten toepassing laten.

De Afdeling ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de minister zijn bevoegdheid heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die is verleend. De stelling van [appellant sub 14] dat een wijziging van het tracébesluit in het onderhavige geval alleen een ongedaanmaking van eerdere werkzaamheden kan inhouden, vindt geen steun in de Tracéwet.

De betogen falen.

9. Stichting Overlast A2 en anderen voeren aan dat het Hof in het arrest heeft vastgesteld dat het tracé significante negatieve gevolgen heeft voor het Natura 2000-gebied. Daarom bestaat volgens hen geen ruimte meer voor de minister om een nieuw besluit te nemen.

9.1. Het is vaste rechtspraak van het Hof dat het Hof in het kader van de prejudiciële procedure, dat op een duidelijke afbakening van de taken van de nationale rechterlijke instanties en van het Hof berust, uitsluitend bevoegd is zich uit te spreken op de grondslag van de door de nationale rechterlijke instantie omschreven feiten over de uitlegging of rechtsgeldigheid van een Uniebepaling (onder meer het arrest van 19 december 2013, C-209/12, Endress, ECLI:EU:C:2013:864, punt 19) en dat elke beoordeling van de feiten van het geding tot de bevoegdheid van de nationale rechter behoort (onder meer het arrest van 18 juli 2013, C-124/12, AES-3C Maritza East 1, ECLI:EU:C:2013:488, punt 42). De vaststelling van het Hof in punt 23 van het arrest in de onderhavige zaak dat het tracé significante negatieve gevolgen voor de habitattypen en beschermde soorten in het Natura 2000-gebied zal hebben, heeft dan ook slechts betrekking op de door de Afdeling beschreven feiten op de grondslag waarvan het Hof zijn uitlegging van artikel 6, derde lid, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora (hierna: de Habitatrichtlijn), die hiervoor onder 1 is weergegeven, heeft uitgesproken. Anders dan het betoog veronderstelt, heeft het arrest dan ook niet tot gevolg dat de minister niet langer bevoegd is nader onderzoek te doen naar de feitelijke gevolgen van het tracé voor het Natura 2000-gebied en naar aanleiding daarvan een nieuw besluit te nemen.

Het betoog faalt.

Nadere stukken minister

10. Stichting Overlast A2 en anderen hebben ter zitting betoogd dat de minister in strijd met de goede procesorde op 1 oktober 2014 nog nadere stukken heeft ingediend. Zij stellen dat zij onvoldoende tijd hebben gehad om goed op deze stukken te kunnen reageren.

10.1. De minister heeft ter zitting gesteld dat hij op 1 oktober 2014 pas de nodige gegevens heeft ontvangen en dat de stukken die dag nog bij de Afdeling zijn ingediend.

10.2. Ingevolge
artikel 8:58, eerste lid, kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen.

10.3. Een stuk dat met inachtneming van de termijn van artikel 8:58, eerste lid, van de Awb is ingediend, kan onder omstandigheden, indien het voor andere partijen niet mogelijk was hierop tijdig ter zitting of anderszins op passende wijze te reageren, wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten (vergelijk de uitspraak van 9 juni 2010 in zaak nr. 200901788/1/R1). Hiertoe bestaat in de onderhavige zaak geen aanleiding. Gelet op de inhoud en omvang van de nadere stukken en de daarbij behorende bijlagen is de Afdeling van oordeel dat Stichting Overlast A2 en anderen voldoende in de gelegenheid zijn geweest hierop ter zitting te reageren.

Betwisting aanvullende passende beoordeling

11. Stichting Overlast A2 en anderen betogen dat de minister de aanvullende passende beoordeling niet aan het wijzigingsbesluit 2014 ten grondslag heeft mogen leggen. Deze hanteert namelijk ten onrechte 2011 als referentiejaar voor de beoordeling van de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied. Als referentiejaar had moeten worden genomen het jaar waarin is besloten tot realisering van de A2. Als de Afdeling dit standpunt niet deelt, dan had 2004 als referentiejaar moeten worden genomen, omdat het Natura 2000-gebied toen door de Europese Commissie op de lijst van gebieden van communautair belang is geplaatst. Ter zitting hebben Stichting Overlast A2 en anderen voorts gesteld dat de stikstofdepositie als gevolg van het feitelijke aantal verkeersbewegingen op de weg in het referentiejaar had moeten worden vergeleken met de stikstofdepositie als gevolg van het aantal verkeersbewegingen dat na de realisering van het tracé maximaal mogelijk is.

Stichting Overlast A2 en anderen voeren verder aan dat de aanvullende passende beoordeling ten onrechte is gebaseerd op gegevens over stikstofdepositie uit de Grootschalige Depositiekaarten Nederland (hierna: GDN). Die kennen namelijk een grote onzekerheidsmarge. Daarnaast zijn de GDN mede gebaseerd op de Programmatische Aanpak Stikstof, die echter nog met onzekerheid is omgeven. Voorts wordt in de GDN aangenomen dat motoren schoner zullen worden, maar de overheid heeft volgens Stichting Overlast A2 en anderen geen invloed op de vervangingssnelheid van oude en buitenlandse voertuigen. Ook geven de GDN geen precies beeld voor het onderhavige Natura 2000-gebied. Ook houdt de aanvullende passende beoordeling ten onrechte rekening met het beheerplan, aangezien dat pas in concept beschikbaar is.

Voorts stellen Stichting Overlast A2 en anderen dat een aantal maatregelen, zoals het HoWaBo-project, als waren zij mitigerende maatregelen in de aanvullende passende beoordeling zijn betrokken, hetgeen volgens hen in strijd is met hetgeen het Hof in het arrest heeft geoordeeld.

11.1. De minister stelt zich op het standpunt dat hij uit de passende beoordeling de zekerheid heeft verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied door de wegverbreding niet zullen worden aangetast. De minister stelt dat 2011 maatgevend is voor de huidige legaal bestaande situatie en om deze reden als referentiejaar voor de beoordeling van het projecteffect moet worden genomen. De minister wijst erop dat vóór afloop van de omzettingstermijn van de Habitatrichtlijn goedkeuring is verleend voor de ombouw van de N264 naar de A2 met twee maal twee rijstroken. Om deze reden volgt volgens de minister uit het arrest van het Hof van 14 januari 2010, C-226/08, Stadt Papenburg, ECLI:EU:C:2010:10, dat het tracé in zoverre niet meer aan artikel 6, derde en vierde lid, van de Habitatrichtlijn hoeft te worden getoetst. Bovendien is het gebied pas in 2004 op de lijst van gebieden van communautair belang geplaatst. De minister stelt in dit verband dat in 2004 de stikstofdepositie als gevolg van de A2 groter was dan in 2011. Ter zitting heeft de minister voorts uiteengezet dat gerekend is met de verkeersintensiteiten die volgens het Nieuw Regionaal Model Noord-Brabant (hierna: NRM-NB) zullen optreden. Hierbij is met alle bekende projecten rekening gehouden. Uit het NRM-NB volgt volgens de minister niet dat de weg in zijn maximale capaciteit - hetgeen volgens hem continu files betekent - zal worden benut. Indien in de toekomst toch te veel filevorming optreedt en niet meer wordt voldaan aan de uitgangspunten van de Nota Mobiliteit, dan bestaat volgens de minister uit verkeerskundig oogpunt aanleiding voor het nemen van een nieuw tracébesluit, dat dan weer aan de Nbw 1998 getoetst dient te worden.

De minister wijst erop dat de Afdeling het gebruik van de GDN in eerdere uitspraken heeft aanvaard. Dat motoren schoner worden, is volgens de minister een trend die duidelijk zichtbaar is en door de overheid wordt gestimuleerd. Ter zitting heeft de minister wat betreft het concept-beheerplan gesteld dat in de aanvullende passende beoordeling alleen gebruik is gemaakt van de habitattypenkaart die hiervoor is opgesteld.

De minister stelt voorts dat het HoWaBo-project geen mitigerende maatregel is, maar één van de ontwikkelingen is die ervoor zorgen dat de kwaliteit van de blauwgraslanden in het Natura 2000-gebied een positieve trend laat zien.

11.2. Ingevolge artikel 13, zevende lid, van de Tracéwet, gelezen in verbinding met artikel 19j, eerste tot en met derde lid, en 19g, eerste lid, van de Nbw 1998, kort weergegeven en voor zover hier van belang, maakt de minister voor een tracébesluit dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied alvorens het tracébesluit vast te stellen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling en stelt hij het tracébesluit slechts vast indien hij zich op grond van de passende beoordeling ervan heeft verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast.

11.3. In de aanvullende passende beoordeling zijn - uitgaande van de voor het tracébesluit vastgestelde verkeersgegevens - de gevolgen van de wegverbreding wat betreft de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied opnieuw beoordeeld. Hierbij is gebruik gemaakt van de meest actuele informatie over de staat van instandhouding van onder meer de blauwgraslanden in het Natura 2000-gebied, zoals neergelegd in de habitattypenkaart die is gemaakt in het kader van het beheerplanproces en het rapport "Vegetatie- en plantensoortenkartering Overlaat 2013" van 7 april 2014. Voor de berekening van de stikstofdepositie van het wegverkeer in relatie tot de achtergronddepositie is gebruik gemaakt van nieuwe versies van het rekenmodel en de GDN. De verkeersgegevens zijn dezelfde als in de eerdere passende beoordeling.

Volgens de aanvullende passende beoordeling is de stikstofdepositie van zowel het totale wegverkeer op de A2 als het extra wegverkeer als gevolg van de verbreding van de A2 op het Natura 2000-gebied in het referentiejaar 2011 en in de planjaren structureel lager dan eerder werd verwacht. Dit is het gevolg van het nieuwe rekenmodel, dat een betere benadering van de werkelijkheid geeft dan het model dat voor de eerdere passende beoordeling is gebruikt. Verder is de trend ten opzichte van het referentiejaar beduidend anders: voor alle habitattypen is op de langere termijn sprake van een afname van de stikstofdepositie.

In het deelgebied Moerputten is het projecteffect volgens de aanvullende passende beoordeling dermate gering dat dit geen ecologische effecten zal hebben. Ondanks de overschrijding van de kritische depositiewaarde zijn de blauwgraslanden in de Moerputten grotendeels van goede kwaliteit en heeft het habitattype zich uitgebreid. Staatsbosbeheer past speciaal maaibeheer toe dat is gericht op de blauwgraslanden. Hierbij wordt 3.500 mol N/ha/jaar afgevoerd. Het projecteffect, 0,2 tot 0,6 mol N/ha/jaar in 2013 en 0,8 mol N/ha/jaar in 2023, is in dit licht bezien te verwaarlozen en laat zich ook niet omrekenen naar een extra beheerinspanning. De hydrologie vormt in de Moerputten het voornaamste knelpunt en is voor een duurzaam behoud bepalend. Het HoWaBo-project voorziet in maatregelen om dit knelpunt weg te nemen.

Voorts staat in de aanvullende passende beoordeling dat in het deelgebied Bossche Broek het projecteffect beperkt is, 2,1 tot 4,7 mol N/ha/jaar in 2013 en 3,9 tot 8,3 mol N/ha/jaar in 2023. De blauwgraslanden hebben zich bij de hoge achtergronddeposities de laatste jaren in stand gehouden en ontwikkeld. Ze zijn ondanks de hoge stikstofdepositie deels van goede kwaliteit, ook lokaal op korte afstand van de A2, en vertonen een stabiele trend. Dit komt met name vanwege het gevoerde beheer en de uitgevoerde hydrologische maatregelen. Bij voortzetting van het beheer, waarbij jaarlijks 3.500 mol N/ha stikstof uit het systeem wordt gehaald, wordt een verdere kwaliteitsverbetering verwacht. In het Bossche Broek worden in het kader van de realisatie van de EHS maatregelen genomen opdat de blauwgraslanden verder kunnen uitbreiden. De stikstofdepositie als gevolg van de wegverbreding is dermate beperkt dat die niet in de weg staat aan de uitbreiding van de blauwgraslanden in dit deelgebied.

Volgens de aanvullende passende beoordeling is de uitvoering van het HoWaBo-project in 2014/2015 een impuls voor de ontwikkeling van blauwgraslanden over een areaal van meer dan 100 ha in het deelgebied Vlijmens Ven. Het projecteffect, enkele tienden van molen, is hier dermate beperkt dat dit geen belemmerende werking heeft voor de uitbreiding.

De conclusie van de aanvullende passende beoordeling is dat de wegverbreding, zowel op zichzelf beschouwd als in combinatie met andere ontwikkelingen, geen ecologische effecten op de blauwgraslanden in het Natura 2000-gebied zal hebben.

11.4. Niet in geschil is dat voor de realisering van de A2 tussen ’s-Hertogenbosch en Eindhoven, zoals deze aanwezig was ten tijde van de vaststelling van het tracébesluit, goedkeuring is verleend vóór afloop van de omzettingstermijn van de Habitatrichtlijn. Uit het voornoemde arrest van het Hof in de zaak Stadt Papenburg, ECLI:EU:C:2010:10, punt 48, volgt dat de in de Habitatrichtlijn vervatte voorschriften inzake de procedure voor voorafgaande beoordeling van de gevolgen van dat project voor het betrokken gebied niet gelden. In deze procedure staan dan ook alleen ter beoordeling de gevolgen van de verbreding van de A2 zoals voorzien in het tracébesluit. Hierbij is van belang dat, anders dan Stichting Overlast A2 en anderen veronderstellen, in de besluiten die in het kader van de toestemming voor de realisering van de A2 tussen ’s-Hertogenbosch en Eindhoven zijn genomen voor deze weg niet een maximaal aantal verkeersbewegingen vergund is. Gelet hierop is de minister bij de beoordeling van de stikstofdepositie in het referentiejaar terecht uitgegaan van het feitelijke aantal verkeersbewegingen in 2011, het jaar waarin het tracébesluit is vastgesteld.

Wat betreft het aantal verkeersbewegingen in de situatie na de wegverbreding ziet de Afdeling tegen de achtergrond van de door de minister gegeven toelichting en gelet op hetgeen onder 20 tot en met 21.1 van de verwijzingsuitspraak is overwogen geen aanleiding voor het oordeel dat de minister niet heeft mogen uitgaan van het NRM-NB.

11.5. Voor zover Stichting Overlast A2 en anderen betogen dat de aanvullende passende beoordeling ten onrechte op de GDN en het concept-ontwerpbeheerplan is gebaseerd, overweegt de Afdeling als volgt. De GDN en het concept-beheerplan zijn in de passende beoordeling mede gehanteerd om een actueel beeld te krijgen van de staat van instandhouding van de habitattypen. Zoals hiervoor is vermeld, is volgens de aanvullende passende beoordeling de staat van instandhouding van de blauwgraslanden in het Natura 2000-gebied beter dan werd aangenomen in de oorspronkelijke passende beoordeling. Ondanks de overschrijding van de kritische depositiewaarde zijn de blauwgraslanden - afhankelijk van de locatie - deels tot grotendeels van goede kwaliteit en heeft uitbreiding plaatsgevonden. Daarnaast is volgens de aanvullende passende beoordeling de stikstofdepositie als gevolg van de wegverbreding structureel lager dan eerder werd verwacht. Het projecteffect is volgens de aanvullende passende beoordeling zodanig beperkt dat geen ecologische effecten op de blauwgraslanden in het Natura 2000-gebied zullen ontstaan. Stichting Overlast A2 en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de door hen gestelde onzekerheid in de GDN wat betreft de achtergronddepositie van stikstof - wat daarvan ook zij - afbreuk doet aan deze bevindingen van de aanvullende passende beoordeling. Evenmin hebben zij inzichtelijk gemaakt waarom de concept-status van het beheerplan de juistheid van de aanvullende passende beoordeling in twijfel trekt. Hetgeen Stichting Overlast A2 en anderen over het GDN en het concept-beheerplan naar voren hebben gebracht, biedt dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het wijzigingsbesluit 2014 in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

11.6. Het Hof heeft in het arrest in deze zaak overwogen dat het voorzorgsbeginsel van de bevoegde nationale instantie verlangt dat zij bij de toepassing van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn de gevolgen van het project voor het betrokken Natura 2000-gebied beoordeelt in het perspectief van de instandhoudingsdoelstellingen van dit gebied, rekening houdend met de in dit project vastgestelde beschermingsmaatregelen waarmee wordt beoogd de eventuele schadelijke gevolgen die rechtstreeks uit dit project voortvloeien, te voorkomen of te verminderen, teneinde ervoor te zorgen dat het betrokken project de natuurlijke kenmerken van dat gebied niet aantast (punt 28). De beschermingsmaatregelen die in een project worden opgenomen om de schadelijke gevolgen van dit project voor een Natura 2000-gebied te compenseren, kunnen daarentegen bij de door artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn opgelegde beoordeling van de gevolgen van dit project niet in aanmerking worden genomen (punt 29).

Anders dan Stichting Overlast A2 en anderen veronderstellen, zijn het HoWaBo-project en de andere door hen bedoelde in de aanvullende passende beoordeling vermelde maatregelen die in het Natura 2000-gebied worden getroffen geen beschermingsmaatregelen waarop het Hof in de aangehaalde punten van het arrest doelt. Deze maatregelen zijn immers niet in de bestreden besluiten opgenomen en houden geen verband met eventuele schadelijke gevolgen van de wegverbreding. Het gaat hier om instandhoudings- en beheermaatregelen die in de aanvullende passende beoordeling tot de verwachte feitelijke ontwikkeling in het gebied worden gerekend. De Afdeling heeft in de uitspraak van 30 oktober 2013 in zaak nrs. 201203812/1/R2 en 201203820/1/R2 overwogen dat dergelijke maatregelen als feitelijke ontwikkeling in de passende beoordeling kunnen worden betrokken indien met een voldoende mate van zekerheid vaststaat dat deze maatregelen daadwerkelijk zullen worden uitgevoerd. Nu Stichting Overlast A2 en anderen niet hebben gesteld dat de maatregelen niet aan dit vereiste voldoen, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregelen niet in de passende beoordeling mochten worden betrokken.

11.7. Gelet op het voorgaande biedt hetgeen Stichting Overlast A2 en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij zich op grond van de passende beoordeling ervan heeft verzekerd dat als gevolg van het wijzigingsbesluit 2014 de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast.

Aanpassing nummering

12. Stichting Overlast A2 en anderen voeren aan dat artikel 2, eerste lid, van het wijzigingsbesluit 2014 artikel 6 van het tracébesluit wijzigt, maar daarbij geen rekening houdt met de wijziging van dat artikel als gevolg van het wijzigingsbesluit 2012. Hierdoor klopt volgens hen de nummering van het artikel niet meer.

12.1. Ingevolge artikel 6:22 van de Awb kan een besluit waartegen beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

12.2. Artikel 6, getiteld "Mitigerende maatregelen", van het tracébesluit, zoals dat op 6 juni 2011 is vastgesteld, heeft tien leden.

Aan dit artikel is een elfde lid toegevoegd door artikel 2 van het wijzigingsbesluit 2012.

In artikel 2, eerste lid, van het wijzigingsbesluit 2014 is bepaald dat artikel 6, tweede lid, van het tracébesluit komt te vervallen, onder vernummering van het derde tot en met het tiende lid tot het tweede tot en met het negende lid.

12.3. Stichting Overlast A2 en anderen stellen terecht dat in artikel 2, eerste lid, van het wijzigingsbesluit 2014 niet is onderkend dat aan artikel 6 van het tracébesluit in 2012 een elfde lid is toegevoegd, als gevolg waarvan de vernummering niet klopt. In zoverre is het wijzigingsbesluit 2014 niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Naar het oordeel van de Afdeling is evenwel aannemelijk dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. Gelet op de drie besluiten in onderlinge samenhang bezien, is evident dat in artikel 2, eerste lid, van het wijzigingsbesluit 2014 is beoogd het derde tot en met het elfde lid van het tracébesluit te vernummeren tot het tweede tot en met het tiende lid. Ondanks de schending van het zorgvuldigheidsbeginsel zal de Afdeling het wijzigingsbesluit 2014 daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Awb in stand laten.

Conclusie

13. Gelet op hetgeen onder 3.2 en 6.2 van de verwijzingsuitspraak is overwogen, zijn de beroepen van [appellant sub 8] onderscheidenlijk De Streekraad, voor zover gericht tegen het tracébesluit, niet-ontvankelijk.

Gelet op hetgeen onder 50.1 van de verwijzingsuitspraak is overwogen, is het tracébesluit vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb wat betreft de beoordeling van de geluidbelasting ter plaatse van Zorgpark Voorburg. Om deze reden is het beroep van Stichting Reinier van Arkel, voor zover gericht tegen het tracébesluit, gegrond.

Gelet op hetgeen onder 87 en verder van de verwijzingsuitspraak en hiervoor onder 2 is overwogen, is het tracébesluit tevens vastgesteld in strijd met artikel 15, tiende lid, (oud) van de Tracéwet, gelezen in verbinding met artikel 19j, derde lid, en artikel 19g, eerste lid, van de Nbw 1998. Om deze reden zijn de beroepen van Stichting Overlast A2 en anderen, voor zover gericht tegen het tracébesluit, gegrond.

Gelet op hetgeen voor het overige in de verwijzingsuitspraak is overwogen, zijn de beroepen van [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 9], [appellant sub 11] en anderen, [appellant sub 12] en anderen, [appellant sub 13], [appellant sub 14], [appellant sub 18], Vereniging tot Behoud van het Groene Hart van Brabant en anderen, VvE De Heun, [appellant sub 25], [appellant sub 26] en anderen en [appellant sub 27] en anderen, voor zover gericht tegen het tracébesluit, ongegrond.

14. Gelet op hetgeen onder 6.2 van de verwijzingsuitspraak en hiervoor onder 4.2 is overwogen, is het beroep van De Streekraad, voor zover gericht tegen het wijzigingsbesluit 2012 en het wijzigingsbesluit 2014, niet-ontvankelijk.

Gelet op hetgeen voor het overige in de verwijzingsuitspraak en hiervoor is overwogen, zijn de beroepen van [appellant sub 1], [appellante sub 2], [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9], [appellant sub 10] en anderen, [appellant sub 11] en anderen, [appellant sub 12] en anderen, [appellant sub 13], [appellant sub 14], [appellant sub 15], Stichting Reinier van Arkel, [appellant sub 17], [appellant sub 18], Vereniging tot Behoud van het Groene Hart van Brabant en anderen, Stichting Overlast A2, [appellant sub 22], [appellante sub 23], VvE Heunpark, [appellant sub 25], [appellant sub 26] en anderen en [appellant sub 27] en anderen, voor zover gericht tegen het wijzigingsbesluit 2012 en het wijzigingsbesluit 2014, ongegrond.

15. Het tracébesluit dient te worden vernietigd. Uit hetgeen onder 3 en 11 tot en met 11.7 is overwogen volgt dat de gebreken in dit besluit met het wijzigingsbesluit 2014 zijn hersteld. De Afdeling zal daarom met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb bepalen dat de rechtsgevolgen van het tracébesluit in stand blijven.

16. Ten aanzien van [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9], [appellant sub 11] en anderen, [appellant sub 12] en anderen, [appellant sub 13], [appellant sub 14], [appellant sub 18], Vereniging tot Behoud van het Groene Hart van Brabant en anderen, de Streekraad, VvE De Heun, [appellant sub 25], [appellant sub 26] en anderen en [appellant sub 27] en anderen bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Ten aanzien van [appellant sub 1], [appellante sub 2], [appellant sub 5], [appellant sub 10] en anderen, [appellant sub 15], Stichting Reinier van Arkel, [appellant sub 17], [appellant sub 22] en [appellante sub 23] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken.

Ten aanzien van Stichting Overlast A2 dient de minister tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Voor toewijzing van het verzoek van Stichting Overlast A2 om vanwege de omvang van de zaak een hogere proceskostenvergoeding toe te kennen dan uit het Besluit proceskosten bestuursrecht voortvloeit, ziet de Afdeling geen aanleiding, nu het Besluit proceskosten bestuursrecht voorziet in de vergoeding van kosten voor alle door Stichting Overlast A2 verrichtte proceshandelingen. De Afdeling ziet in de zwaarte van de zaak geen aanleiding voor het toepassen van een wegingsfactor over het totale bedrag van de te vergoeden proceskosten.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen van [appellant sub 8] en de Streekraad Het Groene Woud en de Meierij, voor zover gericht tegen het tracébesluit "A2 ’s-Hertogenbosch - Eindhoven" van de minister van Infrastructuur en Milieu van 6 juni 2011, niet-ontvankelijk;

II. verklaart de beroepen van [appellant sub 3], de stichting Stichting A2-Platform Boxtel en Omstreken en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 6] en anderen, [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B], [appellant sub 9], [appellant sub 11] en anderen, [appellant sub 12A], [appellante sub 12B] en anderen, [appellant sub 13A] en [appellante sub 13B], [appellant sub 14], [appellant sub 18A] en [appellante sub 18B], de vereniging Vereniging tot Behoud van het Groene Hart van Brabant en de stichting Stichting Boom en Bosch, de vereniging Vereniging van Eigenaren Heunpark II en anderen, [appellant sub 25], [appellant sub 26A], [appellante sub 26B] en anderen en [appellant sub 27], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bricorama B.V. en anderen, voor zover gericht tegen het tracébesluit "A2 ’s-Hertogenbosch - Eindhoven" van de minister van Infrastructuur en Milieu van 6 juni 2011, ongegrond;

III. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellante sub 2], [appellant sub 5], [appellant sub 10] en anderen, [appellant sub 15A] en [appellante sub 15B], de stichting Stichting Reinier van Arkel, [appellant sub 17], de stichting Stichting Overlast A2 Vught en omstreken, [appellant sub 22] en de stichting Stichting Bleijendijk en [appellante sub 23], voor zover gericht tegen het tracébesluit "A2 ’s-Hertogenbosch - Eindhoven" van de minister van Infrastructuur en Milieu van 6 juni 2011, gegrond;

IV. vernietigt het tracébesluit "A2 ’s-Hertogenbosch - Eindhoven" van de minister van Infrastructuur en Milieu van 6 juni 2011;

V. verklaart het beroep van de Streekraad Het Groene Woud en de Meierij, voor zover gericht tegen de besluiten van de minister van Infrastructuur en Milieu van 25 januari 2012 en 24 juni 2014 tot wijziging van het tracébesluit "A2 ’s-Hertogenbosch - Eindhoven", niet-ontvankelijk;

VI. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellante sub 2], [appellant sub 3], de stichting Stichting A2-Platform Boxtel en Omstreken en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6] en anderen, [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B], [appellant sub 8], [appellant sub 9], [appellant sub 10] en anderen, [appellant sub 11] en anderen, [appellant sub 12A], [appellante sub 12B] en anderen, [appellant sub 13A] en [appellante sub 13B], [appellant sub 14], [appellant sub 15A] en [appellante sub 15B], de stichting Stichting Reinier van Arkel, [appellant sub 17], [appellant sub 18A] en [appellante sub 18B], de vereniging Vereniging tot Behoud van het Groene Hart van Brabant en de stichting Stichting Boom en Bosch, de stichting Stichting Overlast A2 Vught en omstreken, [appellant sub 22] en de stichting Stichting Bleijendijk, [appellante sub 23], de vereniging Vereniging van Eigenaren Heunpark II en anderen, [appellant sub 25], [appellant sub 26A], [appellante sub 26B] en anderen en [appellant sub 27], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bricorama B.V. en anderen, voor zover gericht tegen de besluiten van de minister van Infrastructuur en Milieu van 25 januari 2012 en 24 juni 2014 tot wijziging van het tracébesluit "A2 ’s-Hertogenbosch - Eindhoven", ongegrond;

VII. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het tracébesluit "A2 ’s-Hertogenbosch - Eindhoven" van de minister van Infrastructuur en Milieu van 6 juni 2011 geheel in stand blijven;

VIII. veroordeelt de minister van Infrastructuur en Milieu tot vergoeding van bij de stichting Stichting Overlast A2 Vught en omstreken in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.896 (zegge: drieduizend achthonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IX. gelast dat de minister van Infrastructuur en Milieu aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 1], € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellante sub 2], € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 5], € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 10] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 15A] en [appellante sub 15B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) voor de stichting Stichting Reinier van Arkel, € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 17], € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) voor de stichting Stichting Overlast A2 Vught en omstreken, € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) voor [appellant sub 22] en de stichting Stichting Bleijendijk, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, en € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellante sub 23].

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Jacobs, griffier.

w.g. Van Buuren w.g. Jacobs
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2014

717.