Uitspraak 200901788/1/R1


Volledige tekst

200901788/1/R1.
Datum uitspraak: 9 juni 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Detailconsult Supermarkten B.V., gevestigd te Hoofddorp, als rechtsopvolger van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Digros B.V. (hierna: Digros),
3. [appellanten sub 3] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 3] ), gevestigd onderscheidenlijk wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2009 heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Noordwijkerhout bij besluit van 19 juni 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Centrum".

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 maart 2009, Digros bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2009, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2009, beroep ingesteld.
Digros heeft haar beroep aangevuld bij brief van 14 mei 2009.
[appellant sub 3] heeft haar beroep aangevuld bij brief van 18 mei 2009.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben de raad en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bouwfonds Ontwikkeling B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven (hierna: het Bouwfonds).

[appellant sub 1], Digros en het Bouwfonds hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 mei 2010, waar [appellant sub 1], Digros, vertegenwoordigd door mr. M.J. Woodward, advocaat te Rotterdam, [appellant sub 3] , vertegenwoordigd door mr. G. Creutzberg, advocaat te Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Molenwijk, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is de raad, vertegenwoordigd door mr. E. van Dijck en drs. R.E. Koekkoek, beiden werkzaam bij de gemeente, daar als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

Het beroep van [appellant sub 1]

2.2. Het beroep van [appellant sub 1] richt zich tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Centrumdoeleinden" en de aanduiding "karakteristiek pand" voor het perceel Dorpsringweg 6 te Noordwijkerhout. Hij betoogt dat ter plaatse op basis van het overgangsrecht van het voorheen geldende bestemmingsplan een agrarisch bedrijf wordt geëxploiteerd en dat dit bedrijf ten onrechte niet als zodanig is bestemd. Voorts betoogt hij dat de aanduiding "karakteristiek pand" onevenredig bezwarend is, nu het bedrijf hierdoor in zijn ontwikkelingsmogelijkheden wordt beperkt. In dit verband betoogt hij dat hem ten onrechte nooit de gelegenheid is geboden om op te komen tegen de aanduiding van het pand als monument in het kader van het zogeheten Monumenten Inventarisatie Project (hierna: MIP).

2.2.1. Het college stelt zich in navolging van de raad op het standpunt dat op het perceel Dorpsringweg 6 sinds 1999 geen bedrijfsmatige agrarische activiteiten meer plaatsvinden en voorts dat deze in het centrum niet wenselijk zijn. Daarom is in aansluiting op de bestemming in het voorheen geldende plan gekozen voor de bestemming "Centrumdoeleinden", op basis waarvan de bestaande kantoorruimte en opslag zijn toegelaten.

Het college stelt voorts dat het pand op het perceel is opgenomen op de lijst van het MIP van de provincie Zuid-Holland en om die reden is aangeduid als karakteristiek pand. Een dergelijke aanduiding is volgens het college gebruikelijk voor oude panden met bijzondere uiterlijke eigenschappen. Nu deze aanduiding alleen gevolgen heeft voor eventuele toekomstige aanpassingen, acht het college deze niet onevenredig bezwarend.

2.2.2. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn gronden met de bestemming "Centrumdoeleinden" bestemd voor woningen, detailhandel en instandhouding van de bestaande karakteristieke waarden van de op de plankaart als "karakteristiek pand" aangewezen bouwwerken, waaronder het pand Dorpsringweg 6, met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en erven en tuinen.

Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder e, voor zover hier van belang, kan het college van burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ter consolidering van het uitwendige karakter van een op de plankaart aangegeven karakteristiek pand, hetgeen wordt bepaald door de hoofdafmetingen, de dakvorm, de nokrichting en de dakhelling van het pand.

Ingevolge lid 4a, onder 1, is het verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning een op de plankaart als "karakteristiek pand" aangeduid bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen.

2.2.3. Volgens de plantoelichting bevat de MIP-lijst onder meer een overzicht van bijzondere panden die nog niet de status van gemeentelijk of rijksmonument hebben, maar daarvoor in beginsel wel in aanmerking zouden kunnen komen. Bij de selectie van de desbetreffende objecten is uitgegaan van de waarden op het terrein van architectuur, historie en situering van panden uit de periode 1850-1940. Het pand op het perceel Dorpsringweg 6 is een voormalige boerderij uit 1896 en bezit volgens de plantoelichting originele en/of bijzondere details en kenmerkt zich door zijn gaafheid en karakteristiek geheel. Volgens de plantoelichting moet de instandhouding van het pand worden bevorderd en is om die reden de aanduiding "karakteristiek pand" toegekend, zodat het pand niet zonder meer veranderd of gesloopt kan worden.

2.2.4. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich met de raad niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ter bescherming van de karakteristieke eigenschappen van het pand hieraan de aanduiding "karakteristiek pand" kon worden toegekend. [appellant sub 1] heeft niet bestreden dat het pand beschermenswaardige karakteristieke eigenschappen bezit. Voorts heeft de aanduiding "karakteristiek pand" uitsluitend gevolgen voor bepaalde toekomstige aanpassingen, in die zin dat nadere eisen kunnen worden gesteld ter consolidering van het bestaande uitwendige karakter van het pand en dat een aanlegvergunning is vereist voor gedeeltelijke of gehele sloop, hetgeen op zichzelf niet in de weg staat aan bouwkundige aanpassingen aan het gebouw. In dit licht heeft [appellant sub 1] onvoldoende gemotiveerd dat hij door de aanduiding "karakteristiek pand" onaanvaardbaar in zijn belangen wordt geschaad. Dit betoog faalt derhalve.

2.2.5. Op het perceel Dorpsringweg 6 bevindt zich een L-vormig gebouw met daarin twee woningen, een bloemenwinkel, garages en een stal. De woningen, bloemenwinkel en garages zijn binnen de bestemming "Centrumdoeleinden" toegestaan. Ter zitting is onbestreden dat in de wintermaanden in de stal op het perceel enkele koeien en paarden gestald staan. Voorts heeft de raad ter zitting verklaard dat hij zich bij de vaststelling van de bestemming "Centrumdoeleinden", op grond waarvan het laatstgenoemde gebruik niet is toegelaten, heeft gebaseerd op inventarisaties van het perceel die in 1976 en 1999 hebben plaatsgevonden. Niet is gebleken dat bij de voorbereiding van dit plan is onderzocht welke activiteiten op het perceel plaatsvinden. De raad heeft zich derhalve niet op het standpunt kunnen stellen dat op het perceel Dorpsringweg 6 geen bedrijfsmatige activiteiten meer plaatsvinden. Op dit punt is het plan dan ook vastgesteld in strijd met het bepaalde in artikel 9, eerste en tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro 1985) dat bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan onderzoek wordt verricht naar de bestaande toestand. Het college heeft dit niet onderkend.

2.2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plandeel met de bestemming "Centrumdoeleinden" voor het perceel aan de Dorpsringweg 6 is vastgesteld in strijd met artikel 9, eerste en tweede lid, van het Bro 1985. Door het plandeel niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

De Afdeling ziet voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb goedkeuring te onthouden aan dit plandeel.

Het beroep van [appellant sub 3]

2.3. Het beroep van [appellant sub 3] richt zich tegen de goedkeuring van de aanduiding "h5" bij het plandeel met de bestemming "Centrumdoeleinden" voor het perceel Dorpsstraat 11. Zij betoogt dat in strijd met het gemeentelijke beleid, dat is gericht op de realisering van een horecavrije winkelroute, op het perceel Dorpsstraat 11 horeca is toegestaan. Voorts voert zij aan dat de bestaande horecagelegenheid ter plaatse veel overlast veroorzaakt. Tenslotte voert zij aan dat ten onrechte aan het gehele perceel de aanduiding "h5", in combinatie met de hoogteaanduidingen "CI" en "CE" is toegekend, voor zover daarmee uitbreiding van de horecagelegenheid met een dakterras is mogelijk gemaakt.

2.3.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c en n, bezien in samenhang met artikel 1 van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de gronden met de aanduiding "h5" bestemd voor een inrichting, waarvan de hoofdfunctie bestaat uit het bedrijfsmatig verstrekken van alcoholhoudende dranken voor gebruik ter plaatse, zonder amusementsprogramma, zoals cafés, bars, bodega's en andere daarmee gelijk te stellen inrichtingen.

Ingevolge artikel 7, tweede lid, onder b, is op het perceel Dorpsstraat 11 horeca uitsluitend op de eerste verdieping toegestaan.

Ingevolge het derde lid, onder b, mag voor gebouwen met hoogtecategorie CI de maximale goothoogte niet meer dan 7,5 meter en de maximale bouwhoogte niet meer dan 11 meter bedragen en mag voor gebouwen met hoogtecategorie CE de maximale goothoogte niet meer dan 3,5 meter en de maximale bouwhoogte niet meer dan 5,5 meter bedragen.

2.3.2. Volgens de plantoelichting zijn alle bestaande horecavestigingen overeenkomstig de huidige situering en omvang bestemd. Uit de plantoelichting blijkt voorts dat in het gemeentelijk beleid, in verband met de (historische) sfeer, de zonligging en de uitstraling van de ring en de monumentale Witte Kerk, de Dorpsringweg wordt beschouwd als meest geschikte locatie voor horecaontwikkeling. Daarnaast vormt de Dorpsringweg een rustpunt in de winkelroute Dorpsstraat - Havenstraat/Zeestraat. De huidige concentratie van (gedeeltelijk) avondhoreca in de Zeestraat wordt niet wenselijk geacht, omdat de Zeestraat deel uitmaakt van de winkelroute. Uitplaatsing van horecagelegenheden uit de Zeestraat wordt daarom wenselijk geacht.

In het bestemmingsplan is dit beleid als volgt vertaald. Alle bestaande horecavestigingen zijn als zodanig bestemd, in overeenstemming met de huidige situering en omvang. Bij recht zijn nieuwe horecavestigingen alleen toegestaan ter plaatse van op de plankaart aangegeven, bestaande vestigingen en alleen in dezelfde categorie. Voor het overige is nieuwvestiging en verplaatsing mogelijk door toepassing van wijzigingsbevoegdheden. De raad heeft in zijn schriftelijke uiteenzetting toegelicht dat het beleid niet is gericht op de realisering van horecavrije winkelstraten, maar dat de bestaande overconcentratie van horeca in de Zeestraat moet verdwijnen. De aanduiding "h5" voor het perceel Dorpsstraat 11 is derhalve niet in strijd met het gemeentelijke horecabeleid, nu dit niet erop is gericht dat in de Dorpsstraat geen horeca wordt toegestaan. Het betoog van [appellant sub 3] faalt in zoverre.

2.3.3. Ter zitting is door het college verklaard dat [appellant sub 3] tijdens de hoorzitting van het college waar degenen die bedenkingen hebben ingebracht in de gelegenheid zijn gesteld deze mondeling toe te lichten, stukken heeft overgelegd die wellicht zien op de overlast die de bestaande horecagelegenheid op het desbetreffende perceel zou veroorzaken. Gezien de verklaring van de raad dat ter zake geen klachten bekend zijn, waarbij het college zich zonder meer heeft aangesloten, heeft de raad deze stukken kennelijk niet betrokken bij zijn besluitvorming. Op dit punt is het plan dan ook vastgesteld in strijd met de zorgvuldigheid die bij het voorbereiden van een besluit in acht dient te worden genomen.

2.3.4. Anders dan is beoogd blijkens de toekenning van de hoogteaanduiding "CE" op de plankaart, in combinatie met de aanduiding "hoogtescheidingslijn" en het bepaalde in artikel 7, tweede lid, onder b, van de planvoorschriften, is op de plankaart aan het gehele perceel Dorpsstraat 11 de aanduiding "h5" toegekend, waarmee een dakterras op de bouwlaag die ingevolge artikel 7, derde lid, onder b, is toegestaan aan de achterzijde van dit perceel, mogelijk wordt gemaakt. De raad heeft dit niet onderkend. Ook op dit punt is het plan vastgesteld in strijd met de zorgvuldigheid die bij het voorbereiden van een besluit in acht dient te worden genomen.

2.3.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat de aanduiding "h5" bij het plandeel met de bestemming "Centrumdoeleinden" voor het perceel Dorpsstraat 11 is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Door deze aanduiding niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

De Afdeling ziet voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb goedkeuring te onthouden aan deze aanduiding.

Het beroep van Digros

2.4. Het beroep van Digros is onder meer gericht tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Verkeers- en verblijfsdoeleinden" met de aanduiding "terrassen" voor de Dorpsringweg. Zij betoogt onaanvaardbaar in haar bedrijfsvoering te worden belemmerd door het auto- en parkeervrij maken van de Dorpsringweg en de daarmee samenhangende realisering van horecaterrassen, waarmee afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid van de supermarkt. In samenhang hiermee vreest Digros dat in het plan niet in voldoende parkeerplaatsen is voorzien, waardoor de bereikbaarheid van de supermarkt verder wordt verstoord. In dit verband wijst zij erop dat in het desbetreffende onderzoeksrapport van BRO uit 2001 is geconcludeerd dat een extra capaciteit van ongeveer 55 parkeerplaatsen nodig is, maar dat in de actualisering van het onderzoek in 2007 geen sprake meer is van een tekort, terwijl de parkeerbehoefte zal toenemen door de realisering van woningen, horeca en andere voorzieningen zoals winkels. De verwachting van de raad dat de parkeerdruk zal afnemen door de realisering van parkeergarages aan de Victoriberg en onder het Landbouwplein is in dit kader onvoldoende, aldus Digros.

2.4.1. Voor zover Digros bezwaar heeft tegen het auto- en parkeervrij maken van de Dorpsringweg, stelt de Afdeling vast dat ingevolge het plan op deze weg de bestemming "Verkeers- en verblijfsdoeleinden" rust. Het auto- en parkeervrij maken van de Dorpsringweg vloeit voort uit de desbetreffende verkeersbesluiten, waarbij het centrumgebied in 2007 autoluw is gemaakt en is aangewezen als parkeerschijfzone. Het auto- en parkeervrij maken van de Dorpsringweg is derhalve geen gevolg van het plan, maar van reeds in rechte onaantastbare verkeersbesluiten die thans niet ter beoordeling staan. In zoverre faalt het betoog.

2.4.2. Het rapport "Gemeente Noordwijkerhout parkeerbalans 2007-2015" van het onderzoeksbureau BRO van 18 april 2007 is een actualisatie van het rapport "Parkeer- en ontsluitingsonderzoek centrum Noordwijkerhout" van het onderzoeksbureau BRO van 2001. Beide rapporten zijn opgesteld vóór het auto- en parkeervrij maken van het centrum.

Volgens het rapport uit 2007 is de parkeersituatie in het gehele centrum in balans en is de verwachting dat vraag en aanbod van parkeren in 2015 in balans blijft. Door realisatie van een parkeergarage op het Landbouwplein zal de parkeerdruk in het deelgebied Centrum Zuid verminderen. De parkeerdruk in het deelgebied Centrum Noord is echter zowel in 2007 als in 2015 hoog. Om dit gebied in de eigen parkeerbehoefte te laten voorzien zouden ruim 70 parkeerplekken meer nodig zijn dan in de huidige situatie aanwezig zijn. Binnen het deelgebied is hiervoor echter niet voldoende ruimte. Voor dit deelgebied is van belang dat bij nieuwe stedenbouwkundige ontwikkelingen voldoende extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd, aldus dit rapport.

2.4.3. Blijkens het rapport "Parkeeronderzoek winkelcentrum Noordwijkerhout" van Goudappel Coffeng van 26 oktober 2007 is onderzoek gedaan naar het gebruik van parkeerplaatsen binnen en buiten de ingestelde parkeerschijfzone in het centrum van Noordwijkerhout. Uit het onderzoek volgt dat op elk moment van de week getalsmatig sprake is van een acceptabele parkeersituatie in het centrum. De gemiddelde bezettingsgraad op de voornaamste winkelmomenten, de koopavond en zaterdagmiddag, ligt ruim onder de gestelde grens van 85% voor een acceptabele parkeersituatie, namelijk tussen de 60% en 80%, aldus dit rapport.

2.4.4. Het door Digros eerst 11 dagen voor de zitting overgelegde stuk, "Parkeeronderzoek Noordwijkerhout, parkeerdrukmetingen in Noordwijkerhout" van AGV-Movares, dient wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing te worden gelaten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het rapport ziet op een reeds geruime tijd daarvoor uitgevoerd onderzoek en dat het voor het college en de raad, gelet op de aard en omvang van het rapport, niet mogelijk was hierop tijdig ter zitting of anderszins op passende wijze te reageren. Voorts heeft Digros geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan moet worden geoordeeld dat redelijkerwijs niet kon worden verlangd dat zij dit rapport eerder had ingediend.

2.4.5. Uit het parkeeronderzoek van Goudappel Coffeng uit 2007 volgt dat sprake is van een acceptabele parkeersituatie in het centrum. Digros heeft niet aannemelijk gemaakt dat het rapport zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat het college en de raad dit niet aan hun besluitvorming ten grondslag hebben mogen leggen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de stelling van Digros dat het plan niet in voldoende parkeerplaatsen voorziet, kennelijk is gebaseerd op de rapporten "Parkeer- en ontsluitingsonderzoek centrum Noordwijkerhout" en "Gemeente Noordwijkerhout parkeerbalans 2007-2015", die zijn opgesteld vóór het auto- en parkeervrij maken van het centrum. Voorts heeft de raad bij zijn besluitvorming kunnen betrekken dat met de openstelling van de parkeergarage aan de Victoriberg en de realisatie van de parkeergarage onder het Landbouwplein, welke laatste voorziet in ongeveer 200 extra parkeerplaatsen, de parkeerdruk zal afnemen en dat beide parkeergarages op een acceptabele loopafstand zijn gelegen van de supermarkt van Digros aan de Dorpsringweg, zodat haar klanten van deze parkeergarages gebruik kunnen maken. Dat beide parkeergarages bij concurrerende supermarkten zijn gelegen kan in deze procedure geen rol spelen, aangezien dit geen ruimtelijk relevant belang is. Voorts heeft Digros niet aannemelijk gemaakt dat de toegelaten realisatie van horecaterrassen op de Dorpsringweg tot een onevenredige verstoring van de bereikbaarheid van de supermarkt zal leiden.

Ten slotte is in de wijzigingsbevoegdheden voor nieuwe ontwikkelingen in artikel 12 van de planvoorschriften bepaald dat op eigen terrein aan de parkeerbehoefte moet worden voldaan, tenzij op andere wijze wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Gelet op het voorgaande heeft het college met de raad op goede gronden kunnen stellen dat niet behoeft te worden gevreesd voor een onaanvaardbare parkeerdruk in het plangebied. Dit betoog faalt derhalve.

2.5. Digros betoogt dat zij door de maximale toegestane goot- en bouwhoogte van vier onderscheidenlijk acht meter wordt beperkt in een eventuele toekomstige herontwikkeling, nu daarmee de bouw van anderhalve tot twee en een halve bouwlaag is toegelaten. Daarmee is een goede indeling van de bovenverdieping onmogelijk en wordt de mogelijkheid van bewoning van de bovenverdieping uitgesloten.

2.5.1. Aan het perceel Dorpsringweg 2 is de aanduiding "CV" toegekend, zodat ingevolge artikel 7, derde lid, onder b, van de planvoorschriften voor het pand op het perceel een maximale goothoogte van vier meter en een maximale bouwhoogte van acht meter is toegestaan. Digros heeft niet gesteld dat deze maatvoering in strijd is met de bestaande afmetingen van het gebouw. Voor zover de feitelijke hoogte van het gebouw in strijd is met de toegelaten maximale goot- en bouwhoogte, mag deze op grond van artikel 2, vierde lid, van de planvoorschriften worden gehandhaafd. Voorts heeft Digros niet onderbouwd dat en in welke zin de hoogtebepalingen een goede indeling van de bovenverdieping en het gebruik ervan als woonruimte beperken. Dit betoog faalt derhalve.

2.6. Digros betoogt dat in strijd met de rechtszekerheid in artikel 7, vierde lid, van de planvoorschriften niet is bepaald onder welke voorwaarden het college van burgemeester en wethouders nadere eisen kan stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing en dat zeer ruim is omschreven ten behoeve waarvan deze bevoegdheid kan worden gebruikt.

2.6.1. Ingevolge artikel 7, vierde lid, van de planvoorschriften kan het college van burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van een samenhangend straatbeeld en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, en de bezonning en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

2.6.2. Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van de WRO kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het college van burgemeester en wethouders, met inachtneming van de in het plan vervatte regelen, ten opzichte van in het plan omschreven punten nadere eisen te stellen. Dit artikelonderdeel maakt het mogelijk het college van burgemeester en wethouders bevoegd te verklaren ten aanzien van bepaalde incidentele gevallen, wanneer een aanvraag om vergunning daartoe aanleiding geeft, op bepaalde punten nadere eisen te stellen. Het in artikel 7, vierde lid, van de planvoorschriften opgenomen criterium "aan de plaats en de afmeting van de bebouwing, ten behoeve van een samenhangend straatbeeld en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, en de bezonning en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden" geeft voldoende objectieve begrenzing van de bevoegdheid van het college. Het betoog van Digros faalt derhalve.

2.7. Voorts betoogt Digros dat ten onrechte goedkeuring is verleend aan de aanduiding "grens wijzigingsbevoegdheid 4" bij het plandeel met de bestemming "Centrumdoeleinden" betreffende het perceel van haar supermarkt aan de Dorpsringweg 2. Digros betoogt dat de wijzigingsbevoegdheid op grond waarvan woningen mogen worden gebouwd ter plaatse van haar supermarkt, onvoldoende objectief is begrensd, omdat onduidelijk is in welke gevallen en op welke wijze hiervan gebruik mag worden gemaakt.

2.7.1. Ingevolge artikel 12, vierde lid, van de planvoorschriften is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming "Centrumdoeleinden" te wijzigen in een bestemming voor woondoeleinden, betreffende gronden gelegen binnen de aanduiding "grens wijzigingsbevoegdheid 4" op de plankaart, met dien verstande dat:

a. het betreffende gebied volledig mag worden bebouwd;

b. de goot- en bouwhoogte maximaal 6 meter onderscheidenlijk 9 meter mag bedragen […];

c. binnen een zone van maximaal 15 meter, gemeten vanuit de bestemmingsgrens langs de Dorpsringweg, mag de goot- en bouwhoogte maximaal 10 meter bedragen […];

d. de bebouwing zich dient te oriënteren op de Dorpsringweg en het Schoollaantje;

e. op eigen terrein aan de parkeerbehoefte moet worden voldaan, tenzij op andere wijze wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen [...];

[…]

2.7.2. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WRO kan, voor zover hier van belang, bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het college van burgemeester en wethouders het plan kan wijzigen binnen bij het plan te bepalen grenzen. Mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden dient in een wijzigingsbepaling in voldoende mate te worden bepaald in welke gevallen en op welke wijze hiervan gebruik mag worden gemaakt. Een op artikel 11 van de WRO berustende wijzigingsbevoegdheid dient derhalve in deze beide opzichten door voldoende objectieve normen te worden begrensd. De vraag of een wijzigingsbepaling door voldoende objectieve normen wordt begrensd, hangt af van de omstandigheden van het geval. Hierbij kan onder meer belang worden gehecht aan de aard van de wijziging, de omvang van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet en de aanleiding voor het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid. Onder omstandigheden kan voldoende zijn dat duidelijk is welke bij het plan gelegde bestemming in welke andere bestemming kan worden gewijzigd.

2.7.3. De wijzigingsbevoegdheid in de planvoorschriften maakt het mogelijk de bestemming "Centrumdoeleinden" van het perceel Dorpsringweg 2 te wijzigen in een bestemming voor woondoeleinden. De in artikel 12, vierde lid, opgenomen bepalingen betreffen uitsluitend bouwvoorschriften die na wijziging in acht genomen moeten worden. Daarin is echter niet bepaald in welke gevallen van de wijzigingsbevoegdheid gebruik mag worden gemaakt. Dat de raad in zijn schriftelijke uiteenzetting heeft verklaard dat de mogelijkheid voor de ontwikkeling van woningen eerst ontstaat indien de supermarkt verplaatst zou worden, doet hieraan niet af, nu deze voorwaarde niet aan de wijzigingsbevoegdheid is gekoppeld. Gelet hierop is artikel 12, vierde lid, van de planvoorschriften niet door voldoende objectieve normen begrensd en voldoet dit artikelonderdeel derhalve niet aan artikel 11, eerste lid, van de WRO. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep van Digros is op dit punt gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. Voorts ziet de Afdeling aanleiding om goedkeuring te onthouden aan artikel 12, vierde lid, van de planvoorschriften. Gelet hierop behoeft het betoog dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet is gewaarborgd, omdat geen rekening is gehouden met een financiële compensatie voor de verplaatsing van de supermarkt, geen bespreking meer.

2.8. Digros betoogt verder dat met het plandeel met de bestemming "Centrumdoeleinden" en de aanduiding "grens wijzigingsbevoegdheid 1" voor de gronden aan de Coremolen in strijd met een goede ruimtelijke ordening nieuwe woningen zijn voorzien op een kortere afstand dan 100 meter van het vervoer- en transportbedrijf aan de Victoriberg 18. Volgens haar heeft de raad ten onrechte niet gemotiveerd afgeweken van de richtafstand van 100 meter zoals aanbevolen in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure). Digros wijst in dit verband op de hoge geluidsbelasting vanwege het bedrijf.

2.8.1. In de VNG-brochure wordt een richtafstand aanbevolen van 100 meter van een transportbedrijf tot een rustige woonwijk. Aan deze richtafstand wordt niet voldaan ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Centrumdoeleinden" en de aanduiding "grens wijzigingsbevoegdheid 1" voor de gronden aan de Coremolen, op basis waarvan ter plaatse woningen zijn toegelaten. De kortste afstand tussen voornoemd plandeel en het transportbedrijf bedraagt 70 meter. De VNG-brochure voorziet evenwel in de mogelijkheid de richtafstand met één afstandsstap te verlagen indien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied. Niet in geschil is dat het plangebied kan worden aangemerkt als gemengd gebied in de zin van de VNG-brochure, omdat direct naast woningen andere functies voorkomen, zoals winkels en kleine bedrijven. Gelet hierop kan de richtafstand van 100 meter op basis van de VNG-brochure worden verlaagd naar 50 meter. Ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Centrumdoeleinden" en de aanduiding "grens wijzigingsbevoegdheid 1" voor de gronden aan de Coremolen kan aan deze afstand wordt voldaan. Digros heeft voorts geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op basis waarvan een grotere afstand dan 50 meter zou moeten worden aangehouden. Ook dit betoog faalt derhalve.

2.9. Digros betoogt tenslotte dat het onderzoek naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd, zodat het college niet in navolging van de raad heeft kunnen concluderen dat het plan niet leidt tot overschrijding van de geldende grenswaarden. Daartoe voert Digros aan dat in het luchtkwaliteitonderzoek van Arcadis van 20 december 2006 ten onrechte slechts de gevolgen binnen het plangebied en niet voor het invloedsgebied van het plan zijn bezien. Volgens Digros hadden de provinciale wegen N206 en de N443 ook in het onderzoek moeten worden betrokken.

2.9.1. Op 15 november 2007 is de wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteiteisen) in werking getreden. Bij deze wet is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005) ingetrokken. Uit het overgangsrecht van deze wet volgt dat de Wet milieubeheer van toepassing is op het plan, omdat het is vastgesteld na inwerkingtreding van deze wet. Nu echter bij de beoordeling van de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit het Blk 2005 als toetsingskader is gehanteerd, is het plan vastgesteld in strijd met titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm). Door het plan niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met deze bepalingen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep van Digros is ook op dit punt gegrond, zodat het bestreden besluit wat betreft de overige plandelen dient te worden vernietigd.

2.10. De Afdeling ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten, behoudens de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Centrumdoeleinden" voor het perceel Dorpsringweg 6, de aanduiding "h5" bij het plandeel met de bestemming "Centrumdoeleinden" voor het perceel Dorpsstraat 11 en artikel 12, vierde lid, van de planvoorschriften. Hiertoe overweegt zij dat uit het luchtkwaliteitonderzoek volgt dat in het plangebied aan de grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide (NO2) wordt voldaan. Digros heeft niet aannemelijk heeft gemaakt dat het luchtkwaliteitonderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat het college en de raad dit niet aan hun besluitvorming ten grondslag hebben mogen leggen. Dat in het luchtkwaliteitonderzoek alleen de gevolgen binnen het plangebied zijn onderzocht leidt niet tot een ander oordeel, nu uit het luchtkwaliteitonderzoek volgt dat bovengenoemde grenswaarden aan de randen van het plangebied niet worden overschreden en Digros niet aannemelijk heeft gemaakt dat de in het plan voorziene ontwikkelingen niettemin leiden tot overschrijding van de grenswaarden buiten het plangebied.

2.11. Het college dient ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 3] en Digros op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedupeerde staten van Zuid-Holland van 17 februari 2009;

III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 17 februari 2009 in stand blijven, met uitzondering van:

- het plandeel met de bestemming "Centrumdoeleinden" voor het perceel Dorpsringweg 6;

- de aanduiding"h5" bij het plandeel met de bestemming "Centrumdoeleinden" voor het perceel Dorpsstraat 11;

- artikel 12, vierde lid, van de planvoorschriften;

IV. onthoudt goedkeuring aan de onder III. genoemde planonderdelen;

V. bepaalt dat deze uitspraak voor zover het betreft het onder III. genoemde in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 17 februari 2009;

VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid Holland tot vergoeding van bij [appellanten sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 656,15 (zeshonderzesenvijftig euro en vijftien cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid Holland tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Detailconsult Supermarkten B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 1], € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) voor [appellanten sub 3] , met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, en € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Detailconsult Supermarkten B.V. vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-[appellant sub 3] en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.M. van der Heijden, ambtenaar van Staat.

w.g. Simons-Vinckx w.g. Van der Heijden
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2010

516-634.