Uitspraak 201307222/1/R3


Volledige tekst

201307222/1/R3.
Datum uitspraak: 22 oktober 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], beiden wonend te Swartbroek, gemeente Weert,

en

de raad van de gemeente Weert,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Altweerterheide, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant A] en [appellant B] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2014, waar [appellant A] en [appellant B], in de persoon van [appellant A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.J. Jans en M.J.H.H. Beeren-Keijers, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de vereniging Schutterij St. Cornelius, vertegenwoordigd door L.F.E. Hermans en J.H.J.G. Snijders, gehoord.

Overwegingen

Ontvankelijkheid

1. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 van de Awb, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

1.1. [appellant A] en [appellant B] wonen hemelsbreed gemeten op een afstand van meer dan 3.000 meter van het bestreden plandeel met de bestemming "Sport" en de aanduidingen "specifieke vorm van sport - schutterij" en "specifieke vorm van sport - kogelvanger" voor het perceel

Kemperveldweg 31 te Tungelroy. Vanuit hun woningen hebben zij geen zicht op het betrokken perceel. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op het door [appellant A] en [appellant B] bestreden plandeel mogelijk worden gemaakt is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen.

Voorts hebben [appellant A] en [appellant B] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hen rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende.

De conclusie is dat [appellant A] en [appellant B] geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, voor zover het betreft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Sport" en de aanduidingen "specifieke vorm van sport - schutterij" en "specifieke vorm van sport - kogelvanger" voor het perceel Kemperveldweg 31 te Tungelroy, en dat zij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kunnen instellen. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.

Het plan

2. Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor de kernen Altweerterheide, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy en is voornamelijk conserverend van aard.

Toetsingskader

3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

De aanduiding "specifieke vorm van sport - schutterij" voor het perceel [locatie B] te Swartbroek

4. [appellant A], die woont op het perceel [locatie A], en [appellant B], die woont op het perceel Ittervoortweg 72, betogen dat de raad het plan, voor zover dat ziet op de vaststelling van de aanduiding "specifieke vorm van sport - schutterij" voor het perceel [locatie B], ten onrechte heeft vastgesteld, omdat hiermee, naar zij vrezen hun woon- en leefklimaat zal worden aangetast. Hiertoe voeren zij onder meer aan dat het onduidelijk en verwarrend is dat een schutterij zowel binnen de bestemming "Sport" als binnen de bestemming "Maatschappelijk" is toegestaan. Volgens [appellant A] en [appellant B] is een schutterij niet passend binnen de bestemming "Maatschappelijk", omdat een schutterij een specifieke vorm van sport is en niet passend is in een woonwijk.

Voorts betogen [appellant A] en [appellant B] dat weliswaar in de toepasselijke planregels het oprichten van schietbomen niet expliciet wordt genoemd, maar deze planregels het wel mogelijk maken dat er bouwwerken van maximaal 11 m worden opgericht.

Verder betogen [appellant A] en [appellant B] dat er geen onderzoek naar de planologische aanvaardbaarheid van de schutterij-activiteiten met schietbomen heeft plaatsgevonden. [appellant A] en [appellant B] wijzen in dit kader op de uitspraak van de Afdeling van 28 december 2011 in zaak nr. 201010979/1/R1. Ook bij voortzetting van bestaand planologisch gebruik is het noodzakelijk om de planologische aanvaardbaarheid te onderzoeken.

Voorts wordt ten onrechte het uitpandig schieten met luchtbuksen gedurende het hele jaar mogelijk gemaakt en ontbreekt een onderzoek naar de planologische aanvaardbaarheid van schieten met luchtbuksen. [appellant A] en [appellant B] wijzen in dit kader op de verwachte geluidsoverlast bij de naastgelegen begraafplaats en woningen.

Tot slot betogen [appellant A] en [appellant B] dat er ten onrechte van de afstanden uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering", editie 2009, van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) is afgeweken.

4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in het plan de feitelijk bestaande situatie als zodanig is bestemd. Gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 28 december 2011 is er in dit plan geen mogelijkheid opgenomen om schietbomen met kogelvangers te plaatsen.

4.2. De Afdeling stelt vast dat het perceel [locatie B] is opgesplitst in twee plandelen. Het westelijke gedeelte van het perceel heeft de bestemming "Groen" en het oostelijke gedeelte van het perceel heeft de bestemming "Maatschappelijk" met de aanduiding "specifieke vorm van sport - schutterij".

Ingevolge artikel 9, lid 9.1, van de planregels, zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor:

a. maatschappelijke, culturele, educatieve, medische, sociale, levensbeschouwelijke en/of religieuze doeleinden met de daarbij behorende voorzieningen;

(…);

f. een schutterij met bijbehorend clublokaal, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van sport - schutterij". In het clublokaal en op het buitenterras is luchtbuksschieten toegestaan. Tevens is het exerceren en marcheren van de schutterij toegestaan en vindt ter plaatse opslag van diverse schutterijbenodigdheden plaats;

(…);

een en ander met de daarbij behorende parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, verhardingen en andere voorzieningen zoals energievoorzieningen.

Ingevolge lid 9.2.3, onder b, dienen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, qua aard en afmetingen bij de bestemming te passen.

Ingevolge het bepaalde onder c, mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals speeltoestellen, meubilair en dergelijke maximaal 4,00 m bedragen, met uitzondering van:

- erfafscheidingen waarvan de hoogte maximaal 2,00 m mag bedragen achter de naar de weg gekeerde bouwgrens en maximaal 1,00 m voor de naar de weg gekeerde bouwgrens;

- bouwwerken van een gering oppervlak, zoals gedenktekens, vlaggenmasten en antennes, waarvan de hoogte ten hoogste 10,00 m mag bedragen.

4.3. Over de aanduiding "specifieke vorm van sport - schutterij" overweegt de Afdeling als volgt. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, in samenhang met artikel 1.2.6, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, dient de raad het bestemmingsplan vorm te geven en in te richten overeenkomstig de standaard SVBP2012 die is opgenomen in bijlage 5 van deze Regeling.

In paragraaf 5.3 van het SVBP2012 is over functieaanduidingen opgenomen dat zij ook kunnen worden gebruikt om op een bepaalde locatie een specifieke, niet bij de bestemming passende, functie toe te laten. In die paragraaf is voorts opgenomen dat de naam van een specifieke functie als volgt wordt weergegeven: specifieke vorm van (hoofdgroep) - (specificatie). Voor de hoofdgroep wordt gekozen uit een van de hoofdgroepen die gehanteerd worden bij bestemmingen en dubbelbestemmingen, behalve de hoofdgroep ‘overig’. Hierbij wordt de hoofdgroep gekozen die hoort bij de specifieke functie, ook al ligt deze in een vlak met een bestemming van een andere hoofdgroep. Uit het vorenstaande blijkt dat binnen een bestemmingsvlak een functie kan worden toegestaan die niet past bij die bestemming. Reeds hierom kan het betoog dat een functieaanduiding die voorziet in een schutterij niet passend is binnen de bestemming "Maatschappelijk" niet slagen.

4.4. Naar het oordeel van de Afdeling bestaat met het plan, anders dan in het plan "Swartbroek" dat ter beoordeling voorlag in de procedure die heeft geleid tot de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 28 december 2011, niet de mogelijkheid voor de bouw van twee schietbomen met kogelvangers. Het standpunt van [appellant A] en [appellant B] dat in de planregels indirect wel staat dat het bouwen van schietbomen mogelijk is, nu ter plaatse bouwwerken van een gering oppervlak, zoals gedenktekens, vlaggenmasten en antennes, waarvan de hoogte ten hoogste 10,00 m mag bedragen, kunnen worden geplaatst, is niet juist. De in de planregel opgenomen opsomming laat geen ruimte voor de bouw van schietbomen, nu die, zoals ook ter zitting is gebleken, hoger zijn dan 10,00 m. Het betoog faalt.

4.5. Nu, gelet op het vorenstaande, het plaatsen van schietbomen niet als zodanig is bestemd in het plan, is de Afdeling van oordeel dat de raad geen onderzoek behoefde te verrichten naar de planologische aanvaardbaarheid van schutterijactiviteiten met schietbomen. Het plan maakt die activiteiten immers niet mogelijk. Het betoog van [appellant A] en [appellant B] mist op dit punt feitelijke grondslag.

4.6. Het voorgaande betekent niet dat de raad bij de vaststelling van het plan geen ruimtelijke afweging heeft hoeven maken. Het is aan de raad om op basis van recente planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen bestemmingen voor gronden vast te stellen. Het is de Afdeling gebleken dat het gaat om de bestaande activiteiten van de schutterij met een relatief geringe uitstraling waarvan [appellant A] en [appellant B] ter zitting naar voren hebben gebracht dat ze deze activiteiten niet of nauwelijks waarnemen. Dat geldt ook voor de luchtbuksschietactiviteiten die buiten alleen op het terras mogen plaatsvinden. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid de aanduiding "specifieke vorm van sport - schutterij" kunnen toekennen aan het perceel. Voor zover [appellant A] en [appellant B] vrezen dat in de toekomst wederom traditioneel op schietbomen geschoten gaat worden, geldt dat deze activiteiten niet als zodanig zijn bestemd in het plan en daarom niet ter beoordeling voorliggen. Het betoog faalt.

4.7. De in de VNG-brochure genoemde richtafstanden zijn bedoeld voor nieuwe situaties en zijn derhalve niet direct van toepassing. Deze afstanden kunnen wel een indicatie vormen voor bestaande situaties met betrekking tot de aanvaardbaarheid van het plan vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Nu gelet op voorgaande overweging, er nauwelijks ruimtelijke uitstraling van het luchtbuksschieten uitgaat, behoefde de raad in de richtafstanden van de VNG-brochure geen aanleiding te zien voor het oordeel dat deze activiteiten ter plaatse niet kunnen worden toegestaan. Het betoog faalt.

Bestemming "Groen" voor het perceel [locatie B] te Swartbroek

5. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de raad het plan, voor zover dat ziet op de bestemming "Groen" voor het perceel [locatie B], ten onrechte heeft vastgesteld. Hiertoe voeren zij aan dat de bestemming "Groen" niet passend is voor dit perceel, omdat deze bestemming volgens het plan alleen wordt toegekend aan openbare groenvoorzieningen en het perceel in dit geval in particulier eigendom is. Verder heeft dit perceel geen landschappelijke waarden. Voorts betogen [appellant A] en [appellant B] dat het mogelijk maken van lichtmasten binnen deze bestemming leidt tot lichthinder en lichtvervuiling van de naastgelegen Ecologische hoofdstructuur (hierna: EHS-gebied) en hun tuinen.

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat gelet op de onder het vorige plan geldende bestemming "Tuin" een bestemming "Groen" nu als een passende bestemming is aan te merken. Voorts stelt de raad dat de bestemming "Groen" niet alleen ziet op openbaar groen, maar ook mag worden gebruikt voor particulier groen. Volgens de raad kan de mogelijkheid dat ter plaatse lantaarnpalen worden opgericht naast het EHS-gebied niet tot aantasting van dat gebied leiden.

5.2. Ingevolge artikel 8, lid 8.1.1, van de planregels, zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor:

a. de aanleg en instandhouding van groenvoorzieningen en landschapswaarden;

b. het behoud en/of herstel van aanwezige landschappelijke waarden ter plaatse van de aanduiding "waardevolle boom";

met daaraan ondergeschikt :

1. paden en verhardingen;

2. nutsvoorzieningen;

3. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

4. poelen en soortgelijke infiltratievoorzieningen.

Ingevolge lid 8.2.3, aanhef en onder b, mogen op de voor "Groen" aangewezen gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten behoeve van de verlichting van wegen.

Ingevolge lid 8.2.4, aanhef en onder b, mag de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 5,00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van voorzieningen voor verlichting maximaal 8,00 meter mag bedragen.

Ingevolge lid 8.7.1 is het verboden op of in de voor "Groen" aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen gebouwen zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

a. het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen of verwijderen van andere oppervlakteverhardingen;

(…).

Ingevolge lid 8.7.3 gelden de volgende criteria voor de verlening van de omgevingsvergunning voor werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 8.7.1, onder a:

- de wegen en overige verhardingen moeten noodzakelijk zijn voor onderhoud of bereikbaarheid ten behoeve van de doeleinden zoals omschreven in artikel 8, lid 8.1.1;

- de wegen en overige verhardingen betekenen geen aantasting van de aanwezige landschappelijke inpassing, dan wel er wordt anderszins voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

5.3. Het betoog van [appellant A] en [appellant B] dat de bestemming "Groen" niet passend is voor een gedeelte van het perceel, omdat het niet gaat om een openbare groenvoorziening, kan de Afdeling niet volgen, nu uit de planregels niet volgt dat de bestemming "Groen" alleen kan worden toegekend voor openbare groenvoorzieningen. Evenmin hoeft sprake te zijn van landschappelijke waarden, nu de bestemming ook de aanleg en instandhouding van groenvoorzieningen mogelijk maakt.

Binnen de bestemming "Groen" is het plaatsen van voorzieningen voor verlichting met een maximale hoogte van 8,00 meter ten behoeve van de verlichting van wegen toegestaan. Aan gronden ten westen van het desbetreffende bestemmingsvlak is de bestemming "Verkeer" toegekend, zodat het mogelijk is dat verlichting wordt aangelegd ter verlichting van de weg die op die gronden ligt of ter verlichting van een weg die ter ontsluiting wordt aangelegd op de gronden met de bestemming "Groen. De Afdeling is, mede gelet op de aard van de verlichting, van oordeel dat [appellant A] en [appellant B] niet aannemelijk hebben gemaakt dat hierdoor ter plaatse van hun percelen onaanvaardbare lichthinder te verwachten is. Het betoog faalt.

5.4. Over het betoog van [appellant A] en [appellant B] dat er door het plaatsen van voorzieningen voor verlichting lichthinder en lichtvervuiling kan ontstaan bij het naastgelegen EHS-gebied, overweegt de Afdeling dat eventuele hinder, gelet op de aard van de verlichting, niet zodanig zal zijn dat de raad in verband met het naastgelegen EHS-gebied had moeten afzien van de mogelijkheid dergelijke voorzieningen te plaatsen. Het betoog faalt.

Conclusie en proceskosten

6. Gelet op het voorgaande is het beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Sport" en de aanduidingen "specifieke vorm van sport - schutterij" en "specifieke vorm van sport - kogelvanger" voor het perceel Kemperveldweg 31 te Tungelroy;

II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Lap
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2014

288-774.