Uitspraak 201309423/1/R1


Volledige tekst

201309423/1/R1.
Datum uitspraak: 20 augustus 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], verblijvend te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Medemblik,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Dorpskernen IV" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. L.A.A. van Wakeren, werkzaam bij VW Juridisch Advies, en de raad, vertegenwoordigd door mr. W. Smak, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in een actualisering van het planologisch kader voor de kernen Wognum, Nibbixwoud en Zwaagdijk.

3. Het beroep van [appellant] is gericht tegen de plandelen met de bestemmingen "Wonen" en "Agrarisch" voor het perceel [locatie].

3.1. De raad voert aan dat [appellant] geen belanghebbende is bij het besluit, omdat hij geen eigenaar is van het perceel. Voorts voert de raad aan dat [appellant] geen belang heeft bij het beroep tegen het bestreden besluit, omdat hij thans niet meer op het perceel verblijft.

3.2. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 van de Awb, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

3.3. Niet in geschil is dat het perceel vanaf 18 januari 2013 eigendom is van [belanghebbende]. Verder staat vast dat [appellant] ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan woonde in een gedeelte van een voormalig agrarisch bedrijfsgebouw op het perceel, maar dat hij daar thans niet meer verblijft. De vader van [appellant] was de vorige eigenaar van het perceel. [appellant] maakte op grond van een erfpachtovereenkomst gebruik van een deel van het perceel, maar in verband met de levering van het perceel aan [belanghebbende] is deze erfpachtovereenkomst ontbonden.

3.4. De Afdeling overweegt dat [appellant] als belanghebbende bij het bestreden besluit dient te worden aangemerkt, nu hij ten tijde van het vaststellen van het plan op het perceel woonde en belang had bij de voortzetting daarvan.

3.5. Met betrekking tot het procesbelang van [appellant] overweegt de Afdeling dat, zoals zij eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 oktober 2009 in zaak nr. 200902638/1/H3), de bestuursrechter alleen dan tot het beantwoorden van rechtsvragen is geroepen als dit van betekenis is voor het geschil over een besluit van een bestuursorgaan. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat, met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn.

Nu in 3.3 al is overwogen dat [appellant] geen eigenaar is, geen gebruik meer maakt van het perceel en ook anderszins geen recht heeft op het perceel, kan [appellant] met een geslaagd beroep niet bereiken dat de door hem gewenste ontwikkelingen op het perceel kunnen worden gerealiseerd. Derhalve heeft deze procedure feitelijk geen betekenis meer voor [appellant]. Gelet hierop heeft [appellant] in deze zaak geen belang bij een uitspraak op zijn beroep tegen het bestreden besluit. Ook overigens is niet gebleken van een procesbelang.

Het betoog van [appellant] dat bij een geslaagd beroep in deze procedure voor de plandelen met de bestemmingen "Wonen" en "Agrarisch" het voorheen geldende bestemmingsplan herleeft en dat hij hierdoor de mogelijkheid heeft om met [belanghebbende] een regeling te treffen die inhoudt dat hij kan terugkeren op het perceel, maakt het voorgaande niet anders. Het treffen van een dergelijke regeling, wat daar ook van zij, betreft een onzekere toekomstige situatie waaraan [appellant] geen procesbelang kan ontlenen.

Het beroep van [appellant] is derhalve niet-ontvankelijk.

3.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, griffier.

w.g. Koeman w.g. Schaaf
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014

523-763.