Uitspraak 200902638/1/H3


Volledige tekst

200902638/1/H3.
Datum uitspraak: 7 oktober 2009.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 maart 2009 in zaak nr. 08/1384 in het geding tussen:

[appellant]

en

de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2007 heeft de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) besloten dat [appellant] niet voldoet aan de eisen van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen en zijn rijbewijs voor alle categorieën ongeldig verklaard.

Bij besluit van 15 april 2008 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 24 maart 2009, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 27 maart 2009, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 april 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 12 mei 2009.

Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.R. Ali, advocaat te 's-Hertogenbosch, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. J.J. Kwant, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Vaststaat dat [appellant] sinds 23 oktober 2008 weer in het bezit is van een rijbewijs. Desgevraagd heeft [appellant] ter zitting bij de rechtbank verklaard dat hij niettemin belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit van 15 april 2008, omdat hij door de rechtbank wil laten vaststellen of de ongeldigverklaring van het rijbewijs al dan niet rechtsgeldig is geschied. Omdat [appellant] ter zitting niet heeft kunnen duidelijk maken welk concreet belang hij nog heeft bij die vaststelling, heeft de rechtbank geoordeeld dat het procesbelang ontbreekt en heeft zij het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, aangezien zijn procesbelang ondubbelzinnig uit de processtukken voortvloeit. Volgens [appellant] hoefde hij bij de rechtbank niet expliciet aan te voeren dat hij voornemens was om bij gegrondverklaring van zijn beroep de wegens de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs geleden schade te verhalen op het CBR. In dit verband voert [appellant] aan dat hij de rechtbank uitdrukkelijk heeft verzocht om het bestreden besluit op zijn rechtmatigheid te beoordelen, hetgeen geen ander doel kan hebben dan ter voorbereiding van een schadevergoedingsvordering. Hierbij dient volgens [appellant] in aanmerking te worden genomen dat hij de vrijheid heeft om zijn verzoek om schadevergoeding niet aan de bestuursrechter, maar aan het CBR of de civiele rechter voor te leggen.

2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 augustus 2005 in zaak nr. 200500772/1), is de bestuursrechter alleen dan tot het beoordelen van rechtsvragen geroepen als dat van betekenis is voor het geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan. Daarbij geldt dat het doel dat appellant voor ogen staat, met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn. Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 juni 2002 in zaak nr. 200106139/1), kan belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep onder meer bestaan indien wordt gesteld dat schade is geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat dergelijke schade is geleden als gevolg van het besluit. Dit vereiste houdt, anders dan [appellant] lijkt te betogen, niet in dat hij het verzoek om schadevergoeding bij de bestuursrechter moet indienen, maar is alleen van betekenis om te bepalen of appellant nog belang heeft bij het beroep.

2.3. [appellant] heeft in hoger beroep gesteld dat hij schade heeft geleden als gevolg van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. In dit verband heeft hij aangevoerd dat hij vermogensschade heeft geleden wegens derving van inkomsten, omdat hij een baan is misgelopen waarbij het hebben van een rijbewijs een vereiste was. Ter zitting heeft hij deze schade toegelicht.

2.3.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] de door hem gestelde schade, die het gevolg is van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt. Anders dan het CBR in verweer heeft aangevoerd, heeft [appellant] dit niet te laat gedaan, omdat de Afdeling ambtshalve dient te beoordelen of [appellant] ontvankelijk was in zijn beroep bij de rechtbank. Gelet op het bovenstaande heeft [appellant] belang bij een rechterlijke toetsing van het besluit van het CBR van 15 april 2008.

2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.

2.5. Het CBR dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld, aangezien zij de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep door de rechtbank heeft verdedigd.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 maart 2009 in zaak nr. 08/1384;

III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;

IV. veroordeelt de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 223,00 (zegge: tweehonderddrieëntwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Altena w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2009.

176-611.