Uitspraak 200500772/1


Volledige tekst

200500772/1.
Datum uitspraak: 3 augustus 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB04/2128 WETVV AWB 04/2127 WET van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 20 december 2004 in het geding tussen:

appellant

en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 augustus 2004 heeft de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: de directeur) appellant de verplichting opgelegd mede te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen waarvoor aan hem een rijbewijs is afgegeven.

Bij besluit van 11 november 2004 heeft de directeur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 december 2004, verzonden op 23 december 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 24 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 maart 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 15 april 2005 heeft de directeur van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juni 2005, waar appellant in persoon en de directeur, vertegenwoordigd door J.A. Stelt-Launspach, werkzaam bij de divisie Vorderingen van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Appellant keert zich in hoger beroep tegen de hem opgelegde verplichting mede te werken aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid, als bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 in verbinding met artikel 6, eerste lid, onder c, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid.

2.2. Aanleiding bestaat ambtshalve te beoordelen of het hoger beroep van appellant ontvankelijk is.

2.3. In het kader van de Algemene wet bestuursrecht is de administratieve rechter alleen dan tot het beoordelen van rechtsvragen geroepen als dat van betekenis is voor het geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan.

2.3.1. Ter zitting van de Afdeling is komen vast te staan dat de directeur bij besluit van 5 april 2005 appellant, voor zover van belang, heeft medegedeeld dat de uitslag van het inmiddels verrichte onderzoek geen aanleiding geeft tot ongeldigverklaring van zijn rijbewijs en dat appellant dientengevolge verplicht is deel te nemen aan een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA).

Appellant heeft tegen het besluit van 5 april 2005 geen bezwaar gemaakt. Dit besluit is derhalve rechtens onaantastbaar geworden.

2.3.2. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat appellant in het voorliggende hoger beroep slechts principiële belangen heeft bij de beantwoording van de vraag of de directeur het onderzoek terecht heeft gevorderd. Van de rechter kan, naar vaste jurisprudentie, evenwel geen uitspraak worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan.

2.3.3. Gesteld noch gebleken is dat appellant ten gevolge van het in beroep bestreden besluit van 11 november 2004 ter zake van de handhaving van het opleggen van de plicht mede te werken aan het onderzoek naar de rijvaardigheid en geschiktheid, schade heeft geleden.

2.3.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat appellant geen belang meer heeft bij een beslissing in het voorliggende hoger beroep.

2.4. Het hoger beroep dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2005

221.