Uitspraak 201308922/1/A2


Volledige tekst

201308922/1/A2.
Datum uitspraak: 9 juli 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 augustus 2013 in zaak nr. 12/2664 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats],

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [wederpartij] over het jaar 2009 herzien op € 1.412,00 en het te veel betaalde voorschot teruggevorderd.

Bij besluit van 26 maart 2012, aangevuld bij besluit van 25 april 2012, (hierna tezamen: het bestreden besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, het voorschot herzien op nihil gesteld en aanvullend € 1.412,00 van haar teruggevorderd.

Bij uitspraak van 1 augustus 2013 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juni 2014, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam in zijn dienst, en [wederpartij] zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:

a. de draagkracht en

b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:

1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,

2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en

3˚. de soort kinderopvang.

Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.

Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.

2. Aan het bestreden besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [wederpartij] geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft overgelegd, zodat zij niet heeft aangetoond dat de gastouderopvang op basis van een dergelijke overeenkomst heeft plaatsgevonden. Voorts heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat [wederpartij] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in 2009 kosten voor kinderopvang heeft gehad, omdat zij geen betaalbewijzen heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij de gastouder heeft betaald.

3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen [wederpartij] ten onrechte heeft tegengeworpen dat zij geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft overgelegd, nu zij die overeenkomst reeds in november 2011 aan de Belastingdienst/Toeslagen heeft gestuurd. Gelet hierop heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en dient dat besluit te worden vernietigd, aldus de rechtbank.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. In dat kader heeft de rechtbank overwogen dat het niet proportioneel en niet redelijk is om de toeslag volledig te herzien naar nihil indien [wederpartij] weliswaar niet heeft aangetoond dat zij alle kosten van kinderopvang heeft betaald, maar wel tenminste het bedrag van de ontvangen toeslag is aangewend voor bestrijding van deze kosten. Aangezien uit de aangifte inkomstenbelasting 2009 van de gastouder blijkt dat zij € 1.520,00 aan inkomsten heeft gehad voor de opvang van twee kinderen in Rotterdam, uit de jaaropgave van het gastouderbureau over 2009 blijkt dat de opvangkosten in januari 2009 € 893,62 bedroegen en [wederpartij] heeft verklaard dat zij de gastouder voor de maand februari 2009 ook opvangkosten heeft betaald, maar dan zonder de bemiddeling van het gastouderbureau, heeft [wederpartij] volgens de rechtbank, gelet op deze bedragen, voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de opvangkosten daadwerkelijk heeft betaald. Gelet hierop had de Belastingdienst/Toeslagen moeten berekenen tot welke bedrag aan [wederpartij] een voorschot had kunnen worden verleend, aldus de rechtbank.

4. Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen de hoger beroepsgrond die betrekking heeft op het oordeel van de rechtbank over de overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko ingetrokken. Dit betekent dat alleen in geschil is of [wederpartij] heeft aangetoond dat zij de kosten van kinderopvang heeft betaald.

5. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de verklaring van [wederpartij] dat zij de gastouder heeft betaald, onvoldoende is om aangetoond te achten dat zij die kosten ook daadwerkelijk heeft voldaan. Voorts betoogt de Belastingdienst/Toeslagen, onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 19 december 2012 in zaak nr. 201201769/1/A2 en 5 juni 2013 in zaak nr. 201205528/1/A2, dat alleen aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat indien de vraagouder heeft aangetoond dat alle kosten van kinderopvang zijn voldaan en dat het feit dat een ander, willekeurig bedrag aan kosten is aangetoond niet betekent dat dan wel recht bestaat over dit aangetoonde, lagere bedrag.

5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 24 augustus 2011 in zaak nr. 201102962/1/H2) volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is.

[wederpartij] heeft haar verklaring dat zij de gastouder contant heeft betaald niet gestaafd met betaalbewijzen, zoals bewijzen van geldopnames in combinatie met kwitanties. Zij heeft slechts de aangifte inkomstenbelasting over 2009 van de gastouder overgelegd, waarin inkomsten zijn opgegeven uit de opvang van twee kinderen in Rotterdam. Zoals de Afdeling evenwel eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 oktober 2013 in zaak nr. 201211207/1/A2, blijkt uit een aangifte inkomstenbelasting niet dat de gastouder daadwerkelijk betalingen van de vraagouder heeft ontvangen. Uit de ter zitting bij de Afdeling door [wederpartij] voorgelezen verklaring van de gastouder van 22 mei 2014 dat zij in 2009 op de kinderen van [wederpartij] heeft gepast, dat daarvoor betaald is en dat zij over die inkomsten belasting heeft betaald, kan evenmin worden afgeleid dat [wederpartij] het volledige bedrag aan opvangkosten heeft betaald, reeds omdat uit die verklaring niet blijkt welk bedrag de gastouder van [wederpartij] heeft ontvangen. Gelet hierop, heeft [wederpartij] niet aangetoond dat zij in 2009 de gastouder heeft betaald.

Dat [wederpartij] kan aantonen dat zij een deel van de kosten van kinderopvang over 2009, te weten de bemiddelingskosten, wel heeft voldaan, betekent niet dat zij aanspraak kan maken op een evenredig lager voorschot. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie uitspraak van 2 april 2014 in zaak nr. 201209147/1/A2), bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [wederpartij] reeds daarom geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag over het jaar 2009.

Het betoog slaagt.

6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover aangevallen, dat wil zeggen voor zover de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 26 maart 2012, aangevuld bij besluit van 25 april 2012, daarbij niet in stand zijn gelaten. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling alsnog bepalen dat de rechtsgevolgen van die besluiten geheel in stand blijven.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 augustus 2013 in zaak nr. 12/2664, voor zover de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 26 maart 2012, aangevuld bij besluit van 25 april 2012, niet in stand zijn gelaten;

III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van die besluiten geheel in stand blijven.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2014

480-752.