Uitspraak 201307988/1/A1


Volledige tekst

201307988/1/A1.
Datum uitspraak: 18 juni 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Maasland, gemeente Midden-Delfland (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 juli 2013 in zaak nr. 13/1202 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland.

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2012 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen/restaureren van een woning op het perceel [locatie] te Maasland (hierna: het perceel).

Bij besluit van 24 december 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 juli 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. E.J.M.J.J. Houben, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.C. Kaiser en C. Mallee, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder] gehoord.

Overwegingen

1. Het bouwplan is reeds uitgevoerd en voorziet onder meer in het wijzigen van een draagmuur. Van de omgevingsvergunning maakt een rapport van Goudstikker-De Vries van 9 juli 2012 met constructieberekeningen deel uit. Uit dat rapport volgt dat het wijzigen van de draagmuur geen invloed heeft op de stabiliteit van de constructie.

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college gehouden was de omgevingsvergunning te weigeren, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit 2012. Zij voert daartoe aan dat de constructieberekeningen in het rapport van Goudstikker-De Vries niet juist zijn, omdat is uitgegaan van een onjuiste maatvoering. Het college had volgens haar uit moeten gaan van de maten die zijn weergegeven op de bouwtekeningen van de bij besluit van 15 november 1993 verleende bouwvergunning. De rechtbank heeft volgens haar ten onrechte overwogen dat haar kan worden tegengeworpen dat zij niet middels een tegenonderzoek heeft onderbouwd dat de gebruikte maatvoering niet overeenkomt met de werkelijke maatvoering, nu een dergelijk onderzoek, gezien de feiten en omstandigheden in dit geval, redelijkerwijs niet van haar kan worden gevergd. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, volgt volgens haar ook uit het door haar overgelegde deskundigenadvies van Böhtlingk Architectuur van 14 november 2012 dat kanttekeningen worden geplaatst bij het rapport van Goudstikker-De Vries. Mocht het oordeel zijn dat dat advies geen kanttekeningen zou bevatten, dan is daarmee nog niet gezegd dat het rapport van Goudstikker-De Vries geen onjuistheden bevat, aldus [appellant]. Ten slotte stelt [appellant] zich op het standpunt dat het doorzagen van een vloerbalk onderdeel dient uit te maken van de omgevingsvergunning.

2.1. Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van die wet de omgevingsvergunning geweigerd indien de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet.

2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 januari 2014 in zaak nr. 201304519/1/A1) is in het stelsel van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen plaats voor een beslissing omtrent de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen anders dan op grond van een daartoe strekkende aanvraag. Voor het antwoord op de vraag welke maten het college bij de beoordeling van de aanvraag diende te hanteren, is derhalve de aanvraag en de daarin opgenomen maatvoering bepalend. De omgevingsvergunning is verleend op basis van de aanvraag van 21 mei 2012, alsmede de aanvulling daarop van 20 juli 2012. Van de aanvraag maakt een rapport van Goudstikker-De Vries, waarin onder meer constructie- en draagkrachtberekeningen zijn neergelegd, onderdeel uit. Het college heeft bij de verlening van de omgevingsvergunning aangesloten bij de maatvoering van de woning opgenomen in die aanvraag en het daarvan deel uitmakende rapport. [appellant] betwist niet dat het college aan de hand van de aldus gehanteerde maatvoering omgevingsvergunning heeft verleend. Of de daarin gehanteerde maatvoering al dan niet in overeenstemming is met de werkelijke maten, is niet van belang, omdat de aanvraag en de daarin gehanteerde maatvoering bepalend is voor het antwoord op de vraag of het college terecht overeenkomstig die aanvraag omgevingsvergunning heeft verleend. Daarom is ook niet van belang of [appellant] in de gelegenheid was aan de hand van een tegenonderzoek aan te tonen dat de maatvoering die in de bouwaanvraag en het rapport is gehanteerd niet overeenkomt met de werkelijke maten. Evenmin behoefde het doorzagen van een vloerbalk onderdeel uit te maken van de omgevingsvergunning, nu ook dat geen onderdeel uitmaakte van de aanvraag. Voor zover [appellant] stelt dat de aanvraag afwijkt van de feitelijke situatie ter plaatse, en aldus ook wat betreft de constructieberekeningen de feitelijke maatvoering ten onrechte niet als uitgangspunt is genomen, wordt overwogen dat, daargelaten of deze stelling, die door het college bij herhaling wordt betwist, juist is, dit een kwestie van handhaving is die in de onderhavige procedure niet aan de orde kan komen.

De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat in het door [appellant] overgelegde advies van Böhtlingk Architectuur geen kanttekeningen worden geplaatst bij het rapport van Goudstikker-De Vries. Onder punt 3 van dat advies wordt weliswaar een kanttekening geplaatst bij het rapport van Goudstikker-De Vries, namelijk dat geen constructieberekeningen zijn gemaakt ten aanzien van het inkasten van een houten ligger in de bouwmuur van de woning van [appellant] en dat geen onderzoek zou zijn gedaan naar het draagvermogen van de fundering op staal van de bouwmuur van de woning van [appellant], maar in datzelfde advies wordt ten aanzien daarvan aangegeven dat Goudstikker-De Vries dat punt alsnog heeft beoordeeld en dat door het plaatsen van een kolom tegen de achtergevel en nabij het trapgat de bewoner van het pand op het perceel de ontkoppeling met de bouwmuur van de woning van [appellant] op dat punt kan realiseren. [appellant] wordt niet gevolgd in haar standpunt dat in het advies van Böhtlingk Architectuur een impliciete kanttekening valt te lezen ten aanzien van de nadere beoordeling door Goudstikker-De Vries. [appellant] heeft niet aangevoerd waarom de constructieberekeningen in het rapport van Goudstikker-De Vries niettemin onjuist zijn, zodat de rechtbank in navolging van het college terecht van de juistheid daarvan is uitgegaan.

De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het college gehouden was de omgevingsvergunning te verlenen, omdat aannemelijk is dat het bouwplan, voor zover het de constructieveiligheid betreft, voldoet aan het Bouwbesluit 2012.

Het betoog faalt.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.

w.g. Hoekstra w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2014

357-776.