Uitspraak 201307952/1/R3


Volledige tekst

201307952/1/R3.
Datum uitspraak: 14 mei 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te Staphorst, en anderen,

en

de raad van de gemeente Staphorst,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2013, kenmerk nr. 6a - 11, heeft de raad het bestemmingsplan "De Streek" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante] en anderen beroep ingesteld.

[appellante] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2014, waar [appellante] en anderen, vertegenwoordigd door mr. S. Maakal, advocaat te Heerenveen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.J. van den Berg en W. Kloosterman, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende A] en [belanghebbende B], belanghebbenden, in de persoon van [belanghebbende A], bijgestaan door mr. H.E. Davelaar, advocaat te Zwolle, gehoord.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. [appellante] en anderen komen in beroep tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" en de aanduidingen "bouwvlak" en "specifieke vorm van agrarisch - kleinschalig" voor het perceel [locatie 1] in Staphorst. Zij voeren aan dat de raad geen zorgvuldige belangenafweging ten grondslag heeft gelegd aan dit bij amendement gewijzigd vastgestelde plandeel. Landbouwmechanisatiebedrijf en anderen stellen dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met hun geurgevoelige objecten en bedrijven in de nabije omgeving van het perceel [locatie 1]. Zij betogen dat de gemeentelijke geurverordening voor zover daaruit volgt dat bewoning van karakteristieke panden binnen een geurcirkel van 50 m is toegestaan, onverbindend is wegens strijd met de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv). Voorts heeft de raad volgens [appellante] en anderen geen rekening gehouden met hun plannen om in de omgeving van het perceel [locatie 1] woningbouw te realiseren. Verder moet volgens [appellante] en anderen uit de verbeelding worden afgeleid dat het houden van vee alleen op het voorste deel van het perceel is toegestaan, terwijl de raad heeft beoogd dit alleen op het achterste deel van het perceel toe te staan.

3. De Afdeling ziet geen aanleiding anders te oordelen dan de voorzitter heeft gedaan in de uitspraak van 18 november 2013 in zaak nr. 201307952/2/R1. In die uitspraak is geoordeeld dat, nu de raad ter zitting had erkend eerst na de vaststelling van het plan de gevolgen van de bij amendement toegekende agrarische bestemming te hebben onderkend, het bestreden besluit in zoverre is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

4. De Afdeling ziet aanleiding om te onderzoeken of met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen in stand kunnen blijven en overweegt daartoe als volgt. Ter zitting van de behandeling van het beroep van [appellante] en anderen is door de raad gemotiveerd dat de agrarische bestemming aanvaardbaar is. De raad heeft evenwel erkend dat deze motivering niet in een raadsvergadering is besproken. Dit klemt te meer nu [appellante] en anderen de uitgangspunten van de motivering ter zitting hebben bestreden. Zo is volgens hen niet uitgegaan van de planologische mogelijkheden van met name het bedrijf van de [belanghebbende C] op het perceel [locatie 2], maar van de feitelijke situatie ter plaatse. Voorts is geen rekening gehouden met de woonboerderij van [persoon] op het perceel [locatie 3]. [appellante] en anderen hebben in dit verband de verbindendheid van de gemeentelijke geurverordening bestreden. Niet buiten twijfel staat dat de gemeentelijke geurverordening, voor zover daaruit volgt dat bewoning van karakteristieke panden binnen een geurcirkel van 50 m is toegestaan, niet in strijd is met de Wgv. Uit de Wgv volgt immers dat bij gemeentelijke verordening kan worden bepaald dat een andere afstand als bedoeld in artikel 4 van de Wgv van toepassing is tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld en een geurgevoelig object, met dien verstande dat deze ten minste 50 m bedraagt indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in zoverre in stand blijven.

5. In hetgeen [appellante] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" voor het perceel [locatie 1] is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor het vernietigde plandeel met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen.

De Afdeling ziet voorts aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, teneinde te voorkomen dat wordt teruggevallen op de vorige, eveneens agrarische bestemmingsregeling.

6. Hetgeen overigens door [appellante] en anderen is aangevoerd behoeft gelet hierop geen bespreking meer.

7. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Staphorst van 11 juni 2013, kenmerk nr. 6a - 11, tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Streek" voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" voor het perceel [locatie 1] te Staphorst;

III. draagt de raad van de gemeente Staphorst op om binnen 36 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen voor het onder II. genoemde onderdeel;

IV. treft de voorlopige voorziening dat in afwachting van het nieuw vast te stellen plan het plandeel genoemd onder II. wordt geacht in werking te zijn getreden, met uitzondering van de aanduidingen "bouwvlak" en "specifieke vorm van agrarisch - kleinschalig";

V. veroordeelt de raad van de gemeente Staphorst tot vergoeding van bij [appellante] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

VI. gelast dat de raad van de gemeente Staphorst aan [appellante] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014

429-653.