Uitspraak 201306616/1/A1


Volledige tekst

201306616/1/A1.
Datum uitspraak: 30 april 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Heythuysen, gemeente Leudal,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Heythuysen, gemeente Leudal, (hierna: gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 2]),

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 juni 2013 in de zaken nrs. 11/1091, 11/1092, 11/1093, 11/1094 en 11/1095 in het geding tussen:

[appellant sub 1A],
[appellant sub 1B],
[appellant sub 2],
en anderen

en

de raad van de gemeente Leudal.

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2011 heeft de raad van de gemeente Leudal aan [wederpartij] vrijstelling verleend van het bestemmingsplan voor het gebruik van het perceel [locatie] te Heythuysen (hierna: het perceel) als helihaven.

Bij uitspraak van 14 juni 2013 heeft de rechtbank de door onder meer [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, dat besluit gedeeltelijk vernietigd, aan dat besluit een voorschrift verbonden en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit, voor zover dat is vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [wederpartij] schriftelijke uiteenzettingen gegeven.

[wederpartij] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2014, waar [appellant sub 2], vertegenwoordigd door [appellant sub 2B], bijgestaan door mr. B. de Jong, [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], vertegenwoordigd door [appellant sub 1A], en de raad, vertegenwoordigd door M.A.N. Gerards en E.J.E. Puts, beiden werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [wederpartij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. G.A.M. van de Wouw en ing. R.H.R. Slangen, werkzaam bij Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs B.V. (hierna: Cauberg-Huygen), verschenen.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat het gebruik van het perceel als helihaven in strijd is met de erop rustende bestemming "Bedrijven" met de aanduidingen "Ambachtelijke Bedrijven (BAM)" en "Technische detailhandel (Btd)" van het bestemmingsplan "Buitengebied Heythuysen 1999" (hierna: het bestemmingsplan). Teneinde het niettemin toe te kunnen staan, heeft de raad naar aanleiding van een aanvraag van [wederpartij] van 10 april 2008 bij besluit van 19 april 2011 haar voor dat gebruik krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling van het bestemmingsplan verleend. Aan dit besluit is het voorschrift verbonden dat van deze vrijstelling slechts gebruik mag worden gemaakt, wanneer en zolang er een geldige luchthavenregeling voor de helihaven krachtens de Wet Luchtvaart is.

De rechtbank heeft het besluit van 19 april 2011 vernietigd, voor zover dat voorschrift daaraan is verbonden, en zelf aan dat besluit het voorschrift verbonden dat een maximum aantal vluchten van 350 per jaar, 15 per week en 3 per dag is toegestaan.

2. Bij uitspraak van 12 december 2012 in zaak nr. 201102071/1/R1 heeft de Afdeling het besluit van 17 december 2010 van provinciale staten van Limburg tot vaststelling van de Verordening Luchthavens Limburg vernietigd, voor zover daarbij paragraaf 3.6 is vastgesteld. In die paragraaf was een luchthavenregeling voor de helihaven neergelegd. Daaraan heeft de Afdeling ten grondslag gelegd dat ingevolge artikel IX, derde lid, van de Wijzigingswet Wet Luchtvaart (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens) na de vernietiging van het besluit van 17 december 2010 voor de helihaven op het perceel de op 13 augustus 2009 gegeven beschikking geldt ingevolge het Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterrein.

Bij besluit van 13 augustus 2009 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat aan [wederpartij] toestemming verleend om een helihaven op het perceel aan te leggen en in te richten. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de voorschriften en beperkingen bij dat besluit mag de haven worden gebruikt door hefschroefvliegtuigen die overeenkomstig het Flight Manual op een helihaven met een landingsplaats van 18 bij 18 meter, omgeven door een 5 meter brede veiligheidszone mogen opereren. Ingevolge het derde lid geschiedt het in- en uitvliegen, tenzij de vliegveiligheid anders vereist, in de richtingen 060o en 270o. Ingevolge het vierde lid vindt het gebruik van de helihaven plaats overeenkomstig de zichtvliegvoorschriften onder de ter plaatse geldende zichtweeromstandigheden. Het gebruik vindt ingevolge dit lid plaats binnen de uniforme daglichtperiode, als bedoeld in artikel 1 van het Luchtverkeersreglement. Het is beperkt tot maximaal 3 vluchten (6 vliegbewegingen) per dag, met een maximum van 15 vluchten (30 vliegbewegingen) per week en 350 vluchten (700 vliegbewegingen) op jaarbasis.

3. [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat aan het besluit van 19 april 2011 ten onrechte geen voorschriften zijn verbonden over in- en uitvliegpaden en over welk type helikopter van de helihaven gebruik mag maken.

3.1. Zoals hiervoor onder 2. overwogen, zijn in het besluit van 13 augustus 2009 voorschriften gesteld aan in- en uitvliegroutes en het type helikopter dat van de helihaven gebruik mag maken. Reeds daarom heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad zodanige voorschriften ten onrechte niet aan het besluit van 19 april 2011 heeft verbonden.

Het betoog faalt.

4. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat in de rapporten van Cauberg-Huygen, die ten grondslag zijn gelegd aan het besluit van 19 april 2011, ten onrechte niet is uitgegaan van een realistisch vliegscenario of een worst case scenario met betrekking tot het aantal vliegbewegingen en onjuiste in- en uitvliegpaden tot het vliegvrije plafond op 500 ft. zijn toegepast. Daarnaast heeft zij miskend dat in die rapporten ten onrechte niet is berekend, wat de geluidbelasting is van helivluchten in de avondperiode, aldus [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B].

4.1. De vliegscenario’s en in- en uitvliegpaden, waarvan in voormelde rapporten is uitgegaan, komen overeen met de voorschriften die aan het in rechte onaantastbare besluit van 13 augustus 2009 zijn verbonden. In het aangevoerde heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat Cauberg-Huygen in zijn rapporten deze uitgangspunten niet heeft mogen hanteren. Zij heeft terecht overwogen dat Cauberg-Huygen in het rapport van 31 oktober 2011 heeft berekend, wat het maximaal geluidniveau in de avondperiode ten gevolge van het opstarten en afschakelen van de Eurocopter Colibri bedraagt. De stelling van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] dat volgens de rapporten van Cauberg-Huygen geen onderzoek is gedaan naar de geluidbelasting van helivluchten in de avondperiode, is derhalve onjuist.

Het betoog faalt.

5. [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat in de rapporten van Cauberg-Huygen, die aan het besluit van 19 april 2011 ten grondslag zijn gelegd, voor de bepaling van de geluidbelasting ten gevolge van het luchtzijdig helikoptergeluid ten onrechte de L-den methode, bedoeld in de Regeling houdende regels voor burgerluchthavens, is toegepast. Gelet op de verslagen van 20 september en 23 november 2012 van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB), die in opdracht van de rechtbank zijn opgesteld, en dat van 14 juni 2010 van Adecs Airinfra BV, dat in opdracht van gedeputeerde staten is opgesteld, is dat niet toegestaan. Voor het bepalen van de geluidbelasting ten gevolge van het luchtzijdig helikoptergeluid moet het geluid van de vliegende helikopters als industrielawaai van de inrichting op het perceel worden beoordeeld aan de hand van de Handleiding meten en rekenen industrielawaai. Bij toepassing van die methode blijkt dat de toegestane geluidwaarden worden overschreden. Voorts heeft de rechtbank miskend dat voor hun woningen aan de Eykerstokweg, onderscheidenlijk Aan de Watermolen, een te hoog langtijdgemiddeld beoordelingsniveau is aangehouden om te kunnen spreken van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De raad had moeten afwijken van de in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, thans Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit), opgenomen waarden, aldus [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2].

5.1. De in tabel 2.17a van het Activiteitenbesluit vermelde waarden bedragen, voor zover thans van belang, voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de gevel van gevoelige gebouwen 50 dB(A) van 07.00 tot 19.00 uur, 45 dB(A) van 19.00 tot 23.00 uur en 40 dB(A) van 23.00 tot 07.00 uur.

5.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in het kader van de beoordeling of de raad op goede gronden tot de vrijstelling heeft besloten, uitsluitend de door het grondzijdig helikoptergeluid veroorzaakte geluidbelasting aan de daarvoor geldende normen op grond van het Activiteitenbesluit moest worden getoetst. De helihaven is onderdeel van een inrichting, waarop de normen, neergelegd in het Activiteitenbesluit, van toepassing zijn. Zoals de rechtbank ook terecht heeft overwogen, is niet gebleken dat het gebruik van de helihaven niet ten dienste of mede ten dienste staat aan de bedrijfsactiviteiten van [wederpartij], zoals de levering van en handel in onder meer machineonderdelen, gereedschap en metaalbewerkingsmachines. Na de inwerkingtreding van de Wet Regelgeving Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens (hierna: de RBML) op 1 november 2009 dient het luchtzijdig helikoptergeluid beoordeeld te worden aan de hand van de L-den-systematiek in het kader van de Wet luchtvaart in plaats van aan de hand van de tot dat moment geldende methode Industrielawaai die thans nog voor het grondzijdig helikoptergeluid geldt. Het hanteren van een zogenoemde knip tussen het luchtzijdig en grondzijdig helikoptergeluid past binnen de berekeningssystematiek ter vaststelling van helikoptergeluid die ten grondslag ligt aan de RBML, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. Dat de StAB en Adecs Airfra BV zich in hun verslagen, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 27 november 2002 in zaak nr. 200103687/1, op het standpunt hebben gesteld dat wellicht beter een andere berekeningsmethode had kunnen worden toegepast, doet niet af aan de terechte toepassing van de L-den methode in de aan het besluit van 19 april 2011 ten grondslag gelegde rapporten van Cauberg-Huygen, nu deze ten tijde van het besluit van 19 april 2011 was voorgeschreven. Overigens heeft Slangen ter zitting verklaard dat het luchtzijdig helikoptergeluid ook overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai is berekend en de geluidbelasting ook bij die berekeningsmethode aan het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, als bedoeld in tabel 2.17a van het Activiteitenbesluit, voldoet, hetgeen [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] niet hebben weersproken.

Ook terecht heeft de rechtbank overwogen dat het starten, warmdraaien en zogenoemde hoveren van een helikopter op de helihaven binnen de grenzen van de inrichting van [wederpartij] het grondzijdig helikoptergeluid vormt. Ingevolge de Wet luchtvaart en een krachtens die wet vast te stellen luchthavenregeling kunnen geen regels met betrekking tot het grondzijdig helikoptergeluid worden gesteld. De door het grondzijdig helikoptergeluid te veroorzaken geluidbelasting wordt door de Wet milieubeheer beheerst en in dit geval is daarop het Activiteitenbesluit van toepassing, meer in het bijzonder de in tabel 2.17a neergelegde grenswaarden, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen.

Zij heeft evenzeer terecht overwogen dat de raad een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, als bedoeld in tabel 2.17a van het Activiteitenbesluit, heeft mogen aanhouden voor de woningen van [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2], teneinde te beoordelen of bij die woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bestaat. Het Activiteitenbesluit biedt geen mogelijkheid om van die waarden af te wijken.

Het betoog faalt.

6. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de cumulatie van grond- en luchtzijdig helikoptergeluid met het gehanteerde Reken- en Meetvoorschrift geluid 2012 (hierna: RMG 2012) kan worden bepaald. Zij voeren daartoe aan dat uit de verslagen van de StAB van 20 september en 23 november 2012 volgt dat deze systematiek niet kan worden gevolgd om de cumulatie van geluidhinder te bepalen.

6.1. De rechtbank heeft terecht de door de raad gehanteerde methode RMG 2012 ter cumulatie van de verschillende geluidsoorten niet onredelijk geacht. Hetgeen [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben aangevoerd, heeft haar terecht niet tot het oordeel gebracht dat deze berekeningsmethode niet gehanteerd mocht worden, nu de StAB in haar verslagen van 20 september en 23 november 2012 heeft bericht dat dit een erkende berekeningsmethode is. Dat de StAB in haar verslagen heeft gesteld dat het RMG 2012 geen erkende berekeningsmethode is, is niet juist.

Het betoog faalt.

7. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat in de rapporten van Cauberg-Huygen, die aan het besluit van 19 april 2011 ten grondslag zijn gelegd, ten onrechte geen straftoeslag van 5 dB(A) vanwege het door de helikopters veroorzaakte impulsgeluid is toegepast.

7.1. Ook dat betoog faalt. Ter zitting heeft Slangen toegelicht dat het luchtzijdig impulsgeluid is betrokken bij de beoordeling op grond van de L-den-methode. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben dat niet weersproken. Slangen heeft voorts ter zitting verklaard dat geen grondzijdig impulsgeluid van helikopters optreedt. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben niet aannemelijk gemaakt dat bij het warmdraaien, opstijgen en landen van de helikopters dat impulsgeluid zal optreden. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de raad geen straftoeslag van 5 dB(A) hoefde toe te passen.

8. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen ook dat de rechtbank heeft miskend dat de raad niet in redelijkheid het besluit van 19 april 2011 heeft kunnen nemen, nu op 25 april 2013 de nieuwe begrenzing van het Natura 2000-gebied "Leudal", dat als stiltegebied is aangemerkt in de Provinciale Milieuverordening Limburg, is vastgesteld, welke door de nieuwe begrenzing slechts op enkele tientallen meters van het perceel is gelegen.

8.1. Nu niet is gebleken dat de raad ten tijde van het besluit van 19 april 2011 rekening heeft kunnen houden met de nieuwe begrenzing van dat gebied, leidt dit betoog evenmin tot het daarmee beoogde doel.

9. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat de afstand tussen de helihaven en de omliggende woningen kleiner is dan de 500 m, die in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging Nederlandse Gemeente (hierna: de VNG-brochure) wordt geadviseerd tussen een helikopterlandplaats en een rustige woonwijk in verband met geluidhinder.

9.1. De richtafstand van 500 m in de VNG-brochure, die betrekking heeft op het voorkomen van geluidhinder, is indicatief. Er was voor de raad geen verplichting om deze afstand aan te houden. Voorafgaand aan de verlening van de vrijstelling heeft Cauberg-Huygen in opdracht van [wederpartij] onderzoek naar de geluidbelasting van de helihaven op de omliggende woningen verricht. Op grond van de rapporten van Cauberg-Huygen van 25 mei 2009 en 22 februari, 26 mei en 15 juli 2010 heeft de raad geoordeeld dat vrijstelling niet tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat rondom de helihaven leidt. Gelet hierop, mocht de raad in dit geval afwijken van de meer algemene richtafstand die vanwege geluidhinder in de VNG-brochure wordt geadviseerd aan te houden tussen een helikopterlandplaats en woningen.

Het betoog faalt.

10. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen ten slotte dat de rechtbank heeft miskend dat de raad ten onrechte groter gewicht heeft gehecht aan de belangen van [wederpartij] dan aan die van de omwonenden van de helihaven.

10.1. Het verlenen van planologische medewerking door middel van vrijstelling van het bestemmingsplan is een bevoegdheid van de raad, waarbij de rechter zich bij de toetsing van de uitoefening ervan moet beperken tot de vraag of het bestuursorgaan in redelijkheid tot planologische medewerking heeft kunnen besluiten.

10.2. In het door [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] aangevoerde heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de belangen van [wederpartij] zwaarder heeft kunnen laten wegen dan die van de omwonenden, nu niet is gebleken dat het gebruik van het perceel als helihaven tot een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat leidt.

Het betoog faalt.

11. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.

w.g. Loeb w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2014

531-761.