Uitspraak 201102071/1/R1


Volledige tekst

201102071/1/R1.
Datum uitspraak: 12 december 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de stichting Stichting Milieufederatie Limburg, gevestigd te Roermond, en anderen,
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4. [appellanten sub 4] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 4]), wonend te [woonplaats],

en

provinciale staten van Limburg,
verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2010 hebben provinciale staten de Verordening Luchthavens Limburg vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], Milieufederatie en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] beroep ingesteld.

Provinciale staten hebben een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 1], [appellant sub 3], provinciale staten en [belanghebbende] hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

[belanghebbende], [appellant sub 1], Milieufederatie en anderen, [appellant sub 3], provinciale staten en het college van burgemeester en wethouders van Leudal hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2012, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 3], beiden in persoon en beiden bijgestaan door drs. H.P.W. Havens, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, Milieufederatie en anderen, vertegenwoordigd door A.M.J.G. Wuts, [appellant sub 4], vertegenwoordigd door mr. B. de Jong, werkzaam bij Das Rechtsbijstand, en provinciale staten, vertegenwoordigd door mr. P.J.H. Simons, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting het college van burgemeester en wethouders van Leudal, vertegenwoordigd door M.A.N. Gerards, werkzaam bij de gemeente, en [belanghebbende], vertegenwoordigd door [directeur] en mr. G.A.M. van de Wouw, werkzaam bij DuMilan IC, als partij gehoord.

Bij tussenuitspraak van 25 april 2012, nr. 201102071/1/T1/R1, heeft de Afdeling provinciale staten opgedragen om binnen 26 weken na verzending van deze tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in de voorbereiding van het besluit van 17 december 2010 te herstellen en een nader besluit te nemen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij brief van 21 augustus 2012 hebben provinciale staten verzocht om verlenging van deze termijn.

Bij beschikking van 12 september 2012, nr. 201102071/1/T1/R1, heeft de Afdeling dit verzoek afgewezen. Deze beschikking is aangehecht.

[belanghebbende] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

2. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat in het ontwerp van de Verordening Luchthavens Limburg dat in eerste instantie ter inzage is gelegd geen luchthavenregeling voor [helihaven] was opgenomen. Nadien is besloten alsnog een luchthavenregeling voor [helihaven] in het ontwerp van de Verordening Luchthavens Limburg op te nemen en het gewijzigde ontwerp opnieuw ter inzage te leggen. Provinciale staten hebben echter niet aannemelijk gemaakt dat van de terinzagelegging van het gewijzigde ontwerp een kennisgeving als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, van de Awb is gedaan. Gelet hierop heeft de Afdeling geoordeeld dat het bestreden besluit is voorbereid in strijd met artikel 3:12, eerste lid, van de Awb.

3. De Afdeling heeft provinciale staten van Limburg opgedragen om binnen 26 weken na de verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen hierin is overwogen het gebrek in de voorbereiding van het besluit van 17 december 2010 te herstellen door het ontwerp van de Verordening Luchthavens Limburg voor zover dat betreft de luchthavenregeling voor [helihaven] alsnog ter inzage te leggen, hiervan een kennisgeving te doen en op de zienswijzen bij een nader besluit alsnog gemotiveerd in te gaan, dan wel in de zienswijzen aanleiding te zien het besluit tot vaststelling van de verordening wat de luchthavenregeling [helihaven] betreft te wijzigen.

4. Provinciale staten hebben het ontwerp van de Verordening Luchthavens Limburg, voor zover dat betreft de luchthavenregeling voor [helihaven], van 31 mei 2012 tot en met 11 juli 2012 ter inzage gelegd. [belanghebbende], [appellant sub 1], Milieufederatie en anderen en [appellant sub 3] hebben hierop hun zienswijze naar voren gebracht. Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen stellen provinciale staten zich inmiddels op het standpunt dat een nieuwe situatie is ontstaan, die nader onderzoek vergt en mogelijk ertoe leidt dat een voorstel tot vaststelling van een luchthavenbesluit in plaats van een luchthavenregeling in procedure wordt gebracht. Dit heeft ertoe geleid dat de hersteltermijn ongebruikt is verstreken.

5. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek zijn de beroepen dan ook gegrond. Het besluit van 17 december 2010 dient wegens strijd met artikel 3:12, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd. Provinciale staten hebben naar aanleiding van de tussenuitspraak het ontwerp weliswaar ter inzage gelegd, maar nu niet is voldaan aan de opdracht uit de tussenuitspraak om op de ingediende zienswijzen bij een nader besluit alsnog gemotiveerd in te gaan dan wel daarin aanleiding te zien het besluit tot vaststelling van de Verordening Luchthavens Limburg, wat betreft de luchthavenregeling voor [helihaven], te wijzigen, bestaat geen aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven. Op grond van het overgangsrecht - zoals neergelegd in artikel IX, derde lid, van de Wijzigingswet Wet Luchtvaart (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens) - geldt na deze vernietiging van het besluit van 17 december 2010 voor de helihaven de op 13 augustus 2009 afgegeven beschikking op grond van het Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterrein.

6. Provinciale staten dienen ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van Milieufederatie en anderen is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen gegrond;

II. vernietigt paragraaf 3.6. van de verordening "Verordening Luchthavens Limburg", zoals vastgesteld bij besluit van provinciale staten van Limburg van 17 december 2010;

III. veroordeelt provinciale staten van Limburg tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen tegen het besluit van 17 december 2010 tot vaststelling van de verordening "Verordening Luchthavens Limburg" opgekomen proceskosten ten aanzien van:

a. [appellant sub 1] tot een bedrag van € 1140,62 (zegge: elfhonderdveertig euro en tweeënzestig cent), waarvan € 1092,50 (zegge: duizendtweeënnegentig euro en vijftig cent) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

b. [appellant sub 3] tot een bedrag van € 1140,62 (zegge: elfhonderdveertig euro en tweeënzestig cent), waarvan € 1092,50 (zegge: duizendtweeënnegentig euro en vijftig cent) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

c. [appellanten sub 4] tot een bedrag van 1092,50 (zegge: duizendtweeënnegentig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

IV. gelast dat provinciale staten van Limburg aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) voor de stichting Stichting Milieufederatie Limburg en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 1], € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 3] en € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellanten sub 4], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. dr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.P. van Kooten-Vroegindeweij, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Kooten-Vroegindeweij
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2012

559.