Uitspraak 201102071/1/T1/R1


Volledige tekst

201102071/1/T1/R1.
Datum uitspraak: 25 april 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Heythuysen, gemeente Leudal,
2. de stichting Stichting Milieufederatie Limburg, gevestigd te Roermond, en anderen,
3. [appellant sub 3], wonend te Heythuysen, gemeente Leudal,
4. [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 4]), wonend te Heythuysen, gemeente Leudal,

en

provinciale staten van Limburg,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2010 hebben provinciale staten de Verordening Luchthavens Limburg vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 februari 2011, Milieufederatie en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 februari 2011, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 februari 2011, en [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 februari 2011, beroep ingesteld. Milieufederatie en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 2 maart 2011. [appellant sub 4] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 17 maart 2011.

Provinciale staten hebben een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 1], [appellant sub 3], provinciale staten en [belanghebbende] hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

[belanghebbende], [appellant sub 1], Milieufederatie en anderen, [appellant sub 3], provinciale staten en het college van burgemeester en wethouders van Leudal hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2012, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 3], beiden in persoon en beiden bijgestaan door drs. H.P.W. Havens, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, Milieufederatie en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant sub 4], vertegenwoordigd door mr. B. de Jong, werkzaam bij Das Rechtsbijstand, en provinciale staten, vertegenwoordigd door mr. P.J.H. Simons, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting het college van burgemeester en wethouders van Leudal, vertegenwoordigd door M.A.N. Gerards, werkzaam bij de gemeente, en [belanghebbende], vertegenwoordigd door [directeur], en mr. G.A.M. van de Wouw, werkzaam bij DuMilan IC, als partij gehoord.

Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2.2. In paragraaf 3.6. van de Verordening Luchthavens Limburg is een luchthavenregeling opgenomen voor de [helihaven]. De beroepen zijn alle gericht tegen de luchthavenregeling voor deze helihaven.

2.3. [belanghebbende] betoogt dat de beroepen van [appellant sub 1], Milieufederatie en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, nu zij geen zienswijzen hebben ingediend tegen de ontwerpverordening. [belanghebbende] betoogt voorts dat de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 4] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard omdat zij niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden. In dit verband wijst zij er op dat hun eerdere bezwaren tegen de beschikking, genomen op grond van de artikelen 6 en 7 van het Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterreinen, die op grond van het overgangsrecht is omgezet in de onderhavige luchthavenregeling, door de minister van Verkeer en Waterstaat niet-ontvankelijk zijn verklaard, omdat zij niet konden worden aangemerkt als belanghebbenden bij die beschikking.

2.4. Ingevolge artikel 8.64, eerste lid, van de Wet luchtvaart stellen provinciale staten bij verordening een luchthavenregeling vast voor een luchthaven.

Ingevolge artikel 12.1 van de Wet luchtvaart, voor zover van belang, kan een belanghebbende tegen een besluit als bedoeld in artikel 8.64, eerste lid, van de Wet luchtvaart beroep instellen bij de Afdeling. Artikel 8:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is niet van toepassing.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.5. Ingevolge de artikelen 8.64, zesde lid, en 8.48 van de Wet luchtvaart is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing op de voorbereiding van een bij verordening vast te stellen luchthavenregeling.

Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.

Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, van de Awb geeft het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.

Ingevolge artikel 3:12, derde lid, aanhef en onder a, b, en c, van de Awb wordt in de kennisgeving vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage liggen, wie in de gelegenheid worden gesteld om zienswijzen naar voren te brengen en op welke wijze dit kan geschieden.

Ingevolge artikel 3:15, eerste lid, van de Awb kunnen belanghebbenden bij het bestuursorgaan schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.

Ingevolge artikel 6:13 van de Awb, voor zover van belang, kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.

2.6. Wat betreft de belanghebbendheid van [appellant sub 1] en [appellant sub 4] bij de luchthavenregeling voor de [helihaven], overweegt de Afdeling als volgt. In een luchthavenregeling kunnen, kort gezegd, regels met betrekking tot opstijgen, landen en daarmee verband houdende bewegingen op de grond worden opgenomen. [appellant sub 1] en [appellant sub 4] wonen op een afstand van ongeveer 425 m van de helihaven. Vanuit hun woningen hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 4] geen zicht op de helihaven, maar wel op de belangrijkste in- en uitvliegroute. Ter zitting is gebleken dat het grondpad van deze route zich op een afstand van ongeveer 100 tot 150 m ten zuiden van hun woningen bevindt. Nu gelet op deze afstanden niet is uitgesloten dat [appellant sub 1] en [appellant sub 4] ter plaatse van hun woningen geluidhinder ondervinden van het opstijgen en landen, kunnen [appellant sub 1] en [appellant sub 4] naar het oordeel van de Afdeling worden aangemerkt als belanghebbenden bij de luchthavenregeling voor [helihaven]. Dat de minister van Verkeer en Waterstaat van mening was dat [appellant sub 1] en [appellant sub 4] niet konden worden aangemerkt als belanghebbenden bij de beschikking die met de onderhavige regeling is vervallen, maakt dit niet anders.

2.7. Niet in geschil is dat [appellant sub 1], Milieufederatie en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] geen zienswijzen naar voren hebben gebracht. De Afdeling overweegt dat hun dit echter redelijkerwijs niet kan worden verweten. In dit verband is van belang dat in het ontwerp van de Verordening Luchthavens Limburg dat in eerste instantie ter inzage is gelegd geen luchthavenregeling voor [helihaven] was opgenomen. Eerst nadien is besloten alsnog een luchthavenregeling voor [helihaven] in het ontwerp van de Verordening Luchthavens Limburg op te nemen en het gewijzigde ontwerp opnieuw ter inzage te leggen. Provinciale staten hebben echter niet aannemelijk gemaakt dat van de terinzagelegging van het gewijzigde ontwerp een kennisgeving als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, van de Awb is gedaan, nog daargelaten de vraag of het gewijzigde ontwerp ter inzage heeft gelegen.

2.8. Uit het bovenstaande volgt dat de beroepen ontvankelijk zijn.

2.9. Uit het bovenstaande volgt verder - zoals [appellant sub 1], Milieufederatie en anderen en [appellant sub 3] terecht betogen - dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de luchthavenregeling voor [helihaven] zoals opgenomen in paragraaf 3.6 van de Verordening Luchthavens Limburg, is voorbereid in strijd met artikel 3:12, eerste lid, van de Awb.

2.10. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding provinciale staten op de voet van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen het gebrek in de voorbereiding van de luchthavenregeling voor [helihaven] binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. Provinciale staten dienen daartoe met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen het ontwerp van de Verordening Luchthavens Limburg voor zover dat betreft de luchthavenregeling voor [helihaven] alsnog ter inzage te leggen, hiervan een kennisgeving te doen en op de zienswijzen bij een nader besluit alsnog gemotiveerd in te gaan, dan wel in de zienswijzen aanleiding te zien het besluit tot vaststelling van de verordening wat de luchthavenregeling [helihaven] betreft te wijzigen. Hierbij dienen provinciale staten de beroepsgronden van [appellant sub 1], Milieufederatie en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] aan te merken als zienswijzen. Bij dit alles dienen provinciale staten de Wet luchtvaart en afdeling 3.4 van de Awb in acht te nemen. Voorts dienen provinciale staten het nadere besluit, waarbij alsnog gemotiveerd op de zienswijzen is ingegaan, dan wel het besluit tot wijziging van de verordening wat betreft de luchthavenregeling [helihaven], op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

2.11. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

draagt provinciale staten van Limburg op om binnen 26 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:

- met inachtneming van hetgeen hierin is overwogen het gebrek in de voorbereiding van het besluit van 17 december 2010 te herstellen door het ontwerp van de Verordening Luchthavens Limburg voor zover dat betreft de luchthavenregeling voor [helihaven] alsnog ter inzage te leggen, hiervan een kennisgeving te doen en op de zienswijzen bij een nader besluit alsnog gemotiveerd in te gaan, dan wel in de zienswijzen aanleiding te zien het besluit tot vaststelling van de verordening wat de luchthavenregeling [helihaven] betreft te wijzigen. Het nieuwe besluit dient op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden;

- de Afdeling de uitkomst mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.P. van Kooten-Vroegindeweij, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Kooten-Vroegindeweij
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2012

559.