Uitspraak 201304623/1/A2


Volledige tekst

201304623/1/A2.
Datum uitspraak: 2 april 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 april 2013 in zaak nr. 12/3226 in het geding tussen:

[appellant]

en

het algemeen bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4.

Procesverloop

Bij besluit van 17 november 2011 heeft het algemeen bestuur een verzoek om vergoeding van schade als gevolg van de aanleg van de HSL-Zuid en de daarmee samenhangende werken aan rijkswegen afgewezen.

Bij besluit van 19 juni 2012 heeft het algemeen bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 april 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het algemeen bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 maart 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V., en M.F. Bus, deskundige, en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. B.J.P.G. Roozendaal, advocaat te Breda, en mr. V.H.M. Janssen, werkzaam bij het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ter behandeling van verzoeken om schadevergoeding die verband houden met de aanleg van de HSL-Zuid en de verbreding, verlegging en reconstructie van de A16 en de A4, hebben de Minister van Verkeer en Waterstaat en de raden van een aantal gemeenten de Gemeenschappelijke regeling schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: de Gemeenschappelijke regeling) vastgesteld.

Ingevolge artikel 9 van de Gemeenschappelijke regeling beslist het algemeen bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: het algemeen bestuur) op verzoeken om schadevergoeding, voor zover de schade voortvloeit uit het onherroepelijke tracébesluit en/of daaruit rechtstreeks voortvloeiende bestuursbesluiten en rechtmatige uitvoeringshandelingen.

Ingevolge artikel 10 van de Gemeenschappelijke regeling is op de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding als bedoeld in artikel 9 de door het algemeen bestuur vast te stellen nadeelcompensatieverordening van toepassing.

2. Het algemeen bestuur heeft ter uitvoering van artikel 10 van de Gemeenschappelijke regeling op 6 april 1998 de Nadeelcompensatieverordening HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: de Verordening) vastgesteld.

In artikel 2, eerste lid, van de Verordening is bepaald, voor zover hier van belang, dat het algemeen bestuur, op verzoek van degene die schade lijdt of zal lijden, schadevergoeding toekent als de schade het gevolg is van het onherroepelijke tracébesluit en de daaruit rechtstreeks voortvloeiende besluiten en/of rechtmatige uitvoeringshandelingen van bestuursorganen, mits deze schade niet of niet geheel ten laste van degene die schade lijdt behoort te blijven en voor zover vergoeding van deze schade niet of niet voldoende anderszins is verzekerd. De hoogte van de schadevergoeding wordt naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld.

3. [appellant] stelt schade in de vorm van waardevermindering van zijn woning aan de [locatie] te Breda te hebben geleden als gevolg van de aanleg van de HSL-Zuid en de daarmee te verwachten toename van geluidhinder in de nabijheid van zijn woning.

De kortste afstand van het hart van het HSL-tracé tot de woning van [appellant] bedraagt 485 meter. De afstand van de woning tot het hart van de A16/A58 bedraagt ongeveer 530 meter. In de oude situatie lag de woning op 435 meter afstand van de A16/A58. Als gevolg van het tracébesluit is de A16/A58 derhalve op een grotere afstand van de woning van [appellant] komen te liggen (95 meter). Ook het tracé van de HSL-Zuid ligt op grotere afstand van de woning dan voordien de A16/A58 (50 meter).

4. Bij besluit van 17 november 2011 heeft het algemeen bestuur onder verwijzing naar het advies van de schadecommissie HSL-Zuid/A16/A4 van 14 september 2011, het verzoek afgewezen. In het advies en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken is de te verwachten geluidbelasting van de woning beoordeeld aan de hand van de maximale planologische invulling van de omgeving van de woning en is rekening gehouden met de specifieke ligging van de woning ten opzichte van het HSL-tracé en de A16/A58. Bij de beoordeling van de geluidbelasting is gebruik gemaakt van de zogenoemde milieukwaliteitsmaat (hierna: MKM), waardoor een vergelijking gemaakt kan worden tussen de geluidsituatie voor en na de aanleg van de HSL-Zuid en de totale akoestische situatie kan worden beoordeeld. Door de aanleg van de HSL-Zuid en de verplaatsing van de A16/A58 zal de te verwachten geluidbelasting van de woning dalen van 56 MKM naar 54 MKM, hetgeen overeenkomt met een lichte verbetering van de geluidsituatie. Indien op basis van definitieve metingen mocht blijken dat de werkelijke geluidbelasting meer bedraagt dan waarvan bij de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding is uitgegaan, kan [appellant] een nieuw verzoek om vergoeding van schade indienen.

5. Bij het besluit van 19 juni 2012 heeft het algemeen bestuur onder verwijzing naar het advies van 29 mei 2012 van de Bezwarencommissie Zuid het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

6. De rechtbank heeft overwogen dat het algemeen bestuur de afwijzing heeft mogen baseren op het advies van 14 september 2011. Daarbij acht de rechtbank het van belang dat [appellant] een nieuw dan wel aanvullend verzoek kan doen, indien uit nieuwe metingen zou blijken dat de geluidhinder feitelijk meer bedraagt dan waarvan bij de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding is uitgegaan. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat [appellant] in geval van tussentijdse verhuizing kan worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende meer is bij een aanvullend verzoek om schadevergoeding.

7. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de uitgangspunten van het MKM-rapport niet juist zijn en dat derhalve de conclusie van het rapport dat een lichte verbetering is opgetreden van 56 MKM naar 54 MKM evenmin juist is. Ten onrechte is volgens [appellant] het spoorweggeluid via berekening afgevlakt tot een gemiddeld gewogen geluid. Daarmee wordt het specifieke hinderlijke piekgeluid van de HSL dat zich laat onderscheiden van weggeluid, onvoldoende onderkend. Dat het geluid van de HSL-Zuid in objectieve zin als zeer hinderlijk moet worden gekwalificeerd, blijkt onder meer uit de oprichting van de Stichting Geen Gehoor HSL Regio Breda. Daarnaast stelt hij dat hij als gevolg van het tracébesluit zijn woning tegen een lagere prijs heeft moeten verkopen en wil hij niet op een vergoeding van die schade wachten totdat er nieuwe metingen worden verricht.

7.1. In het advies van 14 september 2011 en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken is de te verwachten geluidbelasting van de woning beoordeeld aan de hand van de maximale planologische invulling van de omgeving van de woning en is rekening gehouden met de specifieke ligging van de woning ten opzichte van het HSL-tracé en de A16/A58. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 30 juni 2010 in zaak 200908111/1/H2 kan bij de beoordeling van de geluidbelasting gebruik worden gemaakt van de MKM, waardoor een vergelijking kan worden gemaakt tussen de geluidsituatie voor en na de aanleg van de HSL-Zuid en de totale akoestische situatie kan worden beoordeeld. Anders dan [appellant] betoogt, mocht het algemeen bestuur bij de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding uitgaan van de toen bekende gegevens. Voor zover er volgens [appellant] onvoldoende rekening is gehouden met een zeer hoog piekgeluidniveau van een hoge snelheidstrein, omdat de MKM-waarde een gemiddelde waarde betreft, treft dit geen doel omdat bij de berekening van de MKM-waarden is ingecalculeerd dat met de komst van de HSL-Zuid sprake zal zijn van piekbelastingen in en rondom de woning.

Nu door de aanleg van de HSL-Zuid en de verplaatsing van de A16/A58 de te verwachten geluidbelasting van de woning licht daalt, heeft het college het verzoek af kunnen wijzen. Indien de werkelijke geluidbelasting na ingebruikname van de HSL-Zuid groter zal zijn dan aanvankelijk berekend, is een aanvullend verzoek om schadevergoeding mogelijk. In het tracébesluit is vastgelegd dat met nieuwe gegevens rekening moet worden gehouden en het algemeen bestuur heeft dit ook nadrukkelijk erkend. Anders dan [appellant] betoogt, is er geen grond voor het oordeel dat hij niet als belanghebbend bij een aanvullend schadebesluit kan worden aangemerkt.

Het betoog faalt.

8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van staat.

w.g. Drupsteen w.g. Planken
Voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2014

299.