Uitspraak 200908111/1/H2


Volledige tekst

200908111/1/H2.
Datum uitspraak: 30 juni 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 september 2009 in zaak nr. 08/3225 in het geding tussen:

[appellant]

en

het algemeen bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4.

1. Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2007 heeft het algemeen bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4 aan [appellant] en [belanghebbende] een schadevergoeding ten bedrage van € 4.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, toegekend.

Bij besluit van 1 juli 2008 heeft het algemeen bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 september 2009, verzonden op 16 september 2009, heeft de rechtbank Rotterdam het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 oktober 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 18 november 2009.

Het algemeen bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2010, waar [appellant] en [belanghebbende], in persoon, en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. B.P.M. van Ravels, advocaat te Breda, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ter behandeling van verzoeken om schadevergoeding die verband houden met de aanleg van de HSL-Zuid en de verbreding, verlegging en reconstructie van de A16 en de A4, hebben de Minister van Verkeer en Waterstaat en de raden van een aantal gemeenten de Gemeenschappelijke regeling schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: de Gemeenschappelijke regeling) vastgesteld.

Ingevolge artikel 9 van de Gemeenschappelijke regeling beslist het algemeen bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: het algemeen bestuur) op verzoeken om schadevergoeding, voor zover de schade voortvloeit uit het onherroepelijke tracébesluit en/of daaruit rechtstreeks voortvloeiende bestuursbesluiten en rechtmatige uitvoeringshandelingen.

Ingevolge artikel 10 van de Gemeenschappelijke regeling is op de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding als bedoeld in artikel 9 de door het algemeen bestuur vast te stellen nadeelcompensatieverordening van toepassing.

2.1.1. Het algemeen bestuur heeft ter uitvoering van artikel 10 van de Gemeenschappelijke regeling op 6 april 1998 de Nadeelcompensatieverordening HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: de Verordening) vastgesteld.

In artikel 2, eerste lid, van de Verordening is bepaald, voor zover hier van belang, dat het algemeen bestuur, op verzoek van degene die schade lijdt of zal lijden, schadevergoeding toekent als de schade het gevolg is van het onherroepelijke tracébesluit en de daaruit rechtstreeks voortvloeiende besluiten en/of rechtmatige uitvoeringshandelingen van bestuursorganen, mits deze schade niet of niet geheel ten laste van degene die schade lijdt behoort te blijven en voor zover vergoeding van deze schade niet of niet voldoende anderszins is verzekerd. De hoogte van de schadevergoeding wordt naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld.

2.2. [appellant] stelt schade in de vorm van waardevermindering van zijn woning aan het [locatie] te [plaats] te hebben geleden als gevolg van de aanleg van de HSL-Zuid en de daarmee te verwachten toename van geluidhinder in de nabijheid van zijn woning.

De kortste afstand van het hart van het HSL-tracé tot de woning van [appellant] bedraagt 280 meter en 255 meter tot de zijkant ervan.

2.3. Bij besluit 29 oktober 2007 heeft het algemeen bestuur onder verwijzing naar het advies van de schadecommissie HSL-Zuid/A4 van 4 oktober 2007, aan [appellant] € 4.500,00 toegekend vanwege de waardevermindering van zijn woning als gevolg van een matige verslechtering van de geluidsituatie, van 44 naar 50 zogenoemde milieukwaliteitsmaat (hierna: MKM), door de aanleg van de HSL-Zuid. Het algemeen bestuur ziet geen aanleiding voor toekenning van een afzonderlijke vergoeding van kosten van door [appellant] gewenste geluidisolerende voorzieningen, nu het geluidniveau op de gevel van zijn woning bij het in gebruik nemen van de HSL niet meer dan 50 dB(A) zal bedragen.

Bij het besluit van 1 juli 2008 heeft het algemeen bestuur onder verwijzing naar het advies van 20 februari 2008 van de Bezwarencommissie Noord het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

2.4. De rechtbank heeft overwogen - voor zover thans van belang en samengevat weergegeven - dat het algemeen bestuur de kosten van de door [appellant] gewenste geluidisolerende maatregelen niet afzonderlijk hoeft te vergoeden, nu er op de gevel van de woning geen sprake is van overschrijding van de voorkeurswaarde voor de geluidbelasting, vastgesteld op 57 d(B)A, uitgaande van de normstelling in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder spoorwegen. Alleen indien de voorkeursgrenswaarde niet wordt gehaald, dienen er maatregelen getroffen te worden die ervoor zorgen dat de geluidbelasting in de geluidgevoelige vertrekken niet meer bedraagt dan 37 dB(A). De rechtbank heeft voorts overwogen dat het algemeen bestuur de hoogte van de vergoeding heeft mogen baseren op het advies van 4 oktober 2007. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een meer dan matige verslechtering van de geluidsituatie op grond waarvan het algemeen bestuur een hogere vergoeding had toe moeten kennen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat indien een jaar na de ingebruikname van de HSL-Zuid mocht blijken dat de feitelijke geluidbelasting meer bedraagt dan waarvan bij de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding is uitgegaan, [appellant] een nieuw dan wel aanvullend verzoek om vergoeding van schade kan indienen.

2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het algemeen bestuur aan zijn besluitvorming niet het advies van 4 oktober 2007, waarin geconcludeerd is tot een matige geluidverslechtering, ten grondslag heeft kunnen leggen. Het algemeen bestuur heeft volgens [appellant] ten onrechte geen rekening gehouden met de rapporten van DCMR Milieudienst Rijnmond van 11 augustus 1998 en 3 maart 1999, waarin is aangegeven dat het akoestisch klimaat verandert van goed naar slecht. Deze rapporten hadden voor de rechtbank aanleiding moeten zijn om de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) om advies te vragen.

Voorts brengt de noodzaak tot ventilatie mee dat de ramen in ventilatiestand moeten worden geplaatst, waardoor de geluidbelasting in de woning de wettelijke toegestane norm van 37 dB(A) zal overschrijden. Het geluidniveau in de woning kan naar de mening van [appellant] alleen door het aanleggen van een mechanisch ventilatiesysteem tot een aanvaardbaar niveau worden teruggebracht. De kosten daarvan moeten als te vergoeden schade worden aangemerkt, aldus [appellant].

2.6. Dit betoog slaagt niet.

In het advies van 4 oktober 2007 en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken is de te verwachten geluidbelasting van de woning beoordeeld aan de hand van de maximale planologische invulling van de omgeving van de woning en is rekening gehouden met de specifieke ligging van de woning ten opzichte van het HSL-tracé. Bij de beoordeling van de geluidbelasting is gebruik gemaakt van de MKM, waardoor een vergelijking gemaakt kan worden tussen de geluidsituatie voor en na de aanleg van de HSL-Zuid en de totale akoestische situatie kan worden beoordeeld. Door de aanleg van de HSL-Zuid zal de te verwachten geluidbelasting van de woning stijgen van 44 MKM naar 50 MKM, hetgeen overeenkomt met een matige verslechtering van de geluidsituatie. Eén jaar en vervolgens tien jaar na ingebruikname van de HSL-Zuid zal de werkelijke geluidbelasting worden gemeten. Anders dan [appellant] betoogt, mocht het algemeen bestuur bij de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding uitgaan van de toen bekende gegevens. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat indien zou blijken dat de geluidhinder feitelijk meer bedraagt dan de thans berekende geluidhinder, [appellant] een nieuw dan wel aanvullend verzoek om schadevergoeding kan doen. Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat de komst van de HSL-Zuid zal leiden tot ernstige geluidhinder en derhalve een meer dan matige verslechtering van de geluidbelasting meebrengt en zich ter ondersteuning van zijn standpunt beroept op twee rapporten van de DCMR Milieudienst Rijnmond van 11 augustus 1998 en 3 maart 1999, is van belang dat hij daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt dat de in het advies van 4 oktober 2007 toegepaste berekeningsmethode onjuist is. In de rapporten is niet de vraag beantwoord of [appellant] op de hier van toepassing zijnde peildatum schade lijdt ten gevolge van een toename van geluidbelasting als gevolg van de HSL-Zuid waarbij een vergelijking heeft plaatsgevonden van maximale benutting van de planologische mogelijkheden onder het oude en nieuwe planologische regime. Ook is van belang dat voor zover uit de rapporten zou volgen dat er onvoldoende rekening is gehouden met een zeer hoog piekgeluidniveau van een hoge snelheidstrein, de MKM-waarde een gemiddelde waarde betreft, waarbij is ingecalculeerd dat met de komst van de HSL-Zuid sprake zal zijn van piekbelastingen in en rondom de woning. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank in de rapporten derhalve geen aanleiding hoeven te zien de StAB als deskundige te benoemen en om advies te vragen.

Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de kosten van een mechanisch ventilatiesysteem als te vergoeden schade moeten worden aangemerkt, treft ook dit betoog geen doel. Op grond van de normstelling in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder spoorwegen, dat van toepassing is verklaard op de HSL-Zuid, is de voorkeurswaarde voor de geluidbelasting op de gevel van de woningen vastgesteld op 57 dB(A). Wordt die voorkeurswaarde overschreden dan dienen, ingevolge het Besluit geluidhinder spoorwegen, maatregelen getroffen te worden, die ervoor zorgen dat de geluidbelasting in de geluidgevoelige vertrekken niet meer dan 37 dB(A) bedraagt. Nu de gevelbelasting 50 dB(A) bedraagt en dus onder de voorgeschreven norm van 57 dB(A) blijft, hoeft het algemeen bestuur geen kosten te vergoeden van voorzieningen die erop gericht zijn de geluidbelasting in de woning te verlagen.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Planken
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2010

299.