Uitspraak 201304973/1/R2


Volledige tekst

201304973/1/R2.
Datum uitspraak: 29 januari 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de stichting Stichting De Waalboog, zorg, welzijn en wonen (hierna: De Waalboog), gevestigd te Nijmegen,
2. [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Nijmegen,
3. [appellant sub 3], wonend te Nijmegen,
4. [appellant sub 4A]en [appellant sub 4B], beiden wonend te Nijmegen,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Pauline Beheer Arnhem B.V. (hierna: Pauline Beheer), gevestigd te Arnhem,
6. [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], beiden wonend te Nijmegen,

en

de raad van de gemeente Nijmegen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Nijmegen Groenewoud Kwakkenberg" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben De Waalboog, [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellanten sub 4], Pauline Beheer en [appellanten sub 6] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2] en [appellanten sub 4] hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2013, waar [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Poels, advocaat te Nijmegen, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. O.V. Wilkens, [appellanten sub 4], vertegenwoordigd door [appellant sub 4A], [appellanten sub 6], vertegenwoordigd door [appellant sub 6A], bijgestaan door mr. J.M. Smits, en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.C.G. Hoenselaar, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan behelst een actualisatie van de bestemmingsplannen in het gebied Nijmegen Groenewoud Kwakkenberg. Het plangebied betreft bestaand stedelijk gebied waarin voornamelijk wordt gewoond. Met het plan is beoogd de bestaande kwaliteit van het woongebied met de daarin aanwezige voorzieningen te handhaven en zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien.

Het beroep van De Waalboog

3. De Waalboog heeft bezwaar tegen de vaststelling van het plan voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" betreffende de percelen Groesbeekseweg 327 en Bosweg 250 te Nijmegen.

De Waalboog betoogt dat het bouwvlak voor deze percelen ten opzichte van het ontwerpplan is verkleind, waardoor de aanwezige groepswoning buiten het bouwvlak is komen te vallen en niet langer positief is bestemd. Hierbij wijst De Waalboog er op dat de groepswoning overeenkomstig de door het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen op 5 november 2010 verleende omgevingsvergunning is gebouwd. Doordat ter plaatse van de groepswoning in de verbeelding geen aanduiding ‘bouwvlak’ is opgenomen, is de groepswoning in het plan ten onrechte onder het overgangsrecht gebracht.

3.1. Niet in geschil is dat de bestaande op de percelen Groesbeekseweg 327 en Bosweg 250 gelegen groepswoning met en overeenkomstig de ten behoeve daarvan verleende omgevingsvergunning is gebouwd. Met betrekking tot een overeenkomstig een omgevingsvergunning gebouwd bouwwerk staat voorop dat dit in beginsel, gelet op de rechtszekerheid, als zodanig dient te worden bestemd. Dit uitgangspunt kan onder meer uitzondering vinden als een dienovereenkomstige bestemmingsregeling op basis van nieuwe inzichten niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het belang bij de beoogde nieuwe regeling zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Uit artikel 11, lid 11.2.2, onder a, van de planregels van het thans voorliggende plan volgt dat hoofdgebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen de aanduiding ‘bouwvlak’. De raad heeft verklaard dat de verbeelding ten onrechte niet voorziet in de aanduiding ‘bouwvlak’ ter plaatse van de legaal opgerichte groepswoning en dat het niet zijn bedoeling is de aanwezige groepswoning onder het overgangsrecht te brengen. Dit betekent dat de aanwezige groepswoning ten onrechte niet als zodanig is bestemd.

3.2. In hetgeen De Waalboog heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het in het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" op de percelen Groesbeekseweg 327 en Bosweg 250 te Nijmegen niet als zodanig bestemmen van de bestaande groepswoning, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van De Waalboog is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Het beroep van [appellant sub 2]

4. [appellant sub 2] heeft ter zitting zijn bezwaar tegen de vaststelling van het plan voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende het perceel [locatie] te Nijmegen ingetrokken.

5. [appellant sub 2] heeft bezwaar tegen de vaststelling van het plan voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" betreffende het perceel Groenewoudseweg 1-3 te Nijmegen. [appellant sub 2] betoogt dat binnen de bestemming "Maatschappelijk" meer functies zijn toegestaan dan de gebruiksmogelijkheden die het vorige bestemmingsplan ter plaatse van dit perceel bood. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat niet alle bebouwings- en gebruiksmogelijkheden op grond van het vorige plan zijn verwezenlijkt, had het op de weg van de raad gelegen onderzoek te doen naar de (mogelijke) gevolgen van de binnen de bestemming toegestane functies voor het woon- en leefklimaat in de directe omgeving van het plandeel, aldus [appellant sub 2]. Verder had de raad, gezien de nabije ligging van woningen, bij de bestemming van het plandeel volgens [appellant sub 2] niet zonder meer mogen aansluiten bij de ruimere terminologie "Maatschappelijk" uit het overeenkomstig de Standaardvoorschriften Bestemmingsplannen (hierna: SVBP 2008) vastgestelde Standaardplan Nijmegen, maar in dit geval voor maatwerk moeten kiezen.

Verder heeft [appellant sub 2] bezwaar tegen het door de raad niet hanteren van de richtafstanden uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) op de aan het plandeel gegeven bestemming en de hiermee toegestane functies.

5.1. De raad betoogt dat de aan het plandeel gegeven bestemming "Maatschappelijk" en de daarbij toegestane functies in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. Hiervoor heeft de raad aangesloten bij de terminologie uit het Standaardplan Nijmegen, waarbij de SVBP 2008 als uitgangspunt zijn gehanteerd. Hiermee is niet beoogd het bestaande gebruik te verruimen. Deze wijze van bestemmen zal niet leiden tot een intensivering van het gebruik van de gronden die gevolgen zal hebben voor het woon- en leefklimaat in de directe omgeving van het plandeel, aldus de raad.

Ten aanzien van de beoordeling van de toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten betoogt de raad dat is getoetst aan de "Staat van bedrijfsactiviteiten model Nijmegen" die afwijkt van de VNG-brochure.

5.2. Ingevolge artikel 1.2.6, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld omtrent de vormgeving en inrichting van de in artikel 1.2.1, eerste lid, bedoelde visies, plannen, besluiten en verordeningen.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 worden bestemmingsplannen vormgegeven, ingericht en beschikbaar gesteld overeenkomstig de SVBP 2012.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, kunnen in afwijking van het eerste lid de vormgeving, inrichting en beschikbaarstelling plaatsvinden overeenkomstig de SVBP 2008, voor zover het betreft een plan dat is of wordt vastgesteld vóór 1 juli 2013, dan wel, indien afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is, voor die datum daarvan een ontwerpbesluit ter inzage is gelegd.

5.3. Aan het plandeel betreffende het perceel Groenewoudseweg 1-3 zijn, voor zover hier van belang, blijkens de verbeelding de bestemming "Maatschappelijk" en de aanduidingen ‘bouwvlak’, ‘erf (e)’ en ‘bijgebouwen uitgesloten (-bg)’ toegekend.

Ingevolge artikel 1, lid 1.56, van de planregels wordt onder de begripsbepaling ‘maatschappelijke voorzieningen’ begrepen het openbaar bestuur, medische, sociale, educatieve en levensbeschouwelijke diensten, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen diensten, zoals: huisarts, apotheek, school, sportzaal, kinderdagverblijf, wijkcentrum, kerkgebouw, verzorgingstehuis, onzelfstandige woonvormen, uitvaartcentrum en bibliotheek.

Ingevolge artikel 11, lid 11.1, voor zover hier van belang, zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor:

a. maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat nieuwe geluidsgevoelige functies alleen zijn toegestaan voor zover voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;

b. […];

c. ondersteunende horeca zoals bedoeld in artikel 26.5;

d. […];

e. bijbehorende voorzieningen zoals: verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen, en sport- en speelvoorzieningen;

f. […].

Ingevolge lid 11.2.1 mogen op de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

a. gebouwen en overkappingen;

b. bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde.

Ingevolge lid 11.2.2, voor zover hier van belang, zijn de in lid 11.2.1 genoemde bouwwerken toegestaan voor zover voldaan wordt aan de volgende regels:

a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen de aanduiding ‘bouwvlak’;

[…];

c. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen op het bouwperceel zowel binnen als buiten de aanduiding ‘bouwvlak’ worden opgericht; buiten de aanduiding ‘bouwvlak’ gelden de volgende bepalingen:

1. binnen de aanduiding ‘bijgebouwen niet toegestaan (-bg)’ zijn geen bijgebouwen toegestaan;

2. binnen de aanduiding ‘erf (e)’ is maximaal 100 m2 aan aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen toegestaan;

3. het totaal bebouwd oppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten de aanduiding ‘bouwvlak’ mag maximaal 50% van het bestemmingsvlak buiten de aanduiding ‘bouwvlak’ bedragen;

[…];

6. de bouwhoogte van overkappingen mag ten hoogste 3 meter bedragen;

7. de goothoogte van gebouwen en/of overkappingen ten behoeve van jongerenontmoetingsplaatsen mag ten hoogste 3 meter bedragen en de bouwhoogte mag ten hoogste 5 meter bedragen;

d. erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, mogen zowel binnen als buiten de aanduiding ‘bouwvlak’ worden opgericht met dien verstande dat:

1. de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer dan 2 meter mag bedragen;

2. de bouwhoogte van palen en (licht)masten niet meer dan 10 meter mag bedragen en de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, niet meer dan 4 meter;

e. bij de realisering van de in deze bestemming toegelaten geluidsgevoelige bestemmingen en/of functies moet worden voldaan aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder. Als de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde mogen geluidsgevoelige bestemmingen en/of functies alleen worden gerealiseerd als voldaan wordt aan de van toepassing zijnde vastgestelde hogere waarde en de daarin opgenomen voorwaarden.

5.4. Wat de aan het plandeel toegekende bestemming "Maatschappelijk" en de daarbij behorende functies, waaronder maatschappelijke voorzieningen, betreft overweegt de Afdeling het volgende.

5.5. Uit de verbeelding blijkt dat het perceel van [appellant sub 2] grenst aan de bestemmingsgrens van het plandeel. Direct aangrenzend aan het perceel van [appellant sub 2] is een strook van 10 meter breed aanwezig aan welke gronden tevens de aanduiding ‘bijgebouwen uitgesloten (-bg)’ is toegekend. Tussen deze strook en het gedeelte van het plandeel waar aan de gronden tevens de aanduiding ‘bouwvlak’ is toegekend bevindt zich een gedeelte waar aan de gronden tevens de aanduiding ‘erf (e)’ is toegekend. De afstand tussen het perceel van [appellant sub 2] en de gronden waaraan de aanduiding ‘bouwvlak’ is toegekend bedraagt ongeveer 25 meter.

5.6. Gebleken is dat de raad voor de bestemming "Maatschappelijk" en de daarbij toegestane functies de SVBP 2008 als uitgangspunt heeft gehanteerd. De raad heeft een grote mate van beleidsvrijheid om bestemmingen en regels voor gronden vast te stellen, waarbij hij het bestemmingsplan dient vorm te geven, in te richten en beschikbaar te stellen overeenkomstig de SVBP 2008. Nu het plan vóór 1 juli 2013 is vastgesteld, dient volgens artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 de vormgeving, inrichting en beschikbaarstelling plaats te vinden overeenkomstig de SVBP 2008.

In de SVBP 2008 zijn in paragraaf 2.2 hoofdgroepen bestemmingen opgenomen met bijbehorende functies. Indien een functie met een bestemming wordt geregeld, moet hij volgens het SVBP 2008 onder de hoofdgroep worden geplaatst waar de functie is genoemd. In de SVBP 2008 staat dat de daarin genoemde hoofdfuncties niet uitputtend zijn. Functies die niet zijn genoemd moeten in die hoofdgroep worden geplaatst die daarbij - gelet op de aard van de betrokken hoofdgroep - het beste past. De genoemde hoofdfuncties kunnen daarbij richtinggevend zijn. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad voor de in artikel 1.56 van de planregels genoemde functies, die als maatschappelijke voorzieningen onder de bestemming "Maatschappelijk" zijn toegestaan, in redelijkheid kunnen aansluiten bij de in paragraaf 2.2 van de SVBP 2008 genoemde hoofdfuncties of de daarmee vergelijkbare functies.

Ten opzichte van het vorige bestemmingsplan "Groenewoud 1971 - A", waarin aan het perceel eveneens de bestemming "Maatschappelijk" was toegekend, zijn in het thans voorliggende plan aan de bestemming "Maatschappelijk" de functies sportzaal, kinderdagverblijf, uitvaartcentrum en bibliotheek toegevoegd. Hiermee is volgens de raad beoogd eventueel toekomstig gebruik van de gronden met deze bestemming te laten passen in de huidige tijd, wat volgens de raad een belangrijk doel is van het actualiseren van bestemmingsplannen. Wat de functie ‘sportzaal’ betreft heeft de raad ter zitting verklaard dat deze toegestane functie verband houdt met de binnen het plandeel aanwezige school waar een sportopleiding wordt gegeven en die is bedoeld als onderdeel van de functie ‘onderwijs’ die binnen de bestemming "Maatschappelijk" valt. Wat de bouwmogelijkheden binnen het plandeel betreft heeft de raad onweersproken gesteld dat deze bouwmogelijkheden op grond van het vorige bestemmingsplan verwezenlijkt zijn en dat het thans voorliggende plan alleen voorziet in de vergroting van het bouwvlak ten einde de feitelijk aanwezige en vergunde bebouwing daarmee in overeenstemming te brengen. Vast staat dat de binnen het plandeel aanwezige bebouwing zich bevindt binnen de aan het plandeel gegeven aanduiding ‘bouwvlak’.

Wat de beoordeling van de toelaatbaarheid van de bestemming "Maatschappelijk" betreft wijst de raad er verder op dat de toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten in het kader van het plan zijn getoetst aan de "Staat van bedrijfsactiviteiten model Nijmegen" die afwijkt van de VNG-brochure voor zover het functies betreft die een eigen bestemming krijgen en niet onder de bestemming "Bedrijf" vallen. Dit betreffen dienstverlenende bedrijven, begraafplaatsen, kantoren, detailhandel, horecabedrijven, maatschappelijke voorzieningen, agrarische bedrijven en culturele functies. Ten aanzien van de toelaatbaarheid van de bestemming van deze functies voert de raad een zelfstandige beoordeling uit. Voor deze functies gelden geen richtafstanden. De Afdeling acht deze wijze van beoordelen niet onaanvaardbaar.

Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat de raad voor de bestemming "Maatschappelijk" van het plandeel de VNG-brochure en de daarin opgenomen richtafstanden had moeten toepassen, overweegt de Afdeling dat de VNG-brochure een hulpmiddel is waarbij de raad de vrijheid heeft om deze al dan niet als uitgangspunt te hanteren. Verder kan de VNG-brochure primair worden gebruikt bij de beoordeling van nieuwe situaties en kan van de daarin aangegeven indicatieve afstanden gemotiveerd worden afgeweken. Gebleken is dat het wat het gebruik van de gronden van het plandeel waaraan tevens de aanduiding ‘bouwvlak’ is toegekend en de woning van [appellant sub 2] betreft om reeds bestaande situaties gaat, waarvoor de VNG-brochure in beginsel niet is bedoeld. Hoewel de VNG-brochure in bestaande situaties een indicatie kan geven van de mate van hinder bij bestaande conflictsituaties, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in dit geval de richtafstanden van de VNG-brochure had moeten toepassen.

Gelet op het voorgaande heeft de raad voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van de bestemming "Maatschappelijk" in redelijkheid kunnen aansluiten bij de "Staat van bedrijfsactiviteiten model Nijmegen".

5.7. De Afdeling ziet in het betoog van [appellant sub 2] geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemming "Maatschappelijk" en de daarbij behorende functies, voor zover deze bestemming is toegekend aan de gronden waaraan tevens de aanduiding ‘bouwvlak’ is toegekend, die op een afstand van ongeveer 25 meter van de perceelsgrens van zijn woning zijn gelegen, niet tot een zodanige intensivering van het gebruik van de gronden van het perceel Groenewoudseweg 1-3 zullen leiden, dat de raad deze bestemming van dit deel van de gronden van het plandeel niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening heeft kunnen achten. De betogen falen.

5.8. Wat de beoordeling van de toelaatbaarheid van de bestemming "Maatschappelijk" betreft, voor zover het betreft de gronden van het plandeel waaraan tevens de aanduidingen ‘erf (e)’ en ‘bijgebouwen uitgesloten (-bg)’ zijn toegekend, overweegt de Afdeling het volgende.

5.9. De gronden van het plandeel waaraan naast de bestemming "Maatschappelijk" tevens de genoemde aanduidingen zijn toegekend hebben gezamenlijk een oppervlakte van ruim 4.500 m2. [appellant sub 2] heeft onweersproken gesteld dat deze gronden onder het vorige bestemmingsplan nooit voor de in dat plan daaraan toegekende doeleinden in gebruik zijn geweest. De Afdeling is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat de raad door in het plan aan de gronden van het plandeel waarvoor de aanduidingen ‘erf (e)’ en ‘bijgebouwen uitgesloten (-bg)’ gelden tevens de bestemming "Maatschappelijk" toe te kennen, beoogt dat deze gronden door de huidige gebruiker Hogeschool Arnhem Nijmegen ten behoeve van deze bestemming in gebruik genomen kunnen worden. In het verweerschrift heeft de raad hiertoe opgemerkt dat het beoogde gebruik van deze gronden als schoolplein of als sportveld in de planregels mogelijk wordt gemaakt en staat het plan op deze gronden overige bouwwerken zoals erfafscheidingen, overkappingen, (doel)palen en lichtmasten toe. Ook wordt met het plan op deze gronden een overkapping ten behoeve van een fietsenstalling mogelijk gemaakt en maakt het plan gebouwen en/of overkappingen ten behoeve van jongerenontmoetingsplaatsen mogelijk.

5.10. De Afdeling stelt vast dat de raad ten behoeve van de vaststelling van het plan op geen enkele wijze inzichtelijk heeft gemaakt wat de ruimtelijke gevolgen zijn die de maximale mogelijkheden van het plan, wat deze gronden betreft, hebben voor de directe omgeving van het plandeel en dat de raad zich geen oordeel heeft gevormd in hoeverre deze gevolgen voor het woon- en leefklimaat aanvaardbaar zijn. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat het gebruik van deze gronden, anders dan de gronden van het plandeel waaraan tevens de aanduiding ‘bouwvlak’ is toegekend, ten behoeve van de binnen de bestemming toegestane functies vooral in de buitenlucht en op korte afstand van de omliggende woningen van derden is toegestaan.

Gelet op de aard en de daarmee gepaard gaande intensiteit van het voorgenomen en in het plan binnen de bestemming "Maatschappelijk" toegestane gebruik van de gronden van het plandeel waaraan tevens de aanduidingen ‘erf (e)’ en ‘bijgebouwen uitgesloten (-bg)’ zijn toegekend en in aanmerking genomen de korte afstand van onder meer de woning van [appellant sub 2] tot deze gronden, had de raad bij de in het kader van de vaststelling van het plan te verrichten belangenafweging niet mogen voorbijgaan aan de ruimtelijke gevolgen daarvan. Nu de raad geen onderzoek heeft verricht naar de ruimtelijke gevolgen van de in het plandeel voorziene ontwikkelingen voor het gebruik van de gronden waaraan tevens de aanduidingen ‘erf (e)’ en ‘bijgebouwen uitgesloten (-bg)’ zijn toegekend ten opzichte van de bestaande legale situatie ten tijde van het vaststellen van het plan, heeft de raad in zoverre in strijd gehandeld met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De stelling van de raad dat het vorige bestemmingsplan binnen het plandeel voorzag in vergelijkbare of, vanwege het in dat bestemmingsplan binnen het plandeel ontbreken van een bebouwingsvrije strook, ruimere mogelijkheden, doet niet af aan voornoemde onderzoeksverplichting. Het betoog slaagt.

Het beroep van [appellant sub 2] voor het overige en de beroepen van [appellant sub 3] en [appellanten sub 4]

6. [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellanten sub 4] hebben bezwaar tegen de vaststelling van het plan voor zover het betreft de aanduiding ‘bijgebouwen uitgesloten (-bg)’ betreffende de strook grond binnen het plandeel op het perceel Groenewoudseweg 1-3 te Nijmegen.

6.1. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben ter zitting hun bezwaar ingetrokken dat aan de strook grond ten onrechte niet de bestemming "Wonen" is toegekend.

6.2. [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellanten sub 4] betogen dat de aanduiding ‘bijgebouwen uitgesloten (-bg)’ en de hierop betrekking hebbende planregel artikel 11, lid 11.2.2, onder c sub 1, niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van de raad wat het binnen het plandeel toestaan van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen betreft. Zij wijzen in dit verband op de beantwoording van hun zienswijzen in de zienswijzennota. Zij betogen hiertoe dat de strook grond waarvoor deze aanduiding geldt en die direct grenst aan de percelen waarop hun woningen zijn gelegen, hierdoor weliswaar bebouwingsvrij van bijgebouwen dient te zijn, maar dat dit niet uitsluit dat op deze strook grond het bouwen van aan- en uitbouwen wel is toegestaan. Gezien de ligging van deze strook grond ten opzichte van hun woningen hebben zij daartegen bezwaar. [appellanten sub 4] wijzen in dit verband nog op het gedeelte binnen het bestemmingsvlak van het plandeel waaraan de aanduiding ‘erf (e)’ is toegekend en op grond waarvan ingevolge artikel 11, lid 11.2.2, onder c sub 2, van de planregels maximaal 100 m2 aan aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen is toegestaan.

6.3. De raad betoogt dat door middel van de aanduiding ‘bijgebouwen uitgesloten (-bg)’ voldoende is gewaarborgd dat bedoelde strook grond gelegen tussen de binnen het plandeel aanwezige hoofdbebouwing en de woningen van derden wordt gevrijwaard van bebouwing. Gelet op de korte afstand tussen het met de bestemming "Maatschappelijk" toegestane gebruik van de gronden van het plandeel, acht de raad deze bebouwingsvrije strook noodzakelijk uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.

6.4. Gebleken is dat de raad de aanduiding ‘bijgebouwen uitgesloten (-bg)’ aan een strook van 10 meter breed tot de grens van de percelen van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellanten sub 4] heeft toegekend, ten einde te voorkomen dat er op korte afstand van hun percelen en woningen binnen de bestemming "Maatschappelijk" aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen kunnen worden gerealiseerd. Volgens de raad dient de bedoelde strook van 10 meter als bebouwingsvrije zone waar niet alleen bijgebouwen maar ook aan- en uitbouwen en overkappingen, zoals bijvoorbeeld fietsenstallingen, niet zijn toegestaan.

Nu artikel 11, lid 11.2.2, onder c sub 2, van de planregels voorziet in een regeling op grond waarvan buiten de aanduiding ‘bouwvlak’ en binnen de aanduiding ‘erf (e)’ aan het hoofdgebouw maximaal 100 m2 aan aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen is toegestaan, is het niet uitgesloten dat binnen de strook grond waarvoor de aanduiding ‘bijgebouwen niet toegestaan (-bg)’ geldt op grond van het bepaalde in artikel 11, lid 11.2.2 onder c sub 1, het bouwen van aan- en uitbouwen binnen de bedoelde strook grond wel is toegestaan. Ook zijn op grond van de planregels overkappingen binnen de bedoelde strook grond mogelijk. De raad heeft nadrukkelijk verklaard dat beoogd is de mogelijkheid van aan- en uitbouwen en overkappingen binnen de bedoelde strook in het plan uit te sluiten.

Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft het bepaalde in artikel 11, lid 11.2.2, onder c sub 1, van de planregels niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. De betogen slagen.

De conclusies ten aanzien van het beroep van [appellant sub 2] en de beroepen van [appellant sub 3] en [appellanten sub 4]

7. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 2] ongegrond voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" betreffende het perceel Groenewoudseweg 1-3 te Nijmegen voor zover deze bestemming is toegekend aan de gronden waaraan tevens de aanduiding ‘bouwvlak’ is toegekend en is het beroep van [appellant sub 2] voor het overige gegrond. De beroepen van [appellant sub 3] en [appellanten sub 4] zijn geheel gegrond.

Het bestreden besluit voor zover het betreft het gedeelte van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" betreffende het perceel Groenewoudseweg 1-3 te Nijmegen waaraan tevens de aanduidingen ‘erf (e)’ en ‘bijgebouwen uitgesloten (-bg)’ zijn toegekend, dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Het bestreden besluit dient wat artikel 11, lid 11.2.2, onder c sub 1, van de planregels betreft te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Het beroep van Pauline Beheer

8. Pauline Beheer heeft bezwaar tegen de vaststelling van het plan voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding ‘garage (ga)’ betreffende de percelen Heijendaalseweg 94 en 96 te Nijmegen.

Pauline Beheer betoogt dat het plan geen duidelijkheid geeft dat een autowasstraat (voor particulieren) binnen de aan het plandeel gegeven bestemming "Bedrijf" en de aanduiding ‘garage (ga)’ en de begripsbepaling van garagebedrijf in artikel 1, lid 1.40, van de planregels is toegestaan. De door de raad in de Zienswijzennota gegeven uitleg dat een autowasstraat (voor particulieren) onder de begripsomschrijving van garagebedrijf valt, mits ondergeschikt aan de hoofdactiviteiten, strookt volgens Pauline Beheer niet met de tekst van artikel 3, lid 3.1, van de planregels en de uitleg die de raad aan deze regeling geeft. Zij ziet niet in waarom op grond van het plan binnen het plandeel niet een afzonderlijk garagebedrijf en een afzonderlijke autowasstraat (voor particulieren) gevestigd kunnen worden.

8.1. De raad betoogt dat op grond van de regeling in het plan binnen het plandeel een autowasstraat (voor particulieren) is toegestaan.

8.2. Ingevolge artikel 1, lid 1.40, van de planregels wordt onder de begripsbepaling ‘garagebedrijf’ begrepen een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor verkoop, onderhoud en reparatie van motorvoertuigen, met dien verstande dat de verkoop van motorbrandstoffen is uitgezonderd.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a en b, zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten en ter plaatse van de aanduiding ‘garage (ga)’ tevens voor een garagebedrijf.

8.3. In de zienswijze van Pauline Beheer is vermeld dat op de percelen Heijendaalseweg 94 en 96 naast een verkooppunt voor motorbrandstoffen een wasbox voor personenauto’s aanwezig is en dat een gedeelte van het op de percelen gelegen pand wordt verhuurd aan Profile Tyrecenter. Zij wenst het resterende deel van dit pand op korte termijn te verhuren voor de exploitatie van een zelfstandige autowasstraat voor particulieren. De raad heeft in de Zienswijzennota in de reactie op de zienswijze van Pauline Beheer gesteld dat de begripsomschrijving van garagebedrijf in de planregels met opzet ruim is, zodat veel van de activiteiten die normaal gesproken in een garagebedrijf worden uitgeoefend hieronder kunnen vallen en dat ook een autowasstraat (particulier) is toegestaan in een garagebedrijf, mits ondergeschikt aan de hoofdactiviteiten.

Pauline Beheer heeft in haar zienswijze de raad uitdrukkelijk verzocht in het plan het gebruik van de gronden van de percelen Heijendaalseweg 94 en 96 voor een zelfstandige wasstraat voor particulieren bij recht toe te staan. De raad heeft ter zitting verklaard het gebruik van de gronden op de percelen Heijendaalseweg 94 en 96 als zelfstandige wasstraat voor particulieren in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening te achten. De raad neemt hierbij in aanmerking dat deze bedrijfsactiviteit naar aard en invloed op de omgeving gelijk is te stellen met een garagebedrijf.

De Afdeling is van oordeel dat een autowasstraat voor particulieren, zoals door Pauline Beheer gewenst en door de raad op de percelen Heijendaalseweg 94 en 96 uit ruimtelijk oogpunt toelaatbaar wordt geacht, anders dan de raad betoogt niet onder het in artikel 1.40 van de planregels omschreven begrip garagebedrijf valt. Verder is een autowasstraat voor particulieren niet als bedrijf van categorie 1 of 2 in de Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen, zodat een dergelijke bedrijvigheid niet op grond van artikel 3, lid 3.1, onder a, van de planregels binnen de aan het plandeel toegekende bestemming "Bedrijf" is toegestaan.

Onder deze omstandigheden is anders dan de raad beoogt het gebruik van de gronden van de percelen Heijendaalseweg 94 en 96 als zelfstandige wasstraat voor particulieren binnen de aan het plandeel toegekende bestemming "Bedrijf" en de aanduiding ‘garage (ga)’ met het plan niet toegestaan, zodat moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

8.4. Gelet op het voorgaande is het beroep van Pauline Beheer gegrond. Het bestreden besluit voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding ‘garage (ga)’ betreffende de percelen Heijendaalseweg 94 en 96 te Nijmegen dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Het beroep van [appellanten sub 6]

9. [appellanten sub 6] hebben bezwaar tegen de vaststelling van het plan voor zover aan het plandeel met de bestemming "Wonen - 1" betreffende het perceel Bosweg 36 te Nijmegen tevens de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 3" is gegeven.

Zij betogen hiertoe dat met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 3" alle gebouwen op het perceel op grond van het bepaalde in artikel 22, lid 22.2.1, van de planregels ten onrechte onder het overgangsrecht worden gebracht. Zij achten het onterecht dat voor deze bestaande bebouwing alsnog een omgevingsvergunning voor het bouwen moet worden gevraagd.

Verder hebben [appellanten sub 6] bezwaar tegen de vaststelling van het plan voor zover niet alle binnen het plandeel aanwezige bebouwing, die met een omgevingsvergunning voor het bouwen zijn opgericht en daarmee rechtmatig aanwezig zijn, in het plan positief zijn bestemd. Er zijn wat hen betreft geen plannen deze bebouwing te verwijderen of te verkleinen. Zij verwijzen in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2010 in zaak nr. 200906041/1/H1.

9.1. De raad betoogt dat met de aan het plandeel gegeven bestemmingen de op het perceel aanwezige gebouwen en bouwwerken niet onder het overgangsrecht worden gebracht. Volgens de raad heeft het in artikel 22, lid 22.2.1, van de planregels opgenomen bouwverbod uitsluitend betrekking op nieuw te bouwen gebouwen of overkappingen en ziet deze bepaling niet op reeds bestaande legaal aanwezige bebouwing, die in overeenstemming is met de overige voor deze gronden geldende bestemmingen en de daarvoor geldende regels. Verder kan ingevolge lid 22.2.2, onder b, onder de daar genoemde voorwaarden binnen het plandeel aanwezige bestaande bebouwing worden vervangen, vernieuwd of veranderd.

De bebouwingsmogelijkheden van het perceel zijn volgens de raad gelijk aan de bebouwingsmogelijkheden die het vorige bestemmingsplan "Broersveld-Kwakkenberg 1971-68" voor de gronden bood. Met de binnen het plandeel aanwezige bebouwing is de op grond van het plan toegestane maximale oppervlakte voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen reeds overschreden. Een verdere uitbreiding van de bebouwingsmogelijkheden acht de raad ongewenst.

9.2. Op grond van het plan gelden voor het plandeel de bestemmingen "Wonen - 1" en "Tuin" en de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 3" en "Waarde - Natuur en Landschap". Op grond van het vorige bestemmingsplan "Broersveld-Kwakkenberg 1971-68" golden voor het perceel de bestemmingen "Woondoeleinden (W)", "Tuin (T)" en "Erf (E)". Voor de gronden van het perceel met de bestemming "Erf (E)" gold tevens de dubbelbestemming "Archeologisch waardevol terrein".

9.3. Ingevolge artikel 15, lid 15.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn de voor "Tuin" aangewezen gronden bestemd voor gebouwen en overkappingen behorend bij het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw(en).

Ingevolge lid 15.2.1 mogen op deze gronden ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

a. aan- en uitbouwen;

b. bijgebouwen;

c. erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde.

Ingevolge lid 15.2.2, voor zover hier van belang, zijn de in lid 15.2.1 genoemde bouwwerken toegestaan voor zover voldaan wordt aan de regels dat aan- en uitbouwen met nader aangeduide afmetingen en onder nader genoemde voorwaarden aangrenzend aan het hoofdgebouw worden gebouwd en uitsluitend bestaande legale bijgebouwen zijn toegestaan en mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot.

Ingevolge artikel 18, lid 18.1, zijn de voor "Wonen - 1" aangewezen gronden bestemd voor:

a. eengezinswoningen (vrijstaand);

b. bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen;

c. […].

Ingevolge lid 18.2.1 mogen op deze gronden ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

a. gebouwen en overkappingen;

b. bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde.

Ingevolge lid 18.2.2, onder a, mogen hoofdgebouwen uitsluitend worden opgericht binnen de aanduiding ‘bouwvlak’. Binnen de aanduiding ‘bouwvlak’ mag (maximaal) 1 hoofdgebouw worden opgericht.

Ingevolge lid 18.2.2, onder c, mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het bouwperceel zowel binnen als buiten de aanduiding ‘bouwvlak’ worden opgericht; buiten de aanduiding ‘bouwvlak’ gelden, voor zover hier van belang, de volgende bepalingen:

1. aangrenzend aan de hoofdbebouwing mogen aan- en uitbouwen worden gebouwd tot maximaal 3 meter achter de achtergevellijn. Bestaande legale aan- en uitbouwen dieper dan 3 meter achter de achtergevellijn mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;

2. […];

3. indien de aan- en uitbouw tot gevolg heeft dat tegen een bestaand bijgebouw wordt aangebouwd, is dit toegestaan, mits het bestaande bijgebouw na gereedkoming van het bouwplan voldoet en blijft voldoen aan de definitie van bijgebouw, met uitzondering van de eis van vrijstaandheid en mits het bijgebouw niet toegankelijk is vanuit het hoofdgebouw inclusief aan- en uitbouwen. Ten aanzien van het aangebouwde bijgebouw blijven de bouwregels voor bijgebouwen van toepassing;

4. de goothoogte van aan- en uitbouwen mag ten hoogste de hoogte van begane grondlaag van het hoofdgebouw bedragen en de bouwhoogte mag ten hoogste de hoogte van de direct daarboven gelegen bouwlaag bedragen;

5. de goothoogte van bijgebouwen mag ten hoogste 3 meter bedragen en de bouwhoogte mag ten hoogste 5 meter bedragen;

6. de bouwhoogte van overkappingen mag ten hoogste 3 meter bedragen;

7. de totaal bebouwde oppervlakte mag ten hoogste 50% van de oppervlakte van het erf bedragen met een maximum van 50 m2. […];

8. […].

Ingevolge artikel 22, lid 22.1, zijn de voor "Waarde - Archeologie 3" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden (zeer hoge archeologische waarde).

Ingevolge lid 22.2.1 mogen op de gronden ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd.

Ingevolge lid 22.2.2, onder b, mag op deze gronden ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen, in afwijking van het bepaalde in de bijbehorende bouwregels, niet worden gebouwd, tenzij aan een van de onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

2. het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande fundering;

3. geen grondwerk wordt verricht dieper dan 0,30 meter onder maaiveld.

Ingevolge lid 22.3.1 kan het bevoegd gezag door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.2.2, onder b, voor bouwwerken ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen.

Ingevolge lid 22.3.2 kan een omgevingsvergunning worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

Ingevolge artikel 30, lid 30.1.1, mag een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

Ingevolge lid 30.1.3 is lid 30.1.1 niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Ingevolge artikel 20, lid 20.1, van de voorschriften van het vorige bestemmingsplan "Broersveld-Kwakkenberg 1971-68" mogen bouwwerken die ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaan dan wel nadien worden gebouwd of kunnen worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Woningwet, en die in enigerlei opzicht van het plan afwijken, mits de bestaande afwijkingen naar de aard en omvang niet worden vergroot:

a. gedeeltelijk worden vernieuwd en/of veranderd;

b. bij tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de bouwaanvraag wordt ingediend binnen 2 jaar na het tenietgaan.

Ingevolge lid 20.4.1 van de voorschriften van het vorige plan is lid 19.1 [lees: lid 20.1] niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Het ontwerp van het vorige bestemmingsplan "Broersveld-Kwakkenberg 1971-68" heeft met ingang van 1 februari 2007 ter inzage gelegen.

9.4. In artikel 22, lid 22.2.1, van de planregels is bepaald dat op de gronden ten behoeve van de bestemming "Waarde - Archeologie 3", welke bestemming aan de gronden van het plandeel is toegekend, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, mogen worden gebouwd. Dit betekent naar het oordeel van de Afdeling dat ook bestaande legale bebouwing onder het in deze planregel opgenomen verbod valt. Anders dan de raad veronderstelt, ziet dit verbod door de wijze waarop dit is geformuleerd niet uitsluitend op nieuw te bouwen gebouwen of overkappingen. Dit betekent dat de binnen het plandeel bestaande legale bebouwing hiermee ten onrechte in zoverre onder het overgangsrecht wordt gebracht. Nu vast staat dat de raad met het aan het plandeel toekennen van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 3" dit niet heeft beoogd, is het plan, voor zover in artikel 22, lid 22.2.1, van de planregels geen uitzondering is opgenomen voor bestaande legale bebouwing, vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het betoog slaagt.

10. Voor zover [appellanten sub 6] betogen dat niet alle binnen het plandeel aanwezige bebouwing in het plan positief is bestemd, en daarmee ten onrechte onder het overgangsrecht is gebracht overweegt de Afdeling het volgende.

10.1. Niet in geschil is dat de op grond van het plan binnen de bestemmingen "Wonen - 1" en "Tuin" voor de gronden van het perceel toegestane bebouwingsmogelijkheden, voor zover hier van belang, gelijk zijn aan de bebouwingsmogelijkheden die op grond van de bestemmingen "Woondoeleinden (W)", "Tuin (T)" en "Erf (E)" van het vorige bestemmingsplan bestonden. Ook is niet in geschil dat op het perceel met een op 16 november 2010 verleende omgevingsvergunning voor het bouwen een berging, inclusief veranda, en een carport zijn gerealiseerd, waarvan de totale oppervlakte 63,5 m2 bedraagt. Verder is aan het binnen het plandeel aanwezige hoofdgebouw een aanbouw gebouwd waarvan de afmeting op grond van de stukken of het verhandelde ter zitting niet exact kan worden vastgesteld. Op grond van zowel het vorige als het thans voorliggende plan mag op het perceel de totaal bebouwde oppervlakte met aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen maximaal 50% van het erf tot een maximum van 50 m2 bedragen.

10.2. Uit de verbeelding blijkt dat het binnen het plandeel aanwezige hoofdgebouw geheel binnen de aanduiding ‘bouwvlak’ is opgericht. Hiermee is het hoofdgebouw op grond van de bouwregels die gelden voor de bedoelde gronden met de bestemming "Wonen - 1" in het plan als zodanig positief bestemd. De binnen het plandeel aanwezige aan- en uitbouwen, overkapping en bijgebouwen, waarvoor op 16 november 2010 een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, zijn voor zover daarbij is voldaan aan de in lid 18.2.2, onder c sub 7, van de planregels neergelegde voorwaarde dat de totaal bebouwde oppervlakte ten hoogste 50% van de oppervlakte van het erf mag bedragen met een maximum van 50 m2, in het plan eveneens positief bestemd. De bij besluit van 16 november 2010 verleende omgevingsvergunning voor het bouwen heeft betrekking op een berging met veranda van 42,5 m2 en een carport van 21 m2. Dit betekent een maximum bebouwde oppervlakte van 63,5 m2. Hiermee wordt de in artikel 18, lid 18.2.2, onder c sub 7, van de planregels maximaal toegestane bebouwde oppervlakte van 50% tot een maximum van 50 m2 met 13,5 m2 overschreden. Dit betekent dat de bouwwerken waarop de bedoelde omgevingsvergunning ziet, voor zover hiermee de toegestane bebouwde oppervlakte met 13,5 m2 wordt overschreden, niet als zodanig in het plan zijn bestemd. Naar het oordeel van de Afdeling is een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen een bestaand recht waaraan bij het vaststellen van een bestemmingsplan in beginsel niet voorbij kan worden gegaan. Met betrekking tot de bouwmogelijkheden die zijn vergund in een verleende omgevingsvergunning staat voorop dat deze gelet op de rechtszekerheid, in beginsel in zijn geheel als zodanig dienen te worden bestemd. Dit uitgangspunt kan onder meer uitzondering vinden als een dienovereenkomstige bestemmingsregeling op basis van nieuwe inzichten niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het belang bij de beoogde nieuwe regeling zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen. Daarvan is in dit geval niet gebleken en door de raad is niet inzichtelijk gemaakt waarom de vergunde bouwmogelijkheden als zodanig bestemmen niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Dit betekent dat de op het perceel aanwezige bebouwing wat de berging met veranda van 42,5 m2 en een carport van 21 m2, met een oppervlakte van 63,5 m2, betreft ten onrechte niet geheel als zodanig is bestemd. Hieruit volgt dat het bestreden besluit in zoverre in strijd met de rechtszekerheid is vastgesteld. Het betoog slaagt in zoverre.

10.3. Niet in geschil is dat voor de binnen het plandeel aanwezige aan het hoofdgebouw gebouwde aanbouw, waarvan de bouwwerkzaamheden in 2008 hebben plaatsgevonden, die onderwerp van geschil was in de procedure waarop genoemde uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2010 in zaak nr. 200906041/1/H1 betrekking heeft, een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen ontbreekt. Ten aanzien hiervan stelt de raad zich op het standpunt dat voor zover voor deze aanbouw geen omgevingsvergunning is vereist op grond van artikel 2 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor), hiervoor in het plan geen regeling behoeft te worden opgenomen en dat voor zover voor de aanbouw wel een omgevingsvergunning is vereist, hiervoor niet alsnog een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend, omdat de maximale oppervlakte voor het bouwen buiten het bouwvlak van 50 m2 reeds is overschreden. Een verdere uitbreiding van de bouwmogelijkheden op het perceel is volgens de raad onwenselijk in het licht van de eveneens aan het plandeel gegeven dubbelbestemming "Waarde - Natuur en Landschap", op grond waarvan dit niet in het belang wordt geacht van het behoud en de bescherming van de natuurlijke en landschappelijke waarden van de gronden. De raad meent dat het belang van het behoud en de bescherming van deze waarden in dit geval zwaarder weegt dan het belang van [appellanten sub 6] bij het alsnog positief bestemmen van een in zoverre illegale situatie.

10.4. De Afdeling is met de raad van oordeel dat het op zichzelf juist is dat voor zover de op het perceel aanwezige aanbouw voldoet aan de daarvoor in artikel 2 van Bijlage II van het Bor gestelde eisen, de planregels en de op de verbeelding aangegeven aanduidingen onverlet laten hetgeen op grond van bedoeld onderdeel van het Bor vergunningvrij mag worden opgericht en dat daaromtrent in het plan geen regeling behoeft te worden opgenomen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 augustus 2012 in zaak nr. 201105349/1/A1), volgt echter dat dat anders is indien door toevoeging van een nieuw bouwwerk niet meer wordt voldaan aan de eisen die artikel 2 van Bijlage II van het Bor stelt, zoals de eis dat niet meer dan 50% van het achtererfgebied mag worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken.

10.5. Artikel 3 van bijlage II bij het Bor, gelezen in samenhang met artikel 2.3, eerste lid, van het Bor, wijst categorieën van bouwwerken aan die vergunningvrij zijn, voor zover ze niet in strijd zijn met het bestemmingsplan en met de andere regelgeving die in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt vermeld. Zijn deze bouwwerken in strijd met deze regelgeving, dan is daarvoor een vergunning vereist. Dat betekent dat het bestemmingsplan in de weg kan staan aan het vergunningvrij bouwen van bouwwerken als bedoeld in artikel 3 van bijlage II bij het Bor. Deze categorieën van bouwwerken tellen mee bij de vraag of de maximaal in het bestemmingsplan toegelaten oppervlakte wordt overschreden. Een andere opvatting zou de betekenis aan het bestemmingsplan en daarin opgenomen regels, bijvoorbeeld ten aanzien van de maximale bebouwbare oppervlakten, voor deze bouwwerken aanzienlijk ontnemen.

Nu uit hetgeen hiervoor onder 10.2 is overwogen blijkt dat met de binnen het plandeel reeds aanwezige bebouwing de in artikel 18, lid 18.2.2, onder c sub 7, van de planregels maximaal toegestane bebouwde oppervlakte van 50% tot een maximum van 50 m2 wordt overschreden, is voor de aanbouw een omgevingsvergunning voor de activiteit gebruik in strijd met het bestemmingsplan vereist.

10.6. De Afdeling heeft in de door [appellanten sub 6] genoemde uitspraak van 31 maart 2010 in zaak nr. 200906041/1/H1 geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen, als gevolg van de bij [appellanten sub 6] gewekte gerechtvaardigde verwachting dat de in 2008 gerealiseerde aanbouw als vergunningvrij bouwwerk zonder vergunning kon worden uitgevoerd, diende af te zien van het opleggen van een bouwstop en een last onder dwangsom. Dit betekent dat het college van burgemeester en wethouders niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid om handhavend tegen de aanbouw op te treden gebruik heeft kunnen maken. Dat brengt verder met zich dat het college van burgemeester en wethouders ook in de toekomst bij een ongewijzigd in stand laten en een ongewijzigde voortzetting van het gebruik van de gerealiseerde aanbouw, daartegen niet alsnog handhavend kan optreden. Gelet op het bepaalde in artikel 30, lid 30.1.3, van de planregels in samenhang bezien met artikel 20, lid 20.1 en lid 20.4.1, van de voorschriften van het vorige bestemmingsplan, wordt de in 2008 gerealiseerde aanbouw in het plan niet onder het overgangsrecht gebracht.

Gelet op het vorenstaande is het niet aannemelijk dat de aanwezige aanbouw binnen de planperiode zal verdwijnen. Voor zover voor de aanbouw een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist en deze vergunning ontbreekt, heeft de raad onder voornoemde bijzondere omstandigheden het in het plan ontbreken van een passende regeling voor de aanwezige aanbouw niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening kunnen achten. Het betoog slaagt.

10.7. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellanten sub 6] gegrond. Het besluit voor zover het betreft artikel 22, lid 22.2.1, van de planregels en het plandeel met de bestemming "Wonen - 1" betreffende het perceel Bosweg 36 te Nijmegen dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb, met de rechtszekerheid en met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Conclusie ten aanzien van de vernietigde planonderdelen en het treffen van een voorlopige voorziening

11. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor de vernietigde planonderdelen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen.

Ten einde onomkeerbare gevolgen voor de omgeving te voorkomen, ziet de Afdeling aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb ten aanzien van het gedeelte van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" betreffende het perceel Groenewoudseweg 1-3 te Nijmegen waaraan tevens de aanduidingen ‘erf (e)’ en ‘bijgebouwen uitgesloten (-bg)’ zijn toegekend, zoals hierna vermeld.

Proceskosten

12. De raad dient ten aanzien van De Waalboog, [appellant sub 2], [appellant sub 3], Pauline Beheer en [appellanten sub 6] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellanten sub 4] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart geheel gegrond de beroepen van de stichting Stichting De Waalboog, zorg, welzijn en wonen, van [appellant sub 3], van [appellant sub 4A]en [appellant sub 4B] en van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Pauline Beheer Arnhem B.V. en van [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B] en gedeeltelijk gegrond het beroep van [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B];

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Nijmegen van 17 april 2013,

a. voor zover het betreft het in het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" op de percelen Groesbeekseweg 327 en Bosweg 250 te Nijmegen niet als zodanig bestemmen van de bestaande groepswoning;

b. voor zover het betreft het gedeelte van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" betreffende het perceel Groenewoudseweg 1-3 te Nijmegen waaraan tevens de aanduidingen ‘erf (e)’ en ‘bijgebouwen uitgesloten (-bg)’ zijn toegekend;

c. voor zover het betreft artikel 11, lid 11.2.2, onder c sub 1, van de planregels;

d. voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding ‘garage (ga)’ betreffende de percelen Heijendaalseweg 94 en 96 te Nijmegen;

e. voor zover het betreft artikel 22, lid 22.2.1, van de planregels;

f. voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen - 1" betreffende het perceel Bosweg 36 te Nijmegen;

III. draagt de raad van de gemeente Nijmegen op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen ten aanzien van de hiervoor vermelde onderdelen II. a. tot en met f. en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IV. treft de voorlopige voorziening dat op de gronden van het perceel Groenewoudseweg 1-3 te Nijmegen waaraan naast de bestemming "Maatschappelijk" tevens de aanduidingen ‘erf (e)’ en ‘bijgebouwen uitgesloten (-bg)’ zijn toegekend geen verhardingen, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen, overkappingen en andere bouwwerken zijn toegestaan;

V. bepaalt dat de onder IV. opgenomen voorlopige voorziening vervalt op het tijdstip van inwerkingtreding van het door de raad vast te stellen besluit als bedoeld onder III.;

VI. verklaart voor het overige ongegrond het beroep van [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B];

VII. veroordeelt de raad van de gemeente Nijmegen tot vergoeding van de in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten:

a. aan de stichting Stichting De Waalboog, zorg, welzijn en wonen tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

b. aan [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

c. aan [appellant sub 3] tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

d. aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Pauline Beheer Arnhem B.V. tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

e. aan [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B] tot een bedrag van € 1017,48 (zegge: eenduizendzeventien euro en achtenveertig cent), waarvan € 974,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

VIII. gelast dat de raad van de gemeente Nijmegen aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor de stichting Stichting De Waalboog, zorg, welzijn en wonen, € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 3], € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 4A]en [appellant sub 4B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Pauline Beheer Arnhem B.V. en € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.

w.g. Helder w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2014

159.