Uitspraak 200906041/1/H1


Volledige tekst

200906041/1/H1.
Datum uitspraak: 31 maart 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 9 juli 2009 in zaak nr. 08/4486 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (hierna: het college) [appellanten] gelast met onmiddellijke ingang de bouwwerkzaamheden op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) stil te leggen en niet te hervatten en onder oplegging van een last onder dwangsom gelast niet door te gaan met bouwen en/of slopen.

Bij besluit van 21 augustus 2008 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 juli 2009, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] tegen het besluit van 21 augustus 2008 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2009, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2010, waar [appellanten], bijgestaan door mr. J.M. Smits, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.G. Blasweiler, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 100d van de Woningwet, zoals dat gold ten tijde van belang en voor zover van belang, kan een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk I, II, III of IV inhouden dat het bouwen, gebruik of slopen wordt gestaakt.

2.2. Het besluit van 25 februari 2008 betreft de stillegging van de bouw van de aan- / uitbouw op het perceel op grond van artikel 100d van de Woningwet, in samenhang gelezen met artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) alsmede een opgelegde last onder dwangsom om te voorkomen dat ondanks deze stillegging de bouwwerkzaamheden worden voortgezet, op grond van artikel 125 van de Gemeentewet, in samenhang gelezen met artikel 5:32 van de Awb.

2.3. Niet in geschil is dat door [appellanten] bouwwerkzaamheden werden verricht teneinde een aan- / uitbouw tegen de achter- en zijgevel van de woning op het perceel op te richten. Thans is niet in geschil dat deze werkzaamheden bouwvergunningplichtig zijn en dat voor de werkzaamheden geen bouwvergunning was verleend, zodat het college bevoegd was handhavend op te treden wegens strijd met artikel 40 van de Woningwet.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.4. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep op het vertrouwensbeginsel buiten het kader van het beroep valt.

2.4.1. Het betoog slaagt. Bij uitspraak van 21 mei 2008 in zaak nr. 200706015/1, heeft de Afdeling overwogen dat de uitoefening van de bevoegdheid tot het stilleggen van de bouwwerkzaamheden als bedoeld in artikel 100, derde lid, van de Woningwet, zoals deze gold tot 1 april 2007, bij uitstek is gericht op onmiddellijke stillegging van de met die wet strijdige bouwwerkzaamheden, waarbij gelet op de aard en het beoogde doel van die bevoegdheid niet na behoeft te worden gegaan of de bouw gelegaliseerd kan worden. Het doel en karakter van de bouwstop als ordemaatregel en de vervolgens opgelegde last onder dwangsom sluiten echter niet uit dat onder bijzondere omstandigheden van het opleggen van een dergelijke maatregel moet worden afgezien. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 november 2009, in zaak nr. 200901141/1) biedt artikel 100d van de Woningwet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat deze jurisprudentie, voor zover dat ziet op het staken van het bouwen, als bedoeld in dat artikel, zoals dat gold ten tijde van het besluit op bezwaar, niet kan worden voortgezet.

Het beroep op het vertrouwensbeginsel is een door [appellanten] gestelde bijzondere omstandigheid op grond waarvan het college mogelijk had moeten afzien van het opleggen van een bouwstop. De rechtbank had hierover een oordeel moeten geven.

2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepsgronden beoordelen.

2.6. [appellanten] betogen dat het besluit van 25 februari 2008 in strijd is genomen met artikel 5:36 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), nu in het besluit voor dezelfde overtreding zowel een bouwstop als een last onder dwangsom is opgelegd.

2.6.1. Ingevolge artikel 5:36 van de Awb wordt een last onder dwangsom niet opgelegd zolang een ter zake van de betrokken overtreding reeds genomen beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet is ingetrokken.

2.6.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 februari 2005, in zaak nr. 200410565/1) is door de stillegging van de bouw een op dat moment plaatsvindende overtreding met onmiddellijke ingang beëindigd. De last onder dwangsom is opgelegd om te voorkomen dat de overtreding opnieuw plaatsvindt.

Er is geen sprake van strijd met artikel 5:36 Awb, zodat het betoog faalt.

2.7. [appellanten] betogen dat het college had moeten afzien van het opleggen van een bouwstop en een last onder dwangsom, omdat uit een brief van het college van 25 maart 2005 volgt dat tot het in de aanvraag om bouwvergunning van 11 januari 2005 genoemde bouwvolume vergunningvrij gebouwd kan worden.

2.7.1. Op 11 januari 2005 heeft het college een aanvraag bouwvergunning ontvangen van [appellant] voor het bouwen van een islamitische begraafplaats met portierswoning. Bij de aanvraag bouwvergunning zijn geen bouwtekeningen overgelegd. De aanvraag bouwvergunning ziet, blijkens het aanvraagformulier, op een uitbreiding van het bebouwde oppervlakte op het perceel met 100 m2. Bij brief van 14 maart 2005 heeft [appellant] de aanvraag bouwvergunning aangepast in die zin dat wordt afgezien van het realiseren van het gedeelte van het bouwplan dat ziet op een islamitische begraafplaats.

Het college heeft bij brief van 25 maart 2005 aan [appellant] in antwoord op de aanvraag bouwvergunning het volgende medegedeeld: "Het door u ingediende bouwplan is vergunningsvrij. Dat houdt in dat het bouwplan zonder meer kan worden uitgevoerd. Het bouwwerk moet wél voldoen aan de technische bepalingen van het Bouwbesluit, dat wil zeggen dat u technisch en constructief goed en verantwoord moet bouwen. Omdat u geen toestemming van ons nodig heeft, is de behandeling van uw bouwplan hiermee afgehandeld".

Het college heeft niet betwist dat de bouwwerkzaamheden op het perceel zien op een uitbreiding van het bebouwde oppervlakte op het perceel met minder dan 100 m2 en dat de bouwwerkzaamheden passen binnen het bouwplan waarvoor [appellant] op 11 januari 2005 een aanvraag bouwvergunning heeft gedaan.

Aan de brief van 25 maart 2005 hebben [appellanten] de gerechtvaardigde verwachting kunnen ontlenen dat de bouwwerkzaamheden voor de uitbreiding van de woning zonder bouwvergunning kunnen worden uitgevoerd. Aan het besluit van 25 februari 2008 ligt geen verzoek tot handhaving van omwonenden ten grondslag. Voorts is niet gebleken van gevaarzetting door de bouwwerkzaamheden. Onder deze omstandigheden had het college af moeten zien van het opleggen van een bouwstop en last onder dwangsom. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

2.8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 21 augustus 2008 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt eveneens voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met het vertrouwensbeginsel. Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zal de Afdeling het bezwaar van [appellant] gegrond verklaren, het vernietigde besluit herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

2.9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 9 juli 2009 in zaak nr. 08/4486;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen van 21 augustus 2008, kenmerk G140/L.Vullings Z08.000211/D08.054085;

V. verklaart het bezwaar alsnog gegrond;

VI. herroept het besluit van 25 februari 2008, kenmerk G310/JB/200800366;

VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het onder IV. vermelde besluit;

VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen aan [appellanten] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 368,00 (zegge: driehonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2010

270-627.