Uitspraak 201304960/1/A1


Volledige tekst

201304960/1/A1.
Datum uitspraak: 24 december 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Nijmegen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 april 2013 in zaak nr. 12/4201 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2011 heeft het college aan [appellant] een reguliere bouwvergunning verleend voor het veranderen van een woning op het perceel [locatie A] te Nijmegen (hierna: het perceel) in vier appartementen.

Bij besluit van 10 augustus 2012 heeft het college het onder meer door [bezwaarmaker] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 16 september 2011 herroepen en besloten de aanvraag om bouwvergunning opnieuw in behandeling te nemen. Voorts heeft het college bij besluit van 20 december 2012 aan [appellant] onder voorwaarden een reguliere bouwvergunning en ontheffing verleend voor het bouwplan.

Bij uitspraak van 25 april 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen deze besluiten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2013, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. S.G. Blasweiler, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het bouwplan voorziet in het veranderen van een bovenwoning op het perceel in vier appartementen en voldoet niet aan de in het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Nijmegen Bottendaal Galgenveld" opgenomen parkeernorm. Teneinde het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, zoals dit artikel luidde ten tijde van belang, gelezen in verbinding met artikel 29, tweede lid, aanhef en onder c, van de planregels, ontheffing verleend van deze parkeernorm. Het college heeft daaraan de voorwaarde verbonden dat niet eerder met de bouwwerkzaamheden mag worden aangevangen dan nadat binnen vier weken na het onherroepelijk worden van het besluit een getekende huurovereenkomst, betrekking hebbend op de huur van garageboxen aan de [locaties B] te Nijmegen, door [appellant] is overgelegd.

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college, gezien de door hem geschetste voorgeschiedenis, niet tot herroeping van het besluit van 16 september 2011 mocht overgaan, zodat hij niet gehouden kan worden de betreffende garageboxen te huren.

2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 maart 2012 in zaak nr. 201105881/1/A4), is het college naar aanleiding van een tegen een besluit gemaakt bezwaar op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gehouden tot een volledige heroverweging van dat besluit. Daaraan is inherent dat het college in de aangevoerde bezwaren aanleiding kan vinden om van inzicht te veranderen en terug te komen van het besluit. Het college was dan ook gehouden om de bezwaren die zagen op de strijdigheid met de in het bestemmingsplan opgenomen parkeernorm in de heroverweging te betrekken. Dat in het verleden door een toenmalig wethouder van de gemeente Nijmegen zou zijn toegezegd dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat met de realisering van het bouwplan reeds zou kunnen worden aangevangen, kan, anders dan [appellant] betoogt, niet de aan derden toekomende aanspraak op rechtsbescherming opzij zetten. Daarbij laat de Afdeling ook uitdrukkelijk in het midden of bedoelde uitlatingen door de betrokken wethouder zijn gedaan en voorts of het college aan dergelijke uitlatingen - indien zou vaststaan dat ze zijn gedaan - zou zijn gebonden. Daarbij wordt verder in aanmerking genomen dat, zoals de Afdeling voorts heeft overwogen in voormelde uitspraak, bij een heroverweging in bezwaar aan het vertrouwensbeginsel, in een geval waarin - zoals ook in het onderhavige geval - belangen van derden spelen, slechts beperkte betekenis toekomt. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het college gehouden was de in bezwaar aangevoerde strijdigheid met het bestemmingsplan in de heroverweging te betrekken.

Het betoog faalt.

3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn verzoek om het college te veroordelen tot vergoeding van de door hem geleden schade.

3.1. Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (hierna: Wns), voor zover betrekking hebbend op schadevergoeding, in werking getreden. Uit het in artikel IV, eerste lid, van de Wns neergelegde overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.

Ingevolge artikel 8:73, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien zij het beroep gegrond verklaart en indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij het bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt.

3.2. [appellant] betoogt terecht dat de rechtbank in beroep ten onrechte heeft nagelaten een beslissing te nemen op zijn verzoek tot veroordeling van het college tot vergoeding van de door hem geleden schade. Dit leidt, gelet op het hiernavolgende, echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, hetgeen betekent dat het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen, reeds omdat ingevolge artikel 8:73 van de Awb schadevergoeding slechts mogelijk is indien het beroep gegrond wordt verklaard.

Het betoog faalt.

4. Het verzoek van [appellant] aan de Afdeling om het college tot schadevergoeding te veroordelen, dient eveneens te worden afgewezen, reeds omdat ingevolge artikel 8:73 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van die wet, slechts daartoe kan worden overgegaan bij gegrondverklaring van het hoger beroep.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.

w.g. Hoekstra w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2013

531-776.