Uitspraak 201105881/1/A4


Volledige tekst

201105881/1/A4.
Datum uitspraak: 21 maart 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout,
2. [appellant sub 2], wonend te Noordwijkerhout,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 april 2011 in zaak nr. 10/9116 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te Rijnsburg

en

het college.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2009 heeft het college aan [wederpartij] ontheffing en lichte bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een berging in de zijtuin van het pand op het perceel [locatie] te Noordwijkerhout (hierna: het perceel).

Hiertegen heeft [appellant sub 2] bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 17 februari 2010 heeft het college de bouwvergunning ingetrokken.

Bij besluit van 18 mei 2010 heeft het college de gevraagde ontheffing en bouwvergunning alsnog geweigerd.

Bij besluit van 13 juli 2010 heeft het college de door [wederpartij] tegen de besluiten van 17 februari 2010 en 18 mei 2010 gemaakte bezwaren gegrond verklaard. Daarbij heeft het college te kennen gegeven dat de brief waarbij het besluit van 17 februari 2010 is bekendgemaakt als niet geschreven moet worden beschouwd en dat het college het besluit van 18 mei 2010 heeft laten vervallen.

Bij besluit van 19 november 2010 heeft het college het door [appellant sub 2] tegen het besluit van 23 september 2009 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen en de gevraagde bouwvergunning alsnog geweigerd.

Bij uitspraak van 13 april 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 november 2010 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 mei 2011, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 mei 2011, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 17 juni 2011.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 4 juli 2011 heeft het college het door [appellant sub 2] tegen het besluit van 23 september 2009 gemaakte bezwaar opnieuw gegrond verklaard, dat besluit herroepen en de gevraagde bouwvergunning wederom geweigerd.

Bij brief van 18 juli 2011 heeft [wederpartij] beroepsgronden aangevoerd tegen het besluit van 4 juli 2011.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben het college en [appellant sub 2] een schriftelijke reactie ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 februari 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. E. van Dijck, werkzaam bij de gemeente, en mr. J.C.F. Knapp, wethouder van de gemeente, [appellant sub 2], in persoon en bijgestaan door mr. S. Essakkili, en [wederpartij], in persoon en bijgestaan door mr. D.G. Lasschuit, advocaat te Noordwijk, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het bouwplan voorziet in de oprichting van een houten berging van 1,8 m bij 2,8 m en 1,95 m hoog, op 0,8 m van de zijgevel van het pand in de - naar de openbare ruimte gekeerde - zijtuin van het perceel.

2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Victor en Dorp" rust op deze grond de bestemming "Tuinen (T)".

Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de planvoorschriften, zijn de op de kaart voor Tuinen (T) aangewezen gronden bestemd voor:

a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

b. toegangspaden tot de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

c. ter plaatse van de aanduiding (bb) zijn bestaande bergingen toegestaan.

Ingevolge het tweede lid mogen op deze gronden ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

a. uitbouwen aan de voorgevel van het hoofdgebouw;

b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

2.3. Het bouwplan is met het bestemmingsplan in strijd, nu het niet voorziet in een uitbouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, als bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de planvoorschriften.

2.4. Aanvankelijk heeft het college, teneinde niettemin de gevraagde lichte bouwvergunning te kunnen verlenen, bij besluit van 23 september 2009 ontheffing als bedoeld in artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) verleend. Aan het besluit tot verlening van ontheffing en bouwvergunning is onder meer de voorwaarde verbonden dat het bestaande duivenhok in de zijtuin binnen zeven dagen na het oprichten van de berging zal zijn gesloopt.

Hiertegen heeft [appellant sub 2] bij brief van 28 oktober 2009 pro forma bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van dit bezwaar en een gebleken procedurefout - het ontwerp van het besluit tot verlening van ontheffing was ten onrechte niet ter inzage gelegd - heeft het college de verleende bouwvergunning bij besluit van 17 februari 2010 ingetrokken. Bij besluit van 18 mei 2010 heeft het college alsnog besloten geen ontheffing en bouwvergunning te verlenen, omdat het bouwplan niet in overeenstemming is met het in juni 2009 vastgestelde "Kruimelgevallenbeleid, ex artikel 3.23 Wet ruimtelijke ordening" (hierna: het Kruimelgevallenbeleid) en met redelijke eisen van welstand.

2.4.1. Bij besluit van 13 juli 2010 zijn de door [wederpartij] tegen de besluiten van 17 februari 2010 en van 18 mei 2010 gemaakte bezwaren gegrond verklaard. Het besluit van 13 juli 2010 moet aldus worden begrepen dat de beide aangevochten besluiten daarbij zijn herroepen. Daartoe heeft het college overwogen dat artikel 59 van de Woningwet geen grond voor intrekking van de verleende bouwvergunning biedt. In de brief van 21 juli 2010, waarbij dit besluit aan [wederpartij] is bekendgemaakt, heeft het college voorts medegedeeld dat uit het besluit voortvloeit dat de bouwvergunning van 23 september 2009 nog in stand is en het daartegen door [appellant sub 2] gemaakte bezwaar alsnog zal worden behandeld.

2.4.2. Bij besluit van 19 november 2010 heeft het college het door [appellant sub 2] tegen het besluit van 23 september 2009 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen en de gevraagde ontheffing en bouwvergunning wederom geweigerd. Hieraan heeft het college, samengevat, ten grondslag gelegd dat het Kruimelgevallenbeleid voor het bouwplan weliswaar toepassing mist, maar dat dit niet wegneemt dat de openheid die met de bestemming "Tuinen (T)" wordt nagestreefd dient te prevaleren boven het belang van [wederpartij] bij realisering van het bouwplan, en voorts dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand.

2.4.3. Bij uitspraak van 13 april 2011 heeft de rechtbank het door [wederpartij] ingestelde beroep tegen het besluit van 19 november 2010 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het terugkomen van de aanvankelijke bereidheid om ontheffing te verlenen onvoldoende is gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan, mede gelet op de rechtszekerheid voor [wederpartij] met betrekking tot de rechtsgeldigheid van de aan hem verleende vergunning, het college onder de feiten en omstandigheden van dit geval niet met recht het standpunt innemen dat de bouwvergunning niet had mogen worden verleend omdat deze in strijd is met het bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand.

2.5. Ter verweer stelt [wederpartij] dat het college niet bevoegd was om het besluit van 19 november 2010 te nemen, nu het geacht moet worden al met de besluiten van 17 februari 2010, 18 mei 2010 en 13 juli 2010 op het bezwaar te hebben beslist.

2.5.1. Uit het besluit van 13 juli 2010 en de brief waarbij dat besluit is bekendgemaakt blijkt dat daarbij is besloten op de bezwaren die [wederpartij] heeft ingediend tegen de besluiten van 17 februari 2010 en 18 mei 2010. Deze besluiten zijn daarbij herroepen. Voor zover deze beide besluiten reeds als besluit op het bezwaar van [appellant sub 2] hadden moeten worden aangemerkt, wat daar verder ook van zij, brengt de herroeping van die beide besluiten bij het in rechte onaantastbaar geworden besluit van 13 juli 2010 mee dat de bevoegdheid van het college om te besluiten op het bezwaar van [appellant sub 2] is herleefd. Het besluit van 13 juli 2010 bevat zelf voorts geen heroverweging van het besluit van 23 september 2009 op grondslag van het bezwaar van [appellant sub 2]. Het college was dan ook bevoegd om alsnog op het bezwaar van [appellant sub 2] te besluiten.

2.6. Het college en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college, mede gelet op de rechtszekerheid voor [wederpartij] met betrekking tot de rechtsgeldigheid van de aan hem verleende vergunning, onder de gegeven feiten en omstandigheden niet met recht het standpunt kan innemen dat de bouwvergunning niet had mogen worden verleend. Volgens hen kan het beroep dat [wederpartij] op het eerbiedigen van zijn rechtszekerheid doet, niet afdoen aan de aanspraak van [appellant sub 2] op rechtsbescherming.

2.6.1. [appellant sub 2] heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 september 2009, waarbij aan [wederpartij] de gevraagde ontheffing en bouwvergunning zijn verleend. Anders dan waarvan de rechtbank is uitgegaan, kan door het college bij [wederpartij] gewekt vertrouwen dat deze besluiten onherroepelijk waren geworden, wat daar ook van zij, de aan [appellant sub 2] toekomende aanspraak op rechtsbescherming niet opzij zetten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 maart 2011 in zaak nr. 201006937/1/H1), bij een heroverweging in bezwaar aan het vertrouwensbeginsel, in een geval waarin de belangen van derden spelen, slechts beperkte betekenis toekomt. Aan de [appellant sub 2] toekomende rechtsbescherming kan evenmin afdoen dat, zoals [wederpartij] in beroep heeft aangevoerd, [appellant sub 2] heeft nagelaten rechtsmiddelen aan te wenden tegen het besluit van 13 juli 2010, reeds omdat, zoals onder 2.5.1 is overwogen, met dit besluit nog niet op het bezwaar van [appellant sub 2] was besloten.

Naar aanleiding van een tegen een besluit gemaakt bezwaar is het college op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) tot een volledige heroverweging van dat besluit gehouden. Daaraan is inherent dat het college in de aangevoerde bezwaren aanleiding kan vinden om van inzicht te veranderen en terug te komen van het besluit. Het college was dan ook gehouden om de door [appellant sub 2] in de aanvulling op het bezwaar van 9 augustus 2010 aangevoerde strijdigheid met het bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand in de heroverweging te betrekken. In het besluit op bezwaar van 19 november 2010 heeft het college onder meer overwogen dat in het besluit van 23 september 2009 ten onrechte de sneltoetscriteria behorende bij "Kleine plannen 2" uit de welstandsnota van toepassing zijn geacht. Daarbij heeft het college, met overneming van de negatieve adviezen van de welstandscommissie van 14 april 2009 en 23 februari 2010, het bouwplan alsnog in strijd met redelijke eisen van welstand geacht, onder meer gelet op het materiaalgebruik. [wederpartij] heeft dit welstandsoordeel in beroep niet inhoudelijk bestreden. Reeds vanwege deze strijdigheid met redelijke eisen van welstand heeft het college terecht geconcludeerd dat de verleende bouwvergunning niet in stand kon blijven en die vergunning terecht geweigerd.

Het betoog slaagt.

2.6.2. De hoger beroepen van het college en van [appellant sub 2] zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 19 november 2009 alsnog ongegrond verklaren omdat de gevraagde bouwvergunning bij dat besluit terecht is geweigerd.

2.7. Bij besluit van 4 juli 2011 heeft het college, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, opnieuw besloten op het door [appellant sub 2] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 23 september 2009. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in verbinding met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is aan dit besluit de grondslag komen te ontvallen. Om die reden zal de Afdeling het beroep daartegen gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

2.9. Redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het in hoger beroep door [appellant sub 2] betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan haar wordt terugbetaald.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de hoger beroepen gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 april 2011 in zaak nr. 10/9116;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;

IV. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout van 4 juli 2011, kenmerk Z-11-01225, UIT-11-00742, gegrond;

V. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout van 4 juli 2011, kenmerk Z-11-01225, UIT-11-00742;

VI. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant sub 2] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 227,00 (zegge: tweehonderdzevenentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.

w.g. Wortmann w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2012

457-727.