Uitspraak 201302395/1/A3


Volledige tekst

201302395/1/A3.
Datum uitspraak: 18 december 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 februari 2013 in zaak nr. 12/9753 in het geding tussen:

[appellant]

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2012 heeft de staatssecretaris een aanvraag van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) ten behoeve van het verkrijgen van een chauffeurskaart bij KIWA Register B.V. afgewezen.

Bij besluit van 5 oktober 2012 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 februari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. B.J. De Bruijn, advocaat te Den Haag, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. D.D. van Milt, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.

Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.

Bij de beoordeling van de aanvraag zijn de criteria toegepast die zijn gepubliceerd in de Beleidsregels VOG natuurlijke personen en rechtspersonen (Stcrt. 2012, 16054; hierna: de Beleidsregels).

Volgens paragraaf 3 ontvangt de staatssecretaris ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag alle justitiële gegevens die zijn geregistreerd in het Justitieel Documentatiesysteem (hierna: het JDS). Aan de aanvrager die niet in de justitiële documentatie voorkomt, wordt zonder meer een VOG afgegeven. Wanneer de aanvrager wel in de justitiële documentatie voorkomt, wordt de vraag of een verklaring kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief en een subjectief criterium.

Volgens paragraaf 3.1 wordt bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager een terugkijktermijn in acht genomen.

Volgens het specifieke screeningsprofiel geldend voor een taxichauffeur bedraagt de terugkijktermijn bij dit beroep vijf jaren.

Volgens paragraaf 3.1.1 betrekt de staatssecretaris, indien in de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, bij de beoordeling van de aanvraag ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen in de beoordeling van de aanvraag.

Volgens paragraaf 3.2 wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd, indien aan het objectieve criterium wordt voldaan. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid, waarvoor de VOG is aangevraagd.

Volgens paragraaf 3.2.1 worden de relevante justitiële gegevens die voorkomen in het JDS op naam van de aanvrager bij de beoordeling meegewogen. Ook de inhoud van een dagvaarding, een kennisgeving van al dan niet verdere vervolging en beleidssepots kunnen een rol spelen bij de beoordeling van een aanvraag.

Volgens paragraaf 3.2.2 toetst de staatssecretaris of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat.

Volgens paragraaf 3.2.3 wordt het risico voor de samenleving uitgewerkt in een algemeen screeningsprofiel en specifieke screeningsprofielen. Op basis hiervan beoordeelt de staatssecretaris of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.

Volgens paragraaf 3.2.4 bepaalt de relatie tussen het justitiële gegeven en de functie, taak of bezigheid die de aanvrager gaat vervullen of een justitieel gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid. Een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid kan voorts bestaan op grond van:

- de aard van het delict en/of

- de locatie waar de werkzaamheden worden verricht.

Volgens paragraaf 3.3 kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang van de aanvrager bij de afgifte van de VOG zwaarder weegt dan dat van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven, hoewel aan het objectieve criterium wordt voldaan.

Volgens paragraaf 3.3.1 ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.

Het specifieke screeningsprofiel ‘taxibranche; chauffeurskaart’ vermeldt onder meer dat de houder van een chauffeurskaart verantwoordelijk is voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers. Eén van de risico’s is dat de veiligheid van de passagiers en medeweggebruikers in gevaar wordt gebracht. Dit risico kan veroorzaakt worden door rijden onder invloed, overschrijding van de maximumsnelheid, gevaarlijk rijgedrag en/of agressief gedrag. Als er een één op één relatie is, kunnen de passagiers in een tijdelijke afhankelijkheidspositie verkeren ten opzichte van de houder van de chauffeurskaart. Het risico bestaat van geweld- en zedendelicten, afpersing, chantage (afdreiging) diefstal, verduistering of vervalsing van bijvoorbeeld de chauffeurskaart. De houder van de chauffeurskaart is verantwoordelijk voor de veiligheid van goederen van de passagiers. Deze houders kunnen ook omgaan met contant en giraal geld. Het risico van diefstal en verduistering is aanwezig.

2. Aan de in bezwaar gehandhaafde weigering heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat uit het JDS is gebleken dat ten aanzien van [appellant] twee openstaande zaken staan geregistreerd wegens het niet gebruiken of niet (volledig) invullen van de dagrittenstaat, gepleegd op 27 november 2011, en wegens het overschrijden van de maximumsnelheid, gepleegd op 6 september 2009. Voorts is aan [appellant] op 29 mei 2012 een geldboete opgelegd van € 340,00 wegens rijden onder invloed en is met hem op 29 maart 2012 een transactie overeengekomen van € 430,00 wegens het overschrijden van de maximumsnelheid. Verder is [appellant] op 12 oktober 2011 ontslagen van alle rechtsvervolging wegens poging tot zware mishandeling. Buiten de terugkijktermijn van vijf jaren is [appellant] in 2001 en 2004 transacties overeengekomen wegens verduistering in dienstbetrekking en het niet gebruiken of niet (volledig) invullen van de dagrittenstaat.

De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat is voldaan aan het objectieve criterium, aangezien de ten aanzien van [appellant] geregistreerde delicten, indien herhaald in de functie van taxichauffeur, een risico opleveren voor het welzijn en de veiligheid van passagiers en andere personen en niet wordt voldaan aan de aan het taxivervoer gestelde kwaliteitseisen. Bovendien zijn rijden onder invloed, snelheidsovertredingen en een geweldsdelict volgens de staatssecretaris bij uitstek niet te verenigen met de functie van taxichauffeur. De staatssecretaris heeft zich in het kader van het subjectieve criterium op het standpunt gesteld dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen de door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico’s zwaarder dient te wegen dan het belang dat [appellant] heeft bij de afgifte van de VOG.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de door hem gepleegde strafbare feiten niet zonder meer meebrengen dat hij een gevaar voor zijn passagiers dan wel voor anderen zou zijn, nu deze feiten moeten worden bezien in het licht waarin zij zijn gepleegd. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris een zwaarder gewicht diende toe te kennen aan zijn belang bij afgifte van de VOG dan aan het te beschermen belang van de samenleving. Hij voert aan dat binnen de terugkijktermijn van vijf jaar weliswaar meer justitiële gegevens zijn aangetroffen, maar dat de zaak met pleegdatum 27 november 2011 is geseponeerd, bij de zaak met pleegdatum 6 september 2009 het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is verklaard en hij voor een ander feit op 12 oktober 2011 is ontslagen van alle rechtsvervolging. Hoewel het tijdsverloop sinds de twee resterende incidenten kort is, wijst [appellant] erop dat hij reeds tien jaar werkzaam is als taxichauffeur en gedurende die periode het vak vrijwel zonder problemen heeft uitgeoefend.

3.1. Anders dan [appellant] betoogt, zijn de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn begaan in het kader van de beoordeling of is voldaan aan het objectieve criterium niet relevant. Ter beoordeling staat of het feit op zichzelf bezien, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat. De rechtbank heeft met juistheid onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2009 in zaak nr. 200805164/1 overwogen dat rijden onder invloed en overschrijden van de maximumsnelheid strafbare feiten zijn, die bij uitstek niet zijn te verenigen met de functie van taxichauffeur.

Voorts mocht de staatssecretaris afgaan op de ten tijde van het besluit op bezwaar geregistreerde justitiële gegevens in het JDS, zodat hij de openstaande zaak met pleegdatum 6 september 2009 bij zijn beoordeling mocht betrekken. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de staatssecretaris een zwaarder gewicht mocht toekennen aan het geringe tijdsverloop tussen de laatste antecedenten en de datum van beoordeling en de hoeveelheid antecedenten dan aan de wijze waarop de zaken zijn afgedaan. Daarnaast mocht hij in aanmerking nemen dat [appellant] buiten de terugkijktermijn met justitie in aanraking is gekomen wegens delicten die evenmin zijn te verenigen met de functie van taxichauffeur.

Dat [appellant] de door hem gewenste functie niet langer kan uitoefenen, is het bedoelde en voorziene gevolg van de weigering van de gevraagde VOG, nu de wetgever de afgifte ervan voor het kunnen vervullen van die functie heeft vereist. Dit is dan ook geen bijzondere omstandigheid, op grond waarvan de staatssecretaris tot afgifte van de VOG diende te besluiten. Aan de stelling van [appellant] dat hij al geruime tijd vrijwel zonder problemen als taxichauffeur functioneert, behoefde de staatssecretaris in redelijkheid evenmin een zodanig gewicht toe te kennen om alsnog tot afgifte van de VOG over te gaan. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de staatssecretaris geen zwaarder gewicht mocht toekennen aan het belang van de samenleving dan aan dat van [appellant] bij afgifte van de VOG.

Nu de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat na weging van de omstandigheden van het geval geen twijfel bestaat over de vraag of de VOG kon worden afgegeven, was hij niet gehouden om de omstandigheden waaronder de strafbare feiten hebben plaatsgevonden in de beoordeling te betrekken.

Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2013

97-697.