Uitspraak 201300673/1/A2


Volledige tekst

201300673/1/A2.
Datum uitspraak: 20 november 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Rotterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 november 2012 in zaak nrs. 11/4855 en 11/4932 in de gedingen tussen:

1. [appellant]
2. [wederpartijen]

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2011 heeft het college het complex Rochussenstraat 207-347 (oneven), Rochussenstraat 355-397 (oneven), Duyststraat 153-159 (oneven) en Schonebergerweg 89 te Rotterdam (hierna: het complex) aangewezen als beschermd gemeentelijk monument.

Bij besluit van 29 september 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, voor zover dat betrekking heeft op de aanwijzing van de achterzijde van het complex, gegrond verklaard, in zoverre het besluit van 22 februari 2011 herroepen en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S.J. Brunia, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Rolle, werkzaam bij de gemeente Rotterdam, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellant] is eigenaar van [locatie A] (hierna: het pand), dat onderdeel uitmaakt van het complex dat bij het besluit van 22 februari 2011 is aangewezen als beschermd gemeentelijk monument.

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat het college door het complex als beschermd gemeentelijk monument aan te wijzen, hem een onredelijk zware last heeft opgelegd. De aanwijzing brengt volgens [appellant] met zich dat hij de oorspronkelijke metalen raamkozijnen niet mag vervangen door kunststof kozijnen. Deze inbreuk op zijn eigendomsrecht dient door de gemeente te worden gecompenseerd. Het college stelt zich ten onrechte op het standpunt dat eerst nadat daartoe een aanvraag voor een omgevingsvergunning is gedaan, kan worden beoordeeld of het vervangen van metalen kozijnen door kunststof exemplaren kan worden toegestaan. De rechtsgevolgen van de aanwijzing zijn niet duidelijk, aldus [appellant].

2.1. De aanwijzing van het complex als beschermd gemeentelijk monument houdt, anders dan [appellant] stelt, niet in dat geen wijzigingen aan het pand mogen worden aangebracht (zie bijvoorbeeld de uitspraak van Afdeling 11 juli 2012 in zaak nr. 201200065/1/A2). Wel is daarvoor ingevolge artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning vereist. Een dergelijk vereiste is geen onredelijke beperking van het eigendomsrecht (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2012 in zaak nr. 201104999/1/A2). Hieruit volgt dat [appellant] niet kan worden gevolgd in zijn standpunt, dat de gemeente hem voor de aanwijzing dient te compenseren.

Het betoog faalt.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2013

362-735.