Uitspraak 201306171/2/R2


Volledige tekst

201306171/2/R2.
Datum uitspraak: 29 oktober 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen onder meer:

1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],

en

1. de raad van de gemeente Noord-Beveland,
2. het college van burgemeester en wethouders van Noord-Beveland,
verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrumplan Wissenkerke" vastgesteld.

Het college heeft ingevolge artikel 3.31, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) bij besluit van 3 juli 2013, kenmerk 02013026, een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een supermarkt aan de Voorstraat nr. 40 in Wissenkerke.

Tegen deze twee besluiten hebben onder meer [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] beroep ingesteld. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 15 oktober 2013, waar [verzoeker sub 1], en [verzoeker sub 2], bijgestaan door mr. J.F.C.M. Mulders, alsmede de raad en het college, beide vertegenwoordigd door mr. B.J.P.G. Roozendaal en mr. J.A. Mohuddy, beiden advocaat te Breda, en bijgestaan door drs. I.M. van Hoorn-de Lange, ing. W.L Kouwer, beiden werkzaam bij de gemeente, en M. Hobbensiefken, werkzaam bij projectontwikkelaar Blijvend Goed, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het plan voorziet in de mogelijkheid om een supermarkt te bouwen op de hoek van de Voorstraat en de Oostvoorstraat in de kern Wissenkerke en tevens in de aanleg van twee parkeerterreinen. De omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van die supermarkt.

3. Ten aanzien van de ontvankelijkheid overweegt de voorzitter dat [verzoeker sub 1] in [plaats] woont, een naburig dorp dat op een afstand van ongeveer 5 kilometer van het plangebied ligt. Gelet op deze afstand verwacht de voorzitter dat in de hoofdzaak zal worden geoordeeld dat [verzoeker sub 1] niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat het beroep van [verzoeker sub 1] niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

Voor zover [verzoeker sub 1] ter zitting erop heeft gewezen dat het onderhavige plan mogelijk leidt tot sluiting van de supermarkt in zijn woonplaats, overweegt de voorzitter dat deze omstandigheid, waarvan vooralsnog niet vaststaat dat dit zal gebeuren, naar verwachting ontoereikend is om te kunnen spreken van een bijzonder individueel belang dat [verzoeker sub 1] onderscheidt van anderen die ook in het verzorgingsgebied van de toekomstige supermarkt wonen.

De voorzitter ziet dan ook geen aanleiding om in onderhavige procedure de door [verzoeker sub 1] aangevoerde bezwaren tegen het plan en de omgevingsvergunning te bespreken. Diens verzoek moet daarom worden afgewezen.

4. Wat betreft de ontvankelijkheid van [verzoeker sub 2], volgt de voorzitter de raad en het college niet in hun betoog dat bij gebrek aan zicht op het plangebied hij reeds daarom niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Voor zover de raad en het college wijzen op de uitspraak van 28 juli 2004 in zaak nr. 200308590/1, constateert de voorzitter dat die uitspraak uitsluitend betrekking heeft op de verlening van een bouwvergunning en dat in onderhavige procedure niet alleen de omgevingsvergunning voor het bouwen, maar ook het daaraan ten grondslag liggende bestemmingsplan ter beoordeling staat.

Zicht hebben op het plangebied is bij de beantwoording van de vraag of [verzoeker sub 2] belanghebbende is bij het bestemmingsplan niet van doorslaggevende betekenis. Blijkens de verbeelding is de afstand tussen de woning van [verzoeker sub 2] aan de [locatie] en de locatie van de nieuwe supermarkt ongeveer 40 meter. Gezien deze relatief korte afstand in combinatie met de ruimtelijke uitstraling van een nieuwe supermarkt en de daarmee gepaard gaande toename van verkeer dat mede door de Voorstraat langs de woning van [verzoeker sub 2] zal rijden, verwacht de voorzitter niet dat het beroep van [verzoeker sub 2] in de bodemprocedure door de Afdeling niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

5. [verzoeker sub 2] betoogt onder andere dat geen behoefte bestaat aan een supermarkt van de beoogde omvang in Wissenkerke, een dorp met ruim 1.000 inwoners. Daarbij wijst [verzoeker sub 2] erop dat volgens het rapport 'Noord-Beveland 2011, Winkelstudie - DPO' van 31 maart 2011, opgesteld door adviesbureau Kardol (hierna: het DPO) geen uitbreidingsruimte aanwezig is en dat meer dan de helft van de winkelmaat van de nieuwe supermarkt (Aldi) met het huidige perspectief van 2015 distributief niet verantwoord is.

De raad en het college stellen zich op het standpunt dat het DPO een reëel beeld schetst van de winkelsituatie op Noord-Beveland en zij wijzen erop dat volgens het DPO de komst van een Aldi-supermarkt positieve effecten heeft en niet tot sluiting van bestaande supermarkten zal leiden. Omdat inwoners van het gebied op een aanvaardbare afstand van hun woonplaats dagelijkse boodschappen kunnen blijven doen, is van een duurzame ontwrichting van de voorzieningenstructuur geen sprake, aldus de raad en het college.

6. Niet in geschil is dat de nieuwe supermarkt een winkelvloeroppervlakte (hierna: wvo) zal hebben van ongeveer 800 m2 en dat volgens het DPO de distributieve ruimte ongeveer 330 m2 wvo bedraagt tot het jaar 2015. Daardoor is de verwachte distributieve overschrijding ongeveer 470 m2 wvo in het jaar 2015. In het DPO wordt op bladzijde 41 geconcludeerd dat ondanks deze relatief grote distributieve overschrijding - waarbij meer dan de helft van de winkelmaat van de nieuwe supermarkt met het huidige perspectief niet verantwoord is - geen sprake is van een ontwrichtende situatie en dat dit niet zal leiden tot sluiting van dorpswinkelvoorzieningen.

7. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 juni 2009, zaak nr. 200808122/1/R3) komt voor de vraag of er een duurzame ontwrichting zal ontstaan van het voorzieningenniveau geen doorslaggevende betekenis toe aan de vraag of overaanbod in het verzorgingsgebied en mogelijke sluiting van bestaande detailhandelsvestigingen zal ontstaan. Voorts heeft de Afdeling overwogen (uitspraak van 18 september 2013 in zaak nr. 201208105/1/R2) dat voor de beoordeling van de vraag of gevreesd moet worden voor een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau doorslaggevend wordt geacht of inwoners van een bepaald gebied niet langer op een aanvaardbare afstand van hun woning kunnen voorzien in hun eerste levensbehoeften.

8. De voorzitter is van oordeel dat een supermarkt naar zijn aard bijdraagt aan de mogelijkheid te voorzien in de eerste levensbehoeften, waardoor duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau zich zou kunnen voordoen.

Gezien het gegeven dat blijkens de figuur 5 op bladzijde 13 van het DPO de overschrijding van de distributieve ruimte van 470 m2 meer bedraagt dan de totale wvo van twee van de kleinere bestaande dorpssupermarkten samen, acht de voorzitter de conclusie in het DPO, dat het onderhavige plan niet leidt tot sluiting van één of meer van de vier dorpssupermarkten die op Noord-Beveland zijn gevestigd, niet zonder meer voortvloeien uit de daaraan voorafgaande cijfers en berekeningen.

Mogelijke sluiting van bestaande supermarkten op Noord-Beveland is weliswaar niet doorslaggevend bij de vraag of het plan leidt tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau, maar de voorzitter twijfelt vooralsnog aan de conclusie van het DPO dat hiervan in dit specifieke geval geen sprake zal zijn. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat in de huidige situatie in elk van de grootste vier kernen op Noord-Beveland - Kamperland, Colijnsplaat, Kortgene en Wissenkerke - slechts één dorpssupermarkt is gevestigd. Deze omstandigheid leidt ertoe dat bij een eventuele sluiting van een van deze dorpssupermarkten de inwoners van het desbetreffende dorp in het meest ongunstige geval op een hemelsbrede afstand van ongeveer 5 tot 7 kilometer kunnen voorzien in hun eerste levensbehoeften. Tevens heeft volgens het DPO op Noord-Beveland de vergrijzing van de bevolking sterker ingezet dan landelijk het geval is en in het DPO is vermeld dat 19% van de bewoners ouder is dan 65 jaar. De specifieke bevolkingssamenstelling vraagt volgens het DPO om een specifieke opbouw van de voorzieningenstructuur, een gegeven waar in de conclusies van het DPO verder geen aandacht aan is besteed. Ook is in het DPO vermeld dat tot 2020 de bevolkingsomvang op Noord-Beveland niet wezenlijk zal toenemen en dat in het jaar 2020 de distributieve situatie vrijwel hetzelfde beeld zal geven als in het jaar 2015.

9. Tegen deze achtergrond en gezien de omstandigheid dat in ieder geval tot het jaar 2020 - dus gedurende het grootste deel van de planperiode - een aanzienlijke overschrijding van de distributieve ruimte wordt verwacht, twijfelt de voorzitter vooralsnog aan de conclusies in het DPO. De beoordeling van de vraag of het plan leidt tot een duurzame ontwrichting vergt echter nader onderzoek, waartoe deze procedure zich niet goed leent. Dit zal in de bodemprocedure nader moeten worden onderzocht. Nu reeds een omgevingsvergunning voor het bouwen van de nieuwe supermarkt is verleend, kan inwerkingtreding van het plan tot onomkeerbare gevolgen leiden. Gelet op de betrokken belangen, ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

Hetgeen [verzoeker sub 2] voor het overige heeft aangevoerd tegen het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning behoeft derhalve geen bespreking meer.

10. De raad dient ten aanzien van [verzoeker sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [verzoeker sub 1] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. wijst het verzoek van [verzoeker sub 1] af;

II. schorst bij wijze van voorlopige voorziening:

a. het besluit van de raad van de gemeente Noord-Beveland van 27 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Centrumplan Wissenkerke";

b. het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Noord-Beveland van 3 juli 2013, kenmerk 02013026, tot verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een supermarkt aan de Voorstraat nr. 40 in Wissenkerke;

III. veroordeelt de raad van de gemeente Noord-Beveland tot vergoeding van bij [verzoeker sub 2] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 986,68 (zegge: negenhonderdzesentachtig euro en achtenzestig cent), waarvan € 944,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat de raad van de gemeente Noord-Beveland aan [verzoeker sub 2] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, ambtenaar van staat.

w.g. Hagen w.g. Vreugdenhil
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2013

571.