Uitspraak 200308590/1


Volledige tekst

200308590/1.
Datum uitspraak: 28 juli 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Roosendaal,

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 18 november 2003 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het veranderen van een winkel/woning in een kantoor op het perceel kadastraal bekend gemeente Roosendaal, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te Roosendaal.

Bij besluit van 22 januari 2003 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 18 november 2003, verzonden op 2 december 2003, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 16 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 30 januari 2004 heeft het college van antwoord gediend.

Bij brief van 11 februari 2004 heeft vergunninghouder een reactie ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2004, waar appellant in persoon is verschenen. Tevens is vergunninghouder, vertegenwoordigd door [gemachtigde], daar gehoord. Het college is met bericht niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. In hoger beroep is nog uitsluitend in geschil of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het college appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaren tegen de verleende bouwvergunning.

2.2. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.

Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, voorzover hier van belang, dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.3. Anders dan appellant betoogt heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij de vermelde verlening van de bouwvergunning. De afstand van zijn woning tot het in geding zijnde pand bedraagt 60 à 70 meter en appellant heeft daarop vanuit zijn woning geen zicht. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van andere specifieke omstandigheden die leiden tot de slotsom dat appellant kan worden aangemerkt als belanghebbende. De omstandigheid dat appellant van mening is dat het straatbeeld geweld wordt aangedaan door het bouwplan, is niet zo een omstandigheid. De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat het college appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaren. Gelet hierop kan aan een inhoudelijke beoordeling van het besluit tot verlening van de bouwvergunning, waaronder de door appellant gestelde strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan, niet worden toegekomen.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.

w.g. Claessens w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2004

66-422.