Uitspraak 201300024/1/A1


Volledige tekst

201300024/1/A1.
Datum uitspraak: 23 oktober 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 november 2012 in zaak nrs. 12/1339 en 12/2284 in het geding tussen:

[appellant]

en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum.

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2012 heeft het dagelijks bestuur geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het intern veranderen van de woning op [locatie] te Amsterdam (hierna: de woning).

Bij uitspraak van 20 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep, voor zover hier van belang, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2013, waar mr. M.I. Houben, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. H.D. Hosper, werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellant] heeft een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het intern veranderen van de woning door deze te verbouwen in zeven wooneenheden, waarvan zes voor zogenoemd short stay verhuur.

2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Leidse- en Weteringbuurt 1998" rust op het perceel [locatie] de bestemming "Gemengde Doeleinden".

Ingevolge artikel 3, eerste lid, en onder a van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor "Woningen".

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de appartementen worden gebruikt als woonruimte en short stay ingevolge de Huisvestigingswet en de daarop gebaseerde lokale regelgeving wordt gedefinieerd als het structureel aanbieden van zelfstandige woonruimte voor tijdelijke bewoning. Het gebruik als short stay valt volgens het normale spraakgebruik onder wonen, nu de beoogde appartementen zullen worden gemeubileerd en ingericht ten behoeve van langdurig verblijf en het gebruik daarvan niet anders is dan in geval van een meer langdurig verblijf, aldus [appellant]. Volgens hem heeft de rechtbank voor de uitleg van het begrip "Woningen" ten onrechte verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 5 september 2012 in zaak nr. 201105885/1/A3, nu in die zaak niet aan de orde was of het gebruik als short stay in overeenstemming is met een woonbestemming, maar of dat gebruik kan worden aangemerkt als bewoning in de zin van de Huisvestingswet.

Aangezien het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan was op zijn aanvraag de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing en is wegens overschrijding van de daarvoor geldende beslistermijn van rechtswege een omgevingsvergunning verleend, aldus [appellant].

3.1. Dat het perceel [locatie] is bestemd voor "Woningen", maakt niet dat het bouwplan voor het veranderen van de woning reeds daarom daarmee in overeenstemming is. Bij toetsing van het bouwplan aan het bestemmingsplan moet eveneens worden bezien of de woning overeenkomstig de bestemming zal worden gebruikt.

De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het gebruik van de woning ten behoeve van short stay in strijd is met het bestemmingsplan. Nu het begrip "Woningen" in de planvoorschriften niet is gedefinieerd, heeft de rechtbank terecht overwogen dat bij de interpretatie daarvan aansluiting dient te worden gezocht bij het normale spraakgebruik en het bestemd zijn als woning een zekere duurzaamheid vereist. Dat de rechtbank daarbij heeft verwezen naar de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 5 september 2012, waarin aan de orde was of het gebruik als short stay kan worden aangemerkt als bewoning in de zin van de Huisvestingswet, is daarbij niet van belang, nu de Afdeling in de uitspraak van 26 maart 2008 in zaak nr. 200705863/1), ten aanzien van het begrip "Woningen" in het in die zaak van toepassing zijnde bestemmingsplan heeft overwogen dat een vorm van verblijf niet kan worden aangemerkt als gebruik als woning indien daaraan voldoende duurzaamheid ontbreekt. Hoewel de Afdeling in die uitspraak voorts heeft overwogen dat aan een verblijf korter dan zes maanden niet zonder meer een woonkarakter kan worden ontzegd, bestaat er bij gebruik van de woning ten behoeve van de hier aan de orde zijnde short stay geen grond om een woonkarakter aanwezig te achten. Daarbij is van belang dat volgens het dagelijks bestuur in dit geval onder short stay wordt verstaan het structureel aanbieden van zelfstandige woonruimte voor tijdelijke bewoning aan één huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste één week en maximaal zes maanden en [appellant] niet heeft gesteld dat dit niet aansluit bij hetgeen hij in zijn aanvraag met gebruik voor short stay beoogde. Nu reeds bij bewoning gedurende een week sprake is van short stay, kan het gebruik als short stay niet als voldoende duurzaam worden aangemerkt om een woonkarakter aanwezig te achten. Voorts volgt uit de door het dagelijks bestuur gegeven definitie van short stay dat het in alle gevallen om tijdelijke bewoning zal gaan. De omstandigheid dat in de planvoorschriften het gebruik als short stay bij de bestemming "Woningen" niet expliciet is uitgesloten, rechtvaardigt, anders dan [appellant] stelt, niet de conclusie dat dit gebruik daaronder valt, of dat [appellant] daarop mocht vertrouwen. Voorts kan de verwijzing ter zitting naar de uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2006, in zaak nr. 200506448/1, hem niet baten, reeds omdat daarin niet de duurzaamheid van de bewoning aan de orde was, maar de vraag of de bewoning door personen die intensief begeleid werden voldoende zelfstandig was om onder een woonbestemming te vallen.

Nu het bouwplan derhalve in strijd is met het bestemmingsplan en daarvoor slechts met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3˚, of artikel 2.12, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) vergunning kan worden verleend, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het dagelijks bestuur terecht krachtens artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure op de aanvraag heeft beslist en dat bij overschrijding van de daarvoor geldende beslistermijn van zes maanden geen bijzondere regeling geldt die een vergunning van rechtswege doet ontstaan.

Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.

w.g. Slump w.g. Fransen
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2013

407-757.