Uitspraak 201302748/1/A1


Volledige tekst

201302748/1/A1.
Datum uitspraak: 2 oktober 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Odiliapeel, gemeente Uden,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 7 februari 2013 in zaak nr. 12/3054 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Uden.

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2011 heeft het college het verzoek van [verzoeker] om handhavend op te treden tegen het bedrijfsmatig gebruik van gebouwen gelegen aan de [locatie A] in Odiliapeel afgewezen.

Bij besluit van 14 augustus 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover het de handel en reparatie van zonweringen betreft, het besluit van 29 augustus 2011 in zoverre herroepen en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 februari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep voor zover dat betrekking heeft op de handel en reparatie van zonweringen gegrond verklaard, het besluit van 29 augustus 2011 in zoverre vernietigd, het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door ing. A. Dunlop, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [verzoeker] gehoord.

Overwegingen

1. Het handhavingsverzoek heeft betrekking op het bedrijfsmatig gebruik van het gebouw op het [locatie A] ten behoeve van het repareren van motorvoertuigen. Het perceel is privaatrechtelijk afgesplitst van het perceel aan de [locatie B] in Odiliapeel, waarop een woning staat die wordt bewoond door [appellant].

2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.

Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 2006" rust op het perceel de bestemming "Woningen".

Ingevolge artikel 18.1, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor:

a. woondoeleinden;

b. aan huis verbonden beroepen en dienstverlening;

(…)

Ingevolge artikel 29.1 is het verboden de in dit plan opgenomen gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangegeven in de doeleinden.

Ingevolge artikel 29.2, onderdeel b, onder 6, wordt onder strijdig gebruik tevens verstaan, het gebruik van gronden en bouwwerken voor het (mede)gebruik van woningen voor andere doeleinden dan wonen alsmede de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of dienstverlening indien die activiteit op ander wijze wordt uitgeoefend dan begrepen onder de volgende voorwaarden:

- de woonfunctie zowel visueel als qua aard primair blijft en de activiteit niet leidt tot verstoring van het woongenot ter plaatse en in de directe omgeving;

- de activiteit in of het gebruik van de woning niet leidt tot onevenredige publieksaantrekkende werking;

- de activiteit in het gebruik van de woning geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en op de parkeerbalans;

- slechts sprake is van zeer beperkte verkoop in het klein in direct verband met het huis gebonden beroep en geen verdere detailhandel plaatsvindt;

- de reclameactiviteiten uiterst beperkt van omvang blijven;

- de activiteit of het gebruik uitsluitend in de woning of in een aanbouw en/of aangebouwd bijgebouw wordt uitgeoefend;

- de activiteit wordt uitgeoefend door de hoofdbewoner.

Ingevolge artikel 1 wordt onder een aan huis verbonden beroep of dienstverlening verstaan een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en/of bijbehorende aan- en/of bijgebouwen met behoud van de hoofdfunctie wonen, kan worden uitgeoefend.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat elk zelfstandig gebruik van het bijgebouw op [locatie A] in strijd is met het bestemmingsplan. Hij voert daartoe aan dat het bijgebouw zich bevindt binnen hetzelfde bouwvlak als zijn woning, hetgeen met zich brengt dat het bijgebouw op [locatie A] alleen door bewoners van de woning op [locatie B] mag worden gebruikt. Dit vloeit volgens [appellant] ook voort uit artikel 29 van de planvoorschriften.

3.1. De vraag of het gebruik van een perceel strijdig is met de geldende woonbestemming dient, zoals de Afdeling eerder bij uitspraak van 13 april 2011 in zaak nr. 201008248/1/H1 heeft overwogen, te worden beantwoord aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die dat gebruik gezien zijn aard, omvang en intensiteit heeft. Hierbij is het niet relevant door wie de activiteit wordt verricht. Het bepaalde in artikel 29.2, onderdeel b, onder 6 van de planvoorschriften geeft, anders dan [appellant] stelt, geen aanleiding voor een ander oordeel. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft die bepaling betrekking op het professioneel gebruik van gronden en bouwwerken, welk gebruik door de hoofdbewoner moet worden uitgeoefend.

3.2. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de ruimtelijke uitstraling van het perceel niet zodanig is, dat deze niet meer valt te rijmen met de woonfunctie van het perceel. De rechtbank heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat uit de controles van 6 januari 2012 en 9 juli 2012 blijkt dat slechts in een gedeelte van het gebouw op [locatie A] sprake is van een kleine en eenvoudig uitgeruste werkplaats voor reparaties aan motorvoertuigen. Voorts zijn tijdens deze controles geen bedrijfsmatige activiteiten en reclame-uitingen geconstateerd. Hieruit blijkt dat in dit geval het gebruik van de werkplaats voor reparaties aan motorvoertuigen naar zijn aard planologisch past binnen de op het perceel rustende bestemming "Wonen", waardoor het college van handhavend optreden mocht afzien.

Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.

w.g. Bijloos w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2013

473-789.