Uitspraak 201008248/1/H1


Volledige tekst

201008248/1/H1.
Datum uitspraak: 13 april 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 juli 2010 in zaak nr. 09/618 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Veghel.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2008 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel aan de Beukelaar 2a te Veghel (hierna: het perceel).

Bij besluit van 13 januari 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 juli 2010, verzonden op 13 juli 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 augustus 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 21 september 2010.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.B.Ph. Geeraedts, advocaat te 's-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door T.J.M. Bockting, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Op een deel van het perceel is kunstgras aangebracht, alsmede belijning als van een hockeyveld. Bij schrijven van 29 april 2008 heeft [appellant] het college verzocht tegen het gebruik van het perceel als hockeyveld handhavend op te treden.

2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Bunders", rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden-W".

Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de als zodanig op de plankaart aangewezen gronden bestemd voor:

a. woningen, overeenkomstig het op de plankaart aangeduide type woning, met dien verstande dat maximaal twee woningen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'maximaal twee woningen toegestaan' op de plankaart;

d. tuin of onbebouwd erf, overeenkomstig de aanduiding op de plankaart;

f. achtertuin of bebouwd erf, overeenkomstig de aanduiding op de plankaart;

g. groen- en speelvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

j. werken, geen bouwwerken zijnde zoals de aanleg van verhardingen ten behoeve van paden (waaronder brandgangen), in- en uitritten, terrassen en de aanleg van siertuin en/of gazon, alsmede parkeerplaatsen.

Ingevolge artikel 20, eerste lid, is het verboden de in de artikelen 4 tot en met 15 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken, te doen en/of te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de aan de grond gegeven bestemming zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college er ten onrechte van uitgaat dat het gebruik van het perceel in overeenstemming is met artikel 4, eerste, lid, gelezen in verbinding met artikel 20, eerste lid, van de planvoorschriften. Hij voert hiertoe aan dat het perceel bedoeld is voor tuindoeleinden, maar geheel is ingericht als een professioneel hockeyveld dat voor iedereen toegankelijk is en op geen enkele manier de uitstraling heeft van een tuin. Tevens kan het niet worden geschaard onder het begrip 'tuin' zoals dat in het Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal (hierna: de Van Dale) wordt gedefinieerd, te weten een omheind stuk grond, beplant met bloemen, bomen en andere gewassen. Voorts voert hij aan dat hij op zijn perceel schade heeft geleden door buiten het perceel geraakte hockeyballen en dat zijn veiligheid in gevaar komt.

2.3.1. De vraag of het gebruik van het perceel in strijd is met de bestemming "Woondoeleinden-W", dient te worden beoordeeld aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die dat gebruik gezien zijn aard, omvang en intensiteit heeft. Bepalend is of deze uitstraling van dien aard is dat deze niet meer valt te rijmen met de woonfunctie van het betrokken perceel als bedoeld in het bestemmingsplan.

2.3.2. Uit de controles die het college ter plaatse heeft uitgevoerd, en die het ter zitting heeft toegelicht, komt naar voren dat het terrein niet intensief wordt gebruikt. Uit de stukken in het dossier en hetgeen ter zitting is aangevoerd, is voorts gebleken dat het hockeyveld, dat beduidend kleiner is dan een wedstrijdveld, ten tijde van belang niet langer werd gebruikt als oefenveld voor een hockeyteam, en niet langer openbaar toegankelijk was. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het terrein op dat moment veelvuldig werd gebruikt door anderen dan de kinderen van de eigenaar van het perceel, en dat meer dan een gering aantal personen er gelijktijdig gebruik van maakte. De twee recente foto's die hij in dit verband ter zitting heeft getoond, zijn daarvoor onvoldoende.

2.3.3. Gelet hierop, moet het aan de orde zijnde gebruik worden aangemerkt als spel. Onder die omstandigheid, en in aanmerking genomen dat het perceel niet alleen mag worden gebruikt voor tuindoeleinden, maar ook voor speelvoorzieningen, is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat de ruimtelijke uitstraling van het gebruik van het perceel, gezien de aard, omvang en intensiteit ervan, past in de woonbestemming die erop rust, zodat het college het verzoek om handhavend op te treden terecht heeft afgewezen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de definitie 'tuin' die in de Van Dale is opgenomen in dit verband niet van doorslaggevend belang is, reeds omdat ingevolge het bestemmingsplan tevens speelvoorzieningen op het perceel zijn toegestaan. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat de vraag of het gebruik van het perceel als gevaarzettend kan worden gekarakteriseerd, hierbij niet van belang is.

Dat de rechtbank, zoals [appellant] betoogt, in haar uitspraak ten onrechte niet heeft vermeld waarom [appellant] geen aangifte bij de politie heeft gedaan van de schade die naar hij stelt door buiten het speelveld geraakte hockeyballen op zijn perceel is aangericht, kan niet leiden tot een ander oordeel, nu dat evenmin van belang is voor de beoordeling of het gebruik van het perceel is strijd is met het bestemmingsplan. Hetzelfde geldt voor de vraag of op zijn perceel al dan niet ooit een goal was geplaatst.

Het betoog faalt.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.

w.g. Hagen w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2011

457-619.