Uitspraak ​201208356/1/A1


Volledige tekst

​201208356/1/A1.
Datum uitspraak: 7 augustus 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Reusel, gemeente Reusel-De Mierden,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 juli 2012 in zaak nr. 12/1190 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Reusel-de Mierden.

Procesverloop

Bij besluit van 1 december 2009 heeft het college een aanlegvergunning verleend voor de aanleg van een insteekweg vanaf de Hamelendijk ten zuiden van het in aanbouw zijnde pand van de Faes Groep te Reusel.

Bij besluit van 11 mei 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 4 mei 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 mei 2010 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

Bij besluit van 26 juli 2011 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 1 december 2009 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 29 september 2011 heeft het college aan [appellant] een dwangsom van € 610,00 toegekend wegens het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op bezwaar.

Bij besluit van 22 februari 2012 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 29 september 2011 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 29 februari 2012, (in zaak nr. 201106531/1/A1) heeft de Afdeling het door het college tegen de uitspraak van 4 mei 2011 ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep van [appellant] tegen het besluit van 11 mei 2010 alsnog ongegrond verklaard. Voorts heeft de Afdeling het beroep van [appellant] van 10 juli 2011 gericht tegen het uitblijven van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 26 juli 2011 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, omdat daaraan de grondslag was komen te ontvallen.

Bij besluit van 13 maart 2012 heeft het college het besluit van 22 februari 2012 ingetrokken, het door [appellant] tegen het besluit van 29 september 2011 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, het besluit van 29 september 2011 ingetrokken en het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar afgewezen.

In de brief van 15 maart 2012 heeft het college onder meer de betaalde dwangsom teruggevorderd.

Bij uitspraak van 12 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 13 maart 2012 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2013, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college vertegenwoordigd door M. Verkooijen en J. van Heumen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ambtshalve overweegt de Afdeling het volgende. De terugvordering van de betaalde dwangsom van 15 maart 2012 moet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) worden aangemerkt. Ze voorziet in een publiekrechtelijke grondslag om tot daadwerkelijke terugvordering over te gaan. Het beroep richtte zich blijkens de gronden daarvan niet alleen tegen het besluit van 13 maart 2012 voor zover daarbij het besluit tot toekenning van de dwangsom van 29 september 2011 is ingetrokken, maar ook tegen het besluit van 15 maart 2012 voor zover daarbij de betaalde dwangsom is teruggevorderd.

2. De besluiten van 13 maart 2012 voor zover daarbij het besluit tot toekenning van de dwangsom is ingetrokken en van 15 maart 2012 voor zover daarbij de betaalde dwangsom is teruggevorderd, moeten worden aangemerkt als primaire besluiten, omdat deze besluiten niet op bezwaar maar ambtshalve zijn genomen. Gelet op artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb moest tegen deze besluiten eerst bezwaar worden gemaakt voordat beroep bij de rechtbank kon worden ingesteld. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in onder meer de uitspraak van 18 februari 2009 in zaak nrs. 200808962/1 en 200808962/2) dient een beroep in rechte tegen een primair besluit, als het tot een uitspraak komt, niet-ontvankelijk te worden verklaard. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen de besluiten van 13 maart 2012 en 15 maart 2012 van het college alsnog niet-ontvankelijk verklaren. Dit betekent dat het college een beslissing op het als bezwaarschrift aan te merken beroepschrift dient te nemen. Daarbij dient het college aan de hand van de bezwaren te beoordelen of het tot intrekking van de toekenning van de dwangsom en terugvordering van de betaalde dwangsom kon overgaan. Teneinde een hernieuwde procedure zoveel mogelijk te voorkomen, zal de Afdeling het navolgende overwegen, welke overwegingen het college in acht dient te nemen bij het nemen van het besluit op het als bezwaarschrift aan te merken beroepschrift.

3. Het college heeft het besluit tot toekenning van de dwangsom wegens niet tijdig beslissen van 29 september 2011 ingetrokken, omdat de Afdeling bij uitspraak van 29 februari 2012 zowel de uitspraak van de rechtbank als het besluit van 26 juli 2011 heeft vernietigd waardoor er volgens het college geen grondslag meer bestond om opnieuw op het bezwaar van [appellant] van 11 mei 2010 te beslissen.

3.1. Op grond van de uitspraak van de rechtbank van 4 mei 2011 was het college destijds verplicht uitvoering te geven aan die uitspraak door binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Het instellen van hoger beroep door het college schorste de werking van de uitspraak niet en het college heeft niet gevraagd om een voorlopige voorziening ertoe strekkende dat het hangende het hoger beroep niet behoefde te beslissen op bezwaar.

Op 16 juni 2011 heeft [appellant] het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar en het college in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken alsnog een besluit te nemen. Het college heeft op 26 juli 2011 een nieuw besluit genomen. Dit betekent dat het college niet binnen de gestelde termijn heeft beslist. Gelet op artikel 4:17, eerste lid, van de Awb was het college een dwangsom verschuldigd wegens niet tijdig beslissen.

In de uitspraak van de Afdeling van 29 februari 2012 waarbij onder meer de uitspraak van de rechtbank is vernietigd, het beroep tegen het besluit van 26 juli 2011 gegrond is verklaard en dit besluit is vernietigd, is vastgesteld dat de grondslag aan de verplichting tot het nemen van een nieuw besluit op bezwaar is komen te vervallen. Bij vernietiging van een uitspraak van een rechtbank worden de rechtsgevolgen van die uitspraak in beginsel ongedaan gemaakt. De vernietiging heeft terugwerkende kracht vanaf het tijdstip waarop die uitspraak werd gedaan. Het besluit van 29 september 2011 tot toekenning van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen, is echter niet het rechtsgevolg van de uitspraak. Evenmin ontneemt de vernietigde uitspraak de grondslag aan het besluit tot toekenning van de dwangsom. Het besluit van 29 september 2011 is immers niet genomen in de procedure omtrent de aanvraag om aanlegvergunning, maar is het gevolg van het niet tijdig beslissen, waaraan de Awb een dwangsom verbindt. Het is daarmee een op zichzelf staand besluit. De terugwerkende kracht van de vernietiging van de uitspraak treft derhalve niet de verplichting voordien tijdig te beslissen. Het college heeft het besluit van 29 september 2011 ten onrechte op de door hem aangevoerde grond ingetrokken.

4. In artikel 1, aanhef en sub a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht is bepaald dat een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking kan hebben op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. [persoon] heeft niet aan de hand van stukken noch anderszins aannemelijk gemaakt dat het verlenen van rechtsbijstand een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van een inkomen gerichte taakuitoefening.

Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld die [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep heeft gemaakt. Hierbij is in aanmerking genomen dat [persoon], zoals hiervoor is overwogen, niet kan worden aangemerkt als een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleend.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 juli 2012 in zaak nr. 12/1190;

III. verklaart het beroep niet-ontvankelijk;

IV. bepaalt dat het college beslist op het als bezwaarschrift aan te merken beroepschrift van 19 april 2012, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1019,28 (zegge: duizendnegentien euro en achtentwintig cent);

VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Reusel-de Mierden aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 388,00 (zegge: driehonderdachtentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.

w.g. Vlasblom w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2013

270-771.