Uitspraak ​201210479/1/A1


Volledige tekst

​201210479/1/A1.
Datum uitspraak: 17 juli 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Texel,

tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 4 oktober 2012 in zaak nr. 12/510 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Texel.

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2011 heeft het college besloten te gedogen dat de percelen plaatselijk bekend Postweg 132 te De Cocksdorp jaarlijks tussen 1 juni en 30 oktober door Labyrinth Texel BV (hierna: Labyrinth) worden gebruikt voor de aanleg en exploitatie van een tijdelijk maïsdoolhof, één en ander conform het ingediende verzoek en met inachtneming van de vermelde voorschriften en beperkingen.

Bij besluit van 17 januari 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 4 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het college heeft een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2013, waar [appellant] is verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank hem in navolging van het college ten onrechte niet-belanghebbend heeft geacht. Hij stelt dat hij, in tegenstelling tot hetgeen de rechtbank heeft overwogen, als concurrent een belang heeft dat rechtstreeks bij het besluit van 17 januari 2012 is betrokken. Hij voert hiertoe aan dat zijn tussen het Lagewegje en Den Hoorn gelegen maïsdoolhof, waarin een educatieve wandelroute is uitgezet, ten tijde van de bezwaartermijn gereed was om te worden geopend, maar dat hem dat door de gemeente werd verboden. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat hij ten tijde van de bezwaarfase een principeverzoek voor realisatie van de maïsdoolhof had ingediend. De desbetreffende brief was geen principeverzoek, maar een aanvraag om vergunning voor een reeds bestaande doolhof, aldus [appellant].

2.1. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 13 mei 2009 in zaak nr. 200806822/1/H1, terecht overwogen dat een concurrent onder omstandigheden als belanghebbende kan worden aangemerkt bij een besluit waarbij een andere ondernemer tot dezelfde markt wordt toegelaten, wanneer de desbetreffende ondernemer in hetzelfde marktsegment en binnen hetzelfde verzorgingsgebied werkzaam is. Uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2013 in zaak nr. 201107906/1/A2 volgt voorts dat ook potentiële concurrenten als belanghebbende worden aangemerkt indien zij concrete plannen hebben en zijn begonnen met de uitvoering daarvan.

Ter zitting is gebleken dat [appellant] met ingang van het seizoen 2010 ieder jaar een maïsdoolhof heeft gerealiseerd. Dat hij de doolhof ten tijde van de bezwaarfase niet heeft kunnen openen omdat het college hem dat verbood, maakt niet dat hij in die periode niet met de uitvoering van zijn plannen was begonnen. Nu [appellant] in hetzelfde marktsegment en hetzelfde verzorgingsgebied werkzaam is als Labyrinth, is hij als potentieel concurrent belanghebbend bij het besluit van 29 juni 2011. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

3. Anders dan het college heeft gesteld, bestaat voorts geen grond voor het oordeel dat [appellant] geen belang heeft bij het door hem ingestelde hoger beroep omdat de gemeenteraad van Texel bij besluit van 12 juni 2013 een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied heeft vastgesteld, reeds omdat het bestemmingsplan nog niet in werking is getreden.

4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant] tegen het besluit van 17 januari 2012 ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, eveneens voor vernietiging in aanmerking.

5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 4 oktober 2012 in zaak nr. 12/510;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Texel van 17 januari 2012, kenmerk 12.UP00403;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Texel tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 251,08 (zegge: tweehonderdeenenvijftig euro en acht cent);

VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Texel aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 388,00 (zegge: driehonderdachtentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.

w.g. Wortmann w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013

414-619.